30 januari 2013

Contact, geen stopcontact..

Afscheid, altijd een moeilijk moment. Toch is het onvermijdelijk. Aan alles komt een einde en op een gegeven moment moet je toch afscheid nemen. "We houden contact!" roepen we elkaar na en in je achterhoofd weet je dat je dat niet zal doen. Niet dat je geen contact zou willen, anders zou je ook niet zeggen dat je contact gaat houden. Nee, met het onderhouden van contact zitten enkele haken en ogen aan verbonden.

Vandaar dat op een gegeven moment het feit dat ik nooit contact opneem een veel gehoorde klacht is, wat ook klopt. Ik doe dat zelden tot nooit, contact opnemen met iemand. Het vergt namelijk enkele benodigdheden die ik niet schijn te zien. Allereerst moet je een reden hebben om contact met iemand op te nemen. Die is snel verzonnen, je wil gewoon weten hoe het met iemand is. Simpel zat, dan stuur je een berichtje waarin je vraagt hoe het met iemand is. Tenminste, dat zou je op het eerste gezicht zeggen. Maar met de kennis dat het goed of zelfs slecht met je gaat kan ik niet zoveel. Ik luister naar je, hoor je woorden maar wat het gevoelsmatig met jou doet. Ik heb geen idee. Het enige wat ik kan doen zijn jouw woorden koppelen aan de ideeën en gevoelens die ik in mijn hoofd heb en dan een beeld vormen. Meestal zit dit wel redelijk in de buurt, maar helemaal zeker ben ik niet. Waarmee de onzekerheid zorgt dat ik liever niet vraag hoe het met je is. Je geeft een antwoord dat ik niet goed kan doorzien. Jouw innerlijke wereld is mij vreemd, zoals mijn innerlijke wereld jou vreemd is.

Contact bestaat gelukkig uit veel meer. Interactie, inspelen op elkaar, netwerken, sociaal zijn. Praten over koetjes en kalveren, zaken als het weer of de huidige politiek. Intussen bespreek je de voetbal uitslagen, terwijl je eigenlijk bezig ben jezelf neer te zetten als persoon. Waarmee het gelijk weer misgaat. Niet dat ik geen persoon ben of moeite heb om mijzelf neer te zetten. Maar waarom zou ik over het weer willen praten. Als ik wil weten of het morgen regent kijk ik wel naar buiten als ik wakker word. Politiek? Ik ben van mening dat je net zo goed door de hond als de kat gebeten kan worden, het doet in beide gevallen pijn. Ik ben a-politiek en het boeit mij ook weinig. Blijven die koeien en kalveren over, alleen heb ik daar nog nooit iets van begrepen. Praten over kleine dingen, stof onder je schoen bij wijze van spreken. Ik heb dat nog nooit gesnapt en tot op de dag van vandaag heb ik daar moeite mee. Iets wat wel essentieel is wil je contact met mensen kunnen maken, het kunnen praten over eigenlijk niets. Mensen vinden dat prettig, tenminste dat idee heb ik altijd.

Het beste voorbeeld hiervan is toch je werk. Bij nieuwe collega's begin je niet gelijk over loodzware onderwerpen als doodgaan, de wezenlijkheid van het existentialisme of de kleur van de onderbroek van een andere collega. Dan begin je te over het weer, hoe de reis naar het werk vergaan was en waarom de koffie bij de directie beter smaakt dan hier. Onderwerpen die mij geen meter interesseren of waar ik gewoon helemaal niets mee kan. Iets vertellen over jezelf.. Ik vertel de oppervlakkige dingen, wat mijn taken zijn op het werk en waarom ik bepaalde dingen doe. Hoe ik mij voel vertel ik ook niet aan mensen die ik al jaren ken, dus waarom wel aan jou? En dan zijn er ook mensen die hun hele hebben en houden op tafel leggen. De gevoelswereld, achtergronden en op welk pad ze nu in hun leven staan. Wat ik hartstikke nobel vind, mooi zelfs, maar ik kan er niets mee. Ik denk mij in hoe het is om jou te zijn, hoe het is om in jouw schoenen te staan. Alleen heb ik mijn eigen denkwereld om daar tegenover te stellen. Mijn eigen gevoelens over dingen en mijn eigen gedachten over dingen. Dat gebruik ik als referentie voor jouw gevoelswereld en vaak wijkt dat af. Dan begrijp ik niet wat je mij verteld, waarmee het voor beter is om niet over gevoelens te praten op het werk. Daar houden we het zakelijk en afstand. Ik vind dat prettiger.

In privé sfeer moet je soms wel, daar is het bijna verplicht om over gevoelens en de innerlijke wereld te praten. Een groot voordeel van de privé-sfeer is dat daar mensen zijn die dezelfde interesses delen, weten waar je over spreekt. Dan kan je hun gevoelens makkelijk koppelen aan iets wat in je eigen hoofd rondzwerft en dus is het contact makkelijker. Alleen vraag mij niet om je te bellen, want wat moet ik dan zeggen? Een afspraken maken, dat lukt wel. Dan heb ik een doel, een reden. Het heeft zin om contact op te nemen en de gevoelswereld, welke ik niet begrijp, kan buiten blijven. Praten om niets is niet mogelijk, dat past niet. Dat kan er niet in en ik begrijp het ook niet.

