Ze brachten hem een offer dat hij werkelijk niet kon weigeren. Vooral het feit dat ze haar bloedend in zijn boom hadden gehangen maakte deze constatering nog meer waar, meer dan hij zou durven toegeven. "Maak het zo!" sprak hij tegen de toegestroomde menigte in zijn tuin en ze sloegen aan het werk. Het offeren kon beginnen.
Maanden later dacht hij terug aan de gebeurtenis. Het bloeden op de boom, de vuistslagen op het lichaam, het naargeestige geschreeuw van de menigte. Nog steeds walgde hij van de mensen die hij in zijn tuin verzameld had. Hij wist eigenlijk niet goed meer wat de achterliggende reden was, alleen dat hij in een vaag gesprek iets geroepen had dat ze als een verzoek tot offerande opgevat hadden. Maar was dit wel waar? Was het niet iets wat de menigte zelf wilde? Het land verspreidde altijd al een geur van moord, doodslag en dodelijke ellende. Alsof er elke dag een vers lijk opgegraven diende te worden zodat de vogels de ogen konden uitpikken.. De menigte keek toe op deze gebeurtenissen en ze zouden hem koffie brengen. Koffie, de drank van de Goden. Tenminste dat noemde hij het zelf altijd en de menigte aanbad inmiddels koffie als een heilige drank. Dronk zij het ook niet? Hij wist het niet meer, ze was maar het offer dat hij niet kon weigeren.
Hij walgde van zichzelf, van zijn woorden en acties. Als hij zo doorging zou het land rood kleuren van het bloed van zijn mensen. Van zijn menigte. Zijn tuin verdrinken in de ledematen van gezichtsloze mensen die koffie dronken alsof het een geneesmiddel was. "Koffie als godendrank!" Hij moest nog lachen toen hij het verzonnen had, maar inmiddels was het lachen hem vergaan. Alleen dronk hij nog de koffie, al smaakte deze hem ook niet meer. Koffie had zijn glans verloren na het offer, ze waren té ver gegaan. Veel te ver, maar vertel dat maar aan de menigte wanneer ze geslagen, bloedend uit vele schrammen en wonden aan zijn boom hangt. Hangend tussen een menigte die vraagt om meer bloed, om haar hart en uiteindelijk ook om haar ziel.. Hij durfde niets te vertellen, hij was bang voor wat hij gecreëerd had. Een zielloos monster van mensen, alleen bange wezels maar samen gevaarlijker dan een hongerige tijger. En ze leefden allemaal in zijn tuin, verstopt onder de bosjes en achter zijn houten schuurtje.
Eigenlijk wilde hij gewoon verhuizen. Stilletjes vertrekken in de nacht, iedereen achter zich laten en het offer vergeten. Maar hij wist dat hij het tuinhek niet eens zou halen. Zodra hij zijn gezicht buiten de deur liet zien staarde ze hem aan alsof hij de waarheid in pacht had. Elk woord dat hij sprak werd als zoete koek geslikt, koek die perfect paste bij de op haardvuur gefabriceerde koffie die ze dronken. Ze dachten niet eens meer na over zijn woorden en hingen aan zijn lippen als raven op een lijk. Het waren domme mensen, maar wel zijn mensen. Hij had dit zelf over zich afgeroepen. Had hij ze niet zelf toegelaten in zijn tuin? Zijn hek stond ook altijd open en als hij naar buiten keek zag hij de menigte weer groeien. Verhuizen zou nooit lukken, ze zouden het niet eens toelaten of hem volgen waarheen hij ook ging.
Hij was gevangen, gevangen in zijn eigen web van geconstrueerde religie. Zijn zogenaamde Godendrank kreeg een wrange nasmaak en de roep om meer offers was niet van de lucht. Hij wist dat er binnenkort een nieuw persoon aan zijn boom gehangen moest worden. Hij zag het al aankomen. Zou hij zichzelf als offer kunnen laten dienen? En een glimpje hoop begon in zijn brein te groeien..
Geen opmerkingen:
Een reactie posten