27 maart 2014

Van die mensen

Denken dat ik je iets nieuws kan vertellen hoef ik niet te doen. Ik doe dat ook niet. Ik wil je niet eens iets nieuws vertellen. Ik vertel liever iets dat je allang weet en waar je misschien nog nooit aan gedacht hebt. Of lang geleden voor het laatst aan dacht, maar iedereen kent ze wel.. Van die mensen. Je noemt ze in gedachten ook altijd "van die mensen" en niet iets anders. Ze zijn er altijd, mensen die een dusdanige kijk op de wereld hebben dat je jezelf gaat afvragen waar ze eigenlijk voor leven. Van die mensen die nergens in geloven en alleen de dingen die ze kunnen aanraken voor de werkelijkheid houden. Alles wat ze niet kunnen aanraken of iemand anders aantoonbaar tegen het broze lichaam heeft staan duwen bestaat niet. Zij weigeren te geloven dat de zuivere wetenschap iets anders is, dan het onderzoek naar alle dingen waarvan we geloven dat ze misschien bestaan. Van die mensen geloven niet, van die mensen zeggen dat ze weten en dat alles wat zij weten de waarheid. Van die mensen kan je ook niet op andere gedachte brengen. Daarom zijn ze ook zo, dat is de reden dat je ze in gedachte ook op die manier bestempeld. Dat is de reden dat ik ze zo noem, van die mensen..

Toch kan ik er niet over uit. Dat je nergens in wilt geloven is niet zozeer het punt, maar de manier waarop ze dat overal willen opdringen. Geen uitspraak is veilig of het wordt tegen de lat van waarheidsbevinding en mogelijkheden om het aan te raken gehouden. Past het niet op de lat of wijkt er een detail af dan is het niet waar. Een sprookje, een domme uitspraak die naar het rijk der fabelen verwezen wordt. Voor je het weet ben je een fantast en iemand die geloofd in een kerel op een wolk en een baard. Van die mensen doen niet aan tussenwegen. Het is zwart of wit, de grijsheid die het merendeel van de wereld beheerst bestaat in hun ogen niet. Zwart of wit, andere smaken zijn er niet. Alle andere smaken zijn verzonnen en horen thuis tussen de fictie. En daar sta je dan met je uitspraak, met de bewering waarmee je een discussie wilde opstarten. Nog voordat je begonnen bent is het alweer in de kiem gesmoord en ben je bestempeld tot iemand met het hoofd in de wolken. Je bent voor van die mensen zelfs geen volwaardige gesprekspartner meer, juist omdat je in hun ogen geloofd in sprookjes.

Hoe leeg moet je leven zijn? Je gelooft nergens in en alles wat je daadwerkelijk kan aanraken is waar, de rest is allemaal verzonnen of onzin. Er is geen mysterie, alleen hetgeen waar de wetenschap geen oplossing voor gevonden heeft willen ze aannemen als iets waar ze alle feiten nog niet van kennen. Nu zal je mij nooit horen zeggen dat je in dit hiaat God moet proppen. God is geen oplossing, alleen een weg om het jezelf makkelijk te maken. Als je wilt geloven in een God moet je dat natuurlijk zelf weten. Ik heb daar geen problemen mee, maar ik doe het niet. Wat dat betreft ga ik dan naast van die mensen staan, alleen beschimp ik je niet om je geloof. Voor mij bestaat er geen God, niet in de zin dat de mensen met religieuze mensen rondbazuinen.

Wat dat betreft ga ik liever voor een God in de mooiste beschrijving die ik ooit gehoord heb (zonder er overigens in te geloven, want ik heb dat niet nodig) Maar ik heb ooit gehoord dat het universum is ontstaan