"Hoe gaat het met je?" "Het gaat goed, dank je wel" En daarmee houdt het voor mij op, daarmee stokt het. Wat moet ik dan zeggen? Dat ik het belachelijk vind dat je zoiets vraagt? Dat het helemaal niet goed gaat, maar dat ik op dat moment in een gigantische dip zit? Of dat ik er ontzettend van baal dat ik gewoon niet normaal op sociale interactie kan reageren. Dat het zweet mij uitbreekt als ik in een groep met vreemde mensen gezet wordt. Dat ik liever thuis blijf, omdat ik dan geen mensen hoef te zien. Alleen maar om geen interactie aan te gaan, aangezien ik heel vaak mensen niet begrijp. Niet als ze rechtstreeks tegen mij praten. Ik kan niet op je lichaamstaal letten én ook luisteren wat je met woorden zegt. Dat kan ik alleen als je niet tegen mij praat of niet van mij verwacht dat ik reageer. Ik hoor alles wat je zegt, zie alles wat je zegt maar het kost tijd om mijn gedachten, gevoelens onder woorden te brengen. Tijd die je mij niet wil gunnen, want dat hoort niet in een gesprek. Niet in een normaal gesprek tenminste...

Ik wil best met je praten. Durf ook best open te zijn, maar verwacht niet dat ik je zal begrijpen. Ik doe alsof ik je begrijp en vaak klopt dit ook, begrijp ik je best. Alleen blijf ik altijd gereserveerd, altijd op de achtergrond. Daar voel ik mij het prettigst. Daar kan ik je en anderen observeren. Kijken hoe ze doen en leren hoe ze doen. Ons gesprek zal ook vast boeiend zijn, maar je komt niet veel te weten. Ik vertel veel zonder iets te zeggen of andersom. En jou laat ik graag praten, maar je gevoelens vind ik moeilijk. Moeilijk, omdat ik ze niet begrijp. Gelukkig vind je dat niet erg. We praten over andere dingen. Kunst, het politieke klimaat en de veranderingen in de maatschappij die helemaal geen veranderingen zijn. De hufterigheid van sommige mensen komt nog even aanbod en dan moet je gaan. "We houden contact, hé! Nu echt!" En dan knik ik weer: "Ja, we houden contact" en in mijn achterhoofd weet ik dat ik geen contact met je zal opnemen. Niet zomaar, zonder enige reden zoals jij dat wel kan (en daar ben ik soms best jaloers op)..

22 januari 2013

De liefde voor 23

Mensen vragen mij wel eens wat ik toch met 23 heb. Het getal 23, niet andere dingen die 23 oproepen. Verjaardagen of zo, mensen die 23 jaar zijn kunnen mij gestolen worden. Dat is niet, slechts een getalletje dat ze opgeplakt krijgen omdat ze 23 jaar geleden op de wereld gleden. Dat zij 23 jaar zijn is niets meer dan de schuld van hun moeder. Niets anders.

Nee, het getal 23. Dat is van een andere orde. Nu zal er vast iemand zijn die associaties krijgt bij de film The number 23 met Nicolas Cage in de hoofdrol, maar dat is zo'n ontiegelijk slechte film. Het laat alleen maar een man zien die geobsedeerd raakt door een getalletje, wat toevallig 23 is. De rest is één grote berg onzin. Een farce, een nare schijnvertoning van hoe obsessies werken. Ooit wilde ik die film graag zien vanwege de 23-ingang, maar al snel zat ik mij te ergeren aan het verhaal. Zelfs de hoofdpersoon vond ik een zeikerig, dom type dat werkelijk geen idee had hoe de werkelijke wereld in elkaar zat. Het was en is gewoon een film die je zo snel mogelijk weer moet vergeten. Of gaan kijken wanneer je zin hebt om je even dood te ergeren aan een slecht verhaal, slechte acteerprestaties en een hoofdpersoon die je het liefste in het scherm doodschopt.

Tot zover de toonzetting. Het getal 23 dus. Laat ik allereerst voorop stellen dat ik niet de enige ben met een voorliefde voor het getal 23. Ergens zullen er vast meer mensen zijn die 23 op hun lichaam getatoeëerd hebben, wat er ook vast veel meer dan 23 zijn. Het is een gegeven dat er iets is met 23. Meer dan met andere getallen. En dat begint al in de vroege historie. Laten we beginnen met de Egyptenaren, niet de huidige bewoners van Egypte maar degene die piramides gebouwd hebben. De mensen die leefden toen er farao's op de troon zaten en mensen heilig geloofden in Horus, Thoth en Ra. Toen de zon de hoogste macht in de hemel was en slavernij gewoon normaal bespreekbaar. In die tijd was 23 een machtig getal. Het stond voor magie en niet zo maar magie, maar de vorm die later bekend werd als "magick". En deze kennis werd over de jaren doorgegeven, over verschillende routes en langs wisselende religies. Uiteindelijk raakte de kennis weer verloren voor de meer mainstream-georiënteerde mens en kon zelfs de numerologie er geen kaas meer van maken. Maar diep onderhuids, ondergronds in organisaties die altijd bevreesd waren voor vervolging (wet op hekserij werd in Engeland pas in 1951 afgeschaft) bleef de kennis bewaard. Hiervandaan is het ook weer teruggekomen bij de mensen die geen kennis hadden van occulte zaken of er niets meer van doen hadden.

Het getal 23 heeft altijd een belangrijke plaats ingenomen in de geschiedenis, zelfs al realiseerde wij dit niet. In film, vooral oude films voor de jaren tachtig zie je altijd het nummer 23 voorbij komen. Een karakter in de film woont op nummer 23, heeft een telefoonnummer met een aaneenschakeling van 23 of kent 23 mensen die 23 keer overreden zijn door een hond op een scooter. Je kan het zo gek niet bedenken of in oude films zit een 23. In boeken zag je dit ook veel, vooral omdat boeken de voorlopers van films waren. Veel films zijn gebaseerd op een boek, dus als het boek "23" vermeld neem je dat in de film over. Maar ook op straat zien je het, als je ergens loopt is er altijd iets bijzonders aan huisnummer 23. Er zit een speciale organisatie of het is een huis met een lange geschiedenis. Er woont iemand die een gave heeft, bijvoorbeeld zeer knap met een tekenpen is. Om maar wat dingen te noemen. 23 is overal en overal is 23.

De eerste schrijver en kunstenaar die het 23-fenomeen naar het grotere publiek bracht was William S. Burroughs. In zijn verhalen en esseays schreef hij over de alom vertegenwoordiging van het getal 23. Dat je het overal in literatuur en films zag terugkomen. Dat overal waar je liep wel tegen het getal 23 bleef aanlopen, meer dan tegen andere getallen. Het werd hierdoor gemeengoed, een waarheid die zichzelf voorbij streefde. Filmmakers begonnen op te merken dat ze inderdaad constant kozen voor het getal 23 als ze een woonhuis een nummer moesten geven. Dat er altijd wel een 23 in een telefoonnummer zat. Op een gegeven moment werd het een gimmick, de spontaniteit van 23 verdween uit de film en literatuur. Eigenlijk is na de jaren tachtig geen film meer hetzelfde geweest. De films daarvoor hadden nog het onbewuste, vrije gevolg van het gebruik van voorwerpen en getallen. Niemand lette er echt op, ze namen wat ze mooi vonden. Wat lekker klonk en op beeld (echt of ingebeeld) er mooi uitzag. Voor kunst was het een mooie tijd en voor 23 waren de oude Egyptische tijden weer helemaal terug.

Door Burroughs kwam ik ook voor het eerst in aanraking met 23. Door zijn verhalen, zijn gedachten begon het bij mij ook te kriebelen. Het begon mij op te vallen en ik voelde ook de mystieke waarde van het getal 23. Dat het meer dan alleen een 2 en 3 bij elkaar gevoegd waren. Dat het meer is dan 22 en minder dan 24, het is veel meer dan de numerieke waarde die we er normaal gesproken aan verbinden. Als ik mag teruggrijpen op de oude Egyptenaren, het is echt het getal voor magick. Meer kan ik er niet van maken, maar verder dan dat kan je ook niet gaan. Na 23 is er niets meer, daarna houdt de wereld op met bestaan. Zonder 23 zou alles uit elkaar vallen en zouden wij niet eens zijn wat wij zijn (tenslotte hebben we 2 chromosoomparen van elke 23 chromosomen). In alles zit 23 en alles is 23.

Mijn liefde voor het getal 23.. Het is mijn liefde voor de wereld. De natuurlijke wereld, zonder de bemoeienis van mensen. Mensen die hun regels willen opleggen, hun eigenbelang voorop zetten en zichzelf verheven voelen boven een ander, met een andere mening. Het is de liefde voor de chaos van de natuur, de veerkracht van het leven en de wetenschap dat we allemaal doodgaan. 23 is leven, magick en chaos ineen. Wij zijn 23, maar je moet alleen goed kijken. En als je het niet ziet, niet getreurd.. 23 is er ook voor jou, daar hoef je niets voor te doen. Je hoeft niet eens te geloven, want er is niets om te geloven. 23 is een getal!

20 januari 2013

Stroomopwaarts

Eén snee is genoeg, goed diep en over de lengte van mijn arm. Het kleine scheermes bijt diep in mijn vlees, het snijdt de hele ader finaal open. Precies zoals mijn bedoeling was en ik voel het leven uit mij wegvloeien. Een prachtige rivier van rood stroom uit mijn arm, over mijn hand en op de vloer. Ik kijk hoe het rood zich vermengt met de kleuren op de vloer, met het stof en hoe het langzaam een nieuwe rivier vormt. Een rode rivier op mijn vloer, met randen glinsterend van goud.

Het laat zich door niets en niemand tegenhouden. Het rood vloeit als één beweging over de vloer, vanuit de plas die zich onder mijn lichaam heeft gevormd. Ik glimlach als ik zie hoeveel kostelijk levensvocht ik al verloren ben en besluit de stroom te gaan volgen. Mijn ogen volgen de rivier, beginnende bij het meer onder mijn lichaam en over de streep die de rivier vormt. Inmiddels heeft het de muur tegenover mij bereikt en ik verwacht dat deze barrière de loop zal gaan veranderen. Maar niets is minder waar. De loop laat zich niet veranderen. De rivier stroomt gewoon door, alsof er geen muur bestaat. Geen belemmering. Ik glimlach weer en ga met de rode rivier mee. Ik drijf in de stroom en voel de warmte onder mij.

Samen, de rode rivier en ik stromen over de vloer. Langs een verloren stuk speelgoed, een blaadje met gedachten die ik lang geleden opgeschreven heb en verder. Ik kom bij de muur. Het eerste obstakel waarvan ik vreesde dat het de loop van de rivier zal veranderen, maar nu ik dichterbij kom zie ik dat alles in een kier verdwijnt. Ik dender ook door de kier in de muur en kom in de ruimte achter de muur terecht. Alles stroomt door tussen deze ruimte en sijpelt langzaam tussen de vloer. Overal zie ik spinrag, wuivend in de lichte tocht die tussen de meer langstrekt. Stof op de grond vermengt zich met de rode rivier waarin ik mij bevind. De kolkende vloeistof wordt dikker en dikker. Het blijkt niet een muur te zijn die de stroom laat stoppen, maar een berg stof. Opgebouwd over de jaren, stof is de moordenaar van de levende stroom tussen de muur en onder de vloer. Ik lig daar. Tussen het warme rood en het natte stof ingeklemd. Het lachen is mij wel vergaan. Ik vind het niet leuk meer.

Als ik achter mij kijk, naar de weg die we afgelegd hebben zie ik de rode streep langzaam opdrogen. Alles veranderd in een stoffige, kleffe bende van rood, grijs en blubber. Ik wil opstaan als ik opeens een nieuwe golf rood op mij af zie komen. Blijkbaar is er nog meer leven uit mij gevloeid, zoveel dat de rode rivier een wild-kolkende stroom is geworden. Ik zie de golf op mij afkomen. Het stof neemt het gewoon mee. Het is geen obstakel meer, het kan het niet meer verdrinken in zijn droge en allesverslindende omhelzing. De golf rood vocht komt dichterbij en dichterbij. Ik steek mijn handen naar het uit en het overspoeld mij geheel. Het sleurt mij mee, verder de diepte in. Duisternis omringt mij, terwijl ik probeer boven te komen. Alles vloeit om mij heen, kolkt om mij heen en golft over mij heen. Ik verdrink zonder angst in de rode rivier. Ik voel mijn bewustzijn verdwijnen, alsof ik in een slaap wegzink. Het voelt goed.

Enkele momenten later ontwaak ik weer. Ik ben de rivier, de aanwezigheid die overal doorheen stroomt. In de verte zie ik een gebouw, maar zonder een gebouw te zijn. Het lijkt op fimo-klei, alleen veel groter. Groter dan ik en gemaakt van eenvoudige kleuren. Ik stroom naar het gebouw toe en zie dat het een stad is. Overal zijn gebouwen, woningen en andere zaken die een stad maken. Alles draait. In elkaar, om elkaar en in kleuren die ik niet eerder zag. Mijn rode lichaam valt niet op tussen deze kleurenpracht en ik loop de eerste de beste straat in. Mijn voetstappen klinken nat op de ondergrond. Ik heb het gevoel dat ik overal sporen nalaat, maar als ik achter mij kijk zie ik niets. Geen voetsporen, alleen de stad die zich verder uitstrekt. Boven mij, onder mij. Overal is de stad. Ik ben opgeslokt door de gebouwen, straten en kleuren.

Op de hoek van de straat staat een persoon. Een wezen, een aanwezigheid waarvan ik zeker weet dat ik het niet ben. "Pardon!" spreek ik het wezen aan. Het kijkt mij aan, de felgekleurde ogen schieten over mijn lichaam. Het bloed dat ik vorm golft onder zijn blik. Even lijkt het iets te willen zeggen, maar dan rent het hard weg. Het lichaam lijkt op te gaan in de achtergrond, in de kleurenpracht. Benen draaien overuren, de armen klampen zich vast aan een raam en verdwijnen. Ik volg de weg waarin het wezen is verdwenen. De straat neem ik mee. Of moet ik zeggen dat de straat met mij meekomt?

Tussen de gebouwen ontwaar ik meer wezens, maar elke keer als ik dichterbij komt draaien ze zich om en lopen weg. Alsof ik een enge ziekte ben die ze niet willen ontmoeten. Eenzaamheid overvalt mij in deze kleurige stad, een plaats van extreme vrolijkheid. En toch vind ik alleen verdriet en het gevoel er alleen voor te staan. Ik moet verder lopen. Het moet, de stad is er niet voor mij en ik ben er niet voor de stad. In mijn hoofd vormt zich een beeld van mijn lichaam, zoals ik het achtergelaten heb toen ik mijn pols opengesneden heb. Ik denk dat de stad waarin ik mij bevind mijn lichaam is. Niet mijn lichaam zoals ik dat nu ervaar, maar mijn fysieke lichaam. Het gedeelte waar ik het leven uit heb laten vloeien, dat ik verlaten heb. Daarom wil de stad, de wezens in de stad mij niet zien. Om te spreken met mij geef je toe dat het leven zin heeft, door mij te vermijden blijft het leven een raadsel en ongrijpbaar.

Ik kan nu nog maar één ding doen. De stad verdwijnt onder mij. De cirkelvormige aanwezigheid verdwijnt in de duisternis. De kleurenpracht, de gebouwen die her en der verspreid staan worden eerst kleine stippen. Vlekken van kleur die kleiner worden naarmate ik verder wegtrek. Duisternis omringt mij, terwijl de kleuren langzaam verdwijnen. Ik ben weer nergens. Ik ben niets. Zelfs het gevoel dat ik de rivier ben is verdwenen. Er is niets meer, alleen duisternis en mijn gedachten. En het gevoel dat ik mijn lichaam wil zien.

Iets wat niet lang hoeft te duren. Ik zie mijzelf liggen. Tussen de douchecabine en de toiletpot. Eén arm helemaal uitgestrekt, een fel rode lijn eroverheen getrokken. Als ik dichterbij kom zie ik de snede die deze rode lijn is. De wond die het scheermes in mijn arm gemaakt heeft en de plas bloed die uit mij gevloeid is. Ik ben nog niet dood, mijn ademhaling is uitermate oppervlakkig maar nog steeds aanwezig. Waarom niet alle leven uit mij gevloeid is weet ik niet, ik weet alleen dat ik volgende keer niet stroomopwaarts moet gaan. Als er ooit een volgende keer mag komen..


16 januari 2013

Hallucinaties

Lichtvlekken voor je ogen, wie kent ze niet. Kleine oplichtende lichtjes, dansend op een ritme dat je niet kan horen of voortbewogen door een wind die je niet voelt. Meestal zie je ze als je te snel opstaat, het bloed naar je hersenen raast of er juist vandaan suist. Het is niet erg, die lichtvlekjes. Gewoon een teken dat je nog leeft en de wereld om je heen nog steeds de normale vorm heeft. Het wordt pas raar wanneer die vlekken het uiterlijk van vlek beginnen te verliezen.

Het begint klein. De lichtvlekjes produceren schaduwen. Schaduwen die net als de lichtjes klein zijn, dansen op het ritme en voortbewogen worden door die wind. Je stoort je er niet aan, licht en donker zijn twee kanten van dezelfde medaille. Stiekem is het ook best mooi, het samenspel van lichte plekjes die een komische dans aangaan met hun zwarte broeders. Voor mij was het een klein feestje wanneer ik ze zag. Eentje voor mij alleen en waarvan helemaal niemand kon meegenieten. Niet dat er op die momenten iemand in de buurt was.. Om de een of andere reden verschijnen ze alleen als ik helemaal alleen ben en de stilte het grootst is. Dan zag ik hele dansvoorstellingen voor mijn ogen. Lichten die opgeslokt werden door duisternis, duisternis dat overrompeld werd door licht en alles ertussenin. Het waren prachtige, bijna psychedelische gebeurtenissen in puur zwart en wit. Ik mis ze nu, die bewegingen van licht en donker voor mijn ogen.

Naar mate de weken verstreken en de dans van licht en donker voor mijn ogen steeds vaker overheerst werd door schaduwen veranderde er iets. De schaduwen werden niet alleen steeds sterker, de lichtjes verdwenen langzaam naar de achtergrond, maar ze veranderde ook van vorm. Ze werden groter, amorf van vorm en uiteindelijk wisten praktisch alle lichtjes te doven. Nu zie ik ze nog af en toe, weggedoken in een ver hoekje van mijn blikveld. Voorzichtig pogingen doen de dans uit te voeren die het ritme voorschrijft, maar het ziet er angstig uit. En ik begrijp die angst. De schaduwen hebben alles overgenomen. Ze zijn er altijd. Waar ze klein begonnen, schattige vlekjes, zijn ze uitgegroeid tot gigantische vormen die leven in hoeken. Langs mijn ogen bewegen en zelfs recht voor mij gaan staan. Het zijn geen vlekken meer, maar wezens.

Ik hield het de eerste dagen, misschien weken op hallucinaties. Een soort kortsluiting in mijn hersenen, doordat ik zoveel meegemaakt had de laatste tijd. Dat ik voor het eerst in een hele lange tijd helemaal alleen ben speelde ook mee in deze gedachte. Ik moest gewoon wennen aan het alleen zijn. De nieuwe situatie, mijzelf worden. Daar hoorde dit gewoon bij en ik besloot de vlekken te negeren. Tenslotte negeerde ik de lichtvlekken ook vaak genoeg. Ze kwamen soms op tijden dat ik er helemaal geen tijd voor had of net druk bezig was mijn haar te wassen. Die schaduwen moesten ook maar wennen aan een regime van kijken en genegeerd worden. Het was voor mij ook het beste. De schaduwen waren er inmiddels zo vaak dat ik ze ook in gezelschap begon te zien. En precies daar begon het bij mij te wringen. Dat was niet goed. Ik hoorde in gezelschap geen last te hebben van dingen die er niet zijn. In gezelschap hoort de wereld normaal te zijn, normaal zoals ik dat vind. Dit was niet normaal.

Nu enkele weken verder weet ik zeker dat het niet normaal is. De schaduwen zijn er nog steeds, alleen nemen ze nu nog veel groteskere vormen aan. Het begon met slangen die over de muren kropen. Hun schubben glansde zachtjes in het licht en toch kon ik ze niet goed zien. Alsof ze van veelkleurig rook gemaakt waren en toch ook niet. Ik wist dat het niet goed zat, maar vond het wel best. Ook dit begon ik te negeren. Ik deed ze af als hallucinaties, dingen die ik misschien zie maar er echt niet zijn. Dat ging ook best een tijdje goed, zeker enkele dagen. Tot ik opeens een vrouw in mijn gang zag staan. Ik dacht dat het mijn buurvrouw was en vroeg mij af hoe in vredesnaam ze binnengekomen was, maar toen ik goed keek zag ik dat ze onstoffelijk was. Ze was niet echt aanwezig. Ze was zoiets als een geest, een spookbeeld. Toen sloeg de schrik om mijn hart, dit waren geen grappen meer. Dit was ernst, pure harde ernst. Ik had de schaduwen nooit mogen negeren en dit was het gevolg. De vrouw was eigenlijk net zo snel weer verdwenen als ze in de gang verschenen was. Ik keek en toen ik nog een keer keek was ik alleen.

Met het hart kloppend in mijn keel was ik op de bank gaan zitten, maar er gebeurde niets noemenswaardig meer. Alleen schaduwen die vanuit mijn ooghoeken wuifde, zwarte slangen die over de muren en plafond kropen en vlekken. Voor mij op dat moment niets bijzonders meer. Ik begon wel meer op mijn hoede te zijn. Elke keer als ik iets zag bewegen bekeek ik het. Meestal was het niets, gewoon een bewegende schaduw, maar soms was het wel iets. Een uitgestoken arm, soms monsterlijk, soms net zo menselijk als ik kan zijn. Een tot grimassen getrokken gezicht dat mij door het raam aankeek. Niet alleen door het woonkamer- en keukenraam, maar elk raam dat ik in huis heb. Zelfs door het raam in de huiskamerdeur zag ik gezichten mij aanstaren. Grote ogen, wijd opengetrokken. Opengesperde monden, schreeuwend om aandacht of pijn. Onhoorbaar en toch voelde ik hun ergernis. Hun angst en hun woede. Ik voelde ze schreeuwen, hoorde het diep in mijn hoofd.

En uiteindelijk werden de gezichten en armen lichamen. Hele wezens paraderen door mijn woonkamer. In de tuin, overal waar ik kom. Niet altijd. Ze zijn er niet altijd. Alleen op de moment dat ik het niet verwacht. Dat ik ze vergeten ben (niet dat ik ze kan vergeten, maar dat denk ik dan) of even een moment van stilte ervaar. Ook zoiets, stilte. Vroeger was het altijd stil in mijn omgeving. Ik luisterde wel muziek, maar genieten van stilte en de muziek die er niet is kon ik ook mateloos van genieten. Maar nu... Nu hoor ik zelfs geluiden. Ik hoor ze lopen. De schaduwen, de mensen, de wezen. Ik hoor ze. Ze ademen in mijn buurt. Kloppen op de muren, hard, zacht. Ze zijn er altijd. Als ik slaap kruipen ze tegen mij aan en kriebelen aan mijn oor. Ze trekken aan mijn haar en fluisteren woordeloze gedachten in mijn hoofd. Ze zijn er altijd. Altijd, zelfs als ik ze niet zie.

Nu ik ze beschrijf, ze opschrijf is het nog veel erger. Een kakofonie van geluid gaat er door mijn kamer. Kleine schrapende geluidjes, van nagels op een schoolbord. Zuchten, diep ademhalen. Smakken en likken van lippen. Ik hoor \voetstappen en zie vele schaduwen. De muren zijn er bezaaid van en allemaal praten ze tegen mij. Woorden die ik niet kan verstaan, zinnen die ik niet begrijp. Ze praten en praten en praten. Ik word (denk ik) gek. Ze maken mij gek.

Door de kier van de deuropening zie ik een gezicht naar mij kijken. Een waterig oog, beetje doorlopen staart mij aan. Smakkende lippen, gulzig bijna. Ik kijk terug en voel de angst door mijn lichaam gaan. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik weet niet meer wat echt is. Ik weet het niet meer. De schaduwen zijn overal en altijd. Ik ben bang!

15 januari 2013

Pad naar het einde

Aan het leven is in ieder geval één zekerheid: op het einde gaan we allemaal dood. En dat doodgaan ben ik de laatste tijd veel over aan het nadenken. Niet op de manier zoals nu door jouw hoofd gaat, ik zit niet te denken aan een einde aan mijn leven te maken. In tegendeel juist, ik zit gewoon te denken over de dood. Over de gebeurtenissen na de dood, nadat het leven zich een uitweg uit je lichaam heeft gezocht en er niets meer is. Daar denk ik over.

Het eerste wat in mijn hoofd schiet zijn de woorden van mijn wijlen oma. Zij dacht er ook veel over na en dan spraken we daarover. Haar conclusie was altijd: "Het zal er wel goed zijn, want er is nog nooit iemand teruggekomen.." Wijze woorden en mening waar ik ook niet aan zal gaan toornen. Zelfs niet als ik weet dat mijn oma geloviger was dan de paus en het idee van een hemel hoog bij haar in het vaandel stond. Ik ga er voor het gemak ook vanuit dat het goed is na de dood en mocht het anders blijken is dat van latere zorg. We kunnen er toch niet omheen, dood gaan we allemaal.

Vanaf het moment dat we geboren worden zitten we op het pad naar het onvermijdelijke einde. Er zal altijd een einde komen aan een nieuw leven, hoe graag je ook wil vasthouden aan wat het leven je allemaal geeft. Het is ook niet erg om dood te gaan. Om plaats te maken voor het nieuwe leven en een nieuwe invulling van de leven. Alleen zal je het nooit meer meemaken en ik ben daar geen uitzondering in. Ik maak het ook niet mee, uiteindelijk. Net zo goed als mijn oma alles wat er tegenwoordig gebeurt, de wegen die wij inslaan om nergens te komen, niet meer meemaakt. Mijn oma is al lang geleden overleden, op een respectabele leeftijd en ook niet bang om over het onvermijdelijke einde na te denken.

En toch blijft er één ding door mijn hoofd spelen. Niet de momenten nadat je gestorven bent fascineren mij, maar juist de gang ernaar toe. Het proces waarin je lichaam opgeeft en je het leven uit je voelt gaan. Tenminste, dat is mijn vraag. Voel je het leven uit je stromen? Voel je dat je doodgaat? En zo ja, hoe voelt dat dan aan? Op dit moment denk ik dat het aanvoelt als in slaap vallen. Daar merk je in principe ook niets van, terwijl je wel weet dat je in slaap gaat vallen. Je bent slaperig, wilt niet meer wakker zijn en je lichaam geeft aan dat het genoeg is. Je gaat slapen. Ik heb op dit moment het idee dat doodgaan hetzelfde aanvoelt. Je weet dat het eraan zit te komen en uiteindelijk geef je er maar aan toe. Het leven verlaat je lichaam, de wereld gaat op zwart en je wordt nooit meer wakker. En daarna begint het.. mits je natuurlijk gelooft in een leven na de dood.

Daar was mijn oma in ieder geval heel stellig in. Voor haar was er een leven na de dood en zij zou haar rechtmatige plaats in de hemel innemen. Ergens in het midden leek haar wel mooi. Ik gun het haar van harte, al geloof ik totaal niet in een hemel. Een leven na de dood vind ik ook moeilijk voor te stellen. Hoe zou dat eruit moeten zien? Je sterft en ogenblikken (of misschien zelfs uren, net als bij slaap) ben je weer bij volledig bewustzijn, volledig gewaar dat je overleden bent. En daar komen de eerste speculaties al om de hoek kijken, want ik weet niet of je wel bewust kan nadenken over je overlijden. Tijdens het normale leven vinden veel mensen het al ontzettend moeilijk om over hun sterfelijkheid na te denken en dan beseffen ze na hun dood dát ze dood zijn. Ik denk dat hun geest dat niet aan kan, dat ze volledig doordraaien. Als dat tenminste kan na je dood, doordraaien.. Alles na de dood blijft speculatie, gissen naar wat er gaat gebeuren. Als er überhaupt iets zal gebeuren. Het is ook niet belangrijk, niet belangrijk voor mijn gedachten.

Ik denk na over de momenten vlak voor het sterven. De laatste ogenblikken waarbij je de laatste adem uitblaast en het licht definitief uitgaat. Wat er dan gebeurt, hoe je het ervaart. Ik vind dat fascinerend. Vooral omdat iedereen het gaat meemaken. Iedereen zal op een gegeven moment op zijn of haar sterfbed liggen en beseffen dat dit het is. De dood is gekomen en het is geen geraamte met een zeis in een zwarte mantel. Of juist wel, dat je opgehaald wordt en alles. Dat zou op zich uitermate komisch zijn, maar weer speculatie over de momenten ná de dood. Niet over de wegtikkende seconden voordat je lichaam opgeeft. Wat gebeurt daar, wat gaat er door iemands hoofd? Wat zijn de laatste gedachten die je hebt voordat je sterft? Ben je bewust dat je doodgaat of is het als in slaap vallen? Ik kan er mijn hoofd flink over breken en dat een partij gezellig noemen. Het is breinsnoep voor mij, hoe meer hoe beter.

Toch blijft het hoofd uitgaan naar de gebeurtenissen na de dood. Wat dan? Wat is er na? Hebben mensen (levende wezens) echt een ziel. Ik moet dan denken aan het onderzoek van Dokter Duncan MacDougall, beter bekend van de 21 gram-theorie. Hij heeft in de eerste jaren van 1900 de kans gehad om stervende mensen op een weegschaal te leggen en hun moment van overlijden te wegen. Een fascinerend onderzoek waarbij hij moest concluderen dat de mens na het sterven een kleine 21 gram lichter weegt dan daarvoor. Jammer genoeg is er nooit een vervolg-onderzoek geweest en is de conclusie van de goede dokter dat het gewichtsverlies komt doordat de ziel het lichaam verlaat een beetje kort door de bocht. Toch is het interessant dat er nooit een vervolg op zijn studie is gekomen. Waarom niet? Het is toch een fascinerend geheel, dat doodgaan en toch wil de wetenschap er niet aan. Doodgaan, stervende mensen zijn geen onderdeel van wetenschappelijke studies. Alleen de oorzaken van het doodgaan, om deze oorzaken weg te kunnen nemen.

Een gemis, zo wil ik het noemen. Ooit hoop ik dat er iemand de dood werkelijk gaat onderzoeken. Wat er gebeurt als we doodgaan. Welke processen het lichaam doorgaat, welke gedachten de stervende mens heeft. Of er inderdaad een ziel bestaat die het lichaam verlaat. Allemaal vragen die tot op heden onbeantwoord blijven en waar toch iedereen een antwoord op gaat krijgen, aan het einde van je leven. Ik hoop dat ik de antwoorden snel krijg. Ik vind het fascinerende gedachten.

4 januari 2013

Kom lopen

Je hebt altijd geweten dat het leven niet makkelijk zou zijn, dat is algemene kennis. Sommige mensen hebben het ook moeilijker dan anderen en toch ervaren zij het leven minder zwaar dan jij het doet. Voor iedereen is het verschillend, zoals iedereen verschillend is en toch voel je je gedwongen om te doen alsof alles gelijk is. Alsof iedereen dezelfde gevoelens heeft en op dezelfde manier naar de dingen kijkt. Onzin.

Ik heb je altijd gezegd dat je gelijk hebt als de zon elke ochtend weer opkomt, maar deze schijnt voor iedereen anders. Je weet dat ik geen liefhebber van zonneschijn ben, niet hou van de warmte van zonnestralen op mijn lichaam. De zogenaamde blijdschap die een zonnige dag met zich meebreng niet in mijn hoofd voel. Je weet dat en toch probeer je mij deze gevoelens op te dringen. En dan zeg ik je keer op keer dat het niet zo werkt. Het leven is niet zo gemakkelijk als jij mij wil voorstellen. Ik geloof het niet en iedereen om mij heen zegt ook dat het onzin is. Alleen jij blijft volharden in je mening en dat waardeer ik aan je. Je hebt zo'n sterke mening, zo'n gevoel van rechtvaardigheid dat ik er niet meer tegenin wil gaan. Het lijkt mij beter als ik alleen maar knik als je iets zegt. Meega in je mening en net doen alsof ik de blijdschap die jij ziet ook voel. Ik kan heel goed doen alsof, dat weet je ook en ik weet dat jij dan net doet alsof je het niet ziet. Dat je het gewoon negeert.

"Kom lopen" zeg je soms tegen mij en dan doe je net alsof de buitenwereld een geweldige plaats is. Ik stap naast je voor over het pad. Het pad dat jij altijd uitkiest, omdat ik anders de deur niet uit zal gaan. Je weet dat ik de buitenwereld niet interessant vind. Het gedoe, de buitenlucht en de drukte in de omgeving. Zelfs de vogels weten het en toch negeer je het. Dat kan je goed, mij negeren. Mijn gevoelens negeren en doen alsof ik net zo normaal ben als jij. Je weet wel beter, ik weet beter en toch spelen we het spel. Niemand zal ooit iets zeggen, zeggen dat ik niet normaal ben. Dat ik gek ben en je altijd ongelijk had. Dat doen we niet, dus stappen we door over het pad.

Kijken we naar de bomen, naar de vogels en de incidentele vos die zijn staart tussen de bomen laat zien. Je wijst dan. "Kijk, een vos. Mooi hé!" Je weet dat ik vossen mooi vind. Dat ik geniet van de spitse snuit, de eigenwijze blik in hun ogen. Je weet dat ik hun oranje vacht wil aanraken. Diep in die berekende ogen wil kijken, vol vuur en een leven van zichzelf. Alleen op die momenten ben ik blij dat ik buiten ben. Zelfs blij dat ik met je meegegaan ben. Dit zijn de momenten waar jij het voor doet, omdat ik dan een moment van geluk voel. Alleen duurt het nooit lang. Vossen zijn schichtige wezens. Net zoals ik. Ik wil ook niet dat anderen mijn zien. Zien dat ik op jacht ben naar prooi, seks en vluchtige ontmoetingen met helemaal niets. Je wijst naar de vos, deze kijkt naar je en het schiet in een oranje streep tussen de bosjes. Alleen zijn staart blijft hangen in de lucht. Een laatste herinnering aan het prachtige dier dat ogenblikken geleden nog ons pad kruiste. Die herinnering, die staart blijft nog even hangen als een schaduw van kleur en verdwijnt ook. Dan zijn we weer samen op het pad. Samen tussen de bomen en wil ik weer naar huis.

"Kom, nog een klein stukje" zeg je dan en samen lopen we verder. Ik hou mijn hoofd gericht naar het pad. Zie mijn voeten om de beurt in mijn blikveld verschijnen en weer verdwijnen. Mijn passen, ik zie ze. Je praat honderduit over vossen, de pracht van de bomen om ons heen. Over vogels die wegvliegen en ik kijk naar mijn voeten. Soms zeg ik wat terug, om je tevreden te houden. Je houdt er niet van om alleen te praten. Ik moet iets terugzeggen, interactie met je hebben. Dus ik knik, mompel je woorden na en kijk naar de grond. Naar de passen die mijn voeten nemen, terwijl ik ondertussen droom van thuis-zijn. Thuis, tussen de veilige muren en mijn raam dat uitkijkt over de bomen. En je weet dat ik dat doe. Je weet dat ik hoop dat we weer snel naar huis zullen gaan. Dat ik net doe alsof ik het leuk vind, plezier heb en graag met je praat. Dat weet je en toch negeer je het. Ik negeer het ook, ik wil je niet kwetsen. Dat heb ik al te vaak gedaan en ik wil nog een vos zien.

"Zijn er nog meer vossen? Verderop?" vraag ik voorzichtig. Je haalt je schouders op. Je weet het niet. Het enige wat je niet weet en waar je wel vooruit wil komen. Ik moet dat aanvaarden. De enige reden waarom ik met je naar buiten ga, is omdat jij het ook niet weet. We negeren alles, maar alleen wat we niet weten komen we voor uit. Alleen dat zeg je tegen mij, zonder dat je de woorden gebruikt. Je praat weer verder. Over alles, het leven buiten en dingen die mij niet interesseren. "Kom, we gaan naar huis" zeg je dan eindelijk. Opgelucht loop ik naast je over het pad en droom van de vos die we zoeven zagen. Misschien zien we hem op de terugweg nog eventjes, maar dat gebeurt nooit. De vos laat zich nooit een tweede keer zien. En daarom hou ik van vossen.

1 januari 2013

In de trein

Ik zat in de trein. Tegenover me zat de mooiste vrouw die ik ooit gezien had. Blonde lokken lang als de duisterste nacht, ogen zo diep als de sterrenhemel. Ik ging naast haar zitten en keek naar de ronding van haar gezicht. Langzaam schoof ze dichter naar me toe. De behoefte om haar te kussen stroomde mijn gestel binnen. Ik voelde mijn mond richting haar lippen trekken. Haar lippen wachtte smachtend op de zachte aanraking van de mijne. Maar plots beroerde haar vingers mijn gezicht, mijn voortgang tot een halt roepend.

Ze zei tegen mij:
"Ik droomde dat ik jou was. Ik zat in de trein. Tegenover me zat de mooiste man die ik ooit gezien had. Blonde lokken lang als de duisterste nacht ,ogen zo diep als de sterrenhemel. Ik ging naast hem zitten en keek naar de ronding van zijn gezicht. Langzaam schoof hij dichter naar me toe. De behoefte om hem te kussen stroomde mijn gestel binnen. Ik voelde mijn mond richting zijn lippen trekken. Zijn lippen wachtte smachtend op de zachte aanraking van de mijne. Maar plots beroerde zijn vingers mijn gezicht, mijn voortgang tot een halt roepend."

Hij zei tegen mij:
"Ik droomde dat ik jou was. Ik zat in de trein. Tegenover me zat de mooiste vrouw die ik ooit gezien had. Blonde lokken lang als de duisterste nacht, ogen zo diep als de sterrenhemel. Ik ging naast haar zitten en keek naar de ronding van haar gezicht. Langzaam schoof ze dichter naar me toe. De behoefte om haar te kussen stroomde mijn gestel binnen. Ik voelde mijn mond richting haar lippen trekken. Haar lippen wachtte smachtend op de zachte aanraking van de mijne. Maar plots beroerde haar vingers mijn lippen, mijn voortgang tot een halt roepend."

Ze zei tegen mij:
"Ik droomde dat ik jou was. Ik zat in de trein. Tegenover me zat de mooiste man die ik ooit gezien had. Blonde lokken lang als de duisterste nacht,ogen zo diep als de sterrenhemel. Ik ging naast hem zitten en keek naar de ronding van zijn gezicht. Langzaam schoof hij dichter naar me toe. De behoefte om hem te kussen stroomde mijn gestel binnen. Ik voelde mijn mond richting zijn lippen trekken. Zijn lippen wachtte smachtend op de zachte aanraking van de mijne. Maar plots beroerde zijn vingers mijn gezicht, mijn voortgang tot een halt roepend."


Hij zei tegen mij:
"Ik droomde dat ik jou was…..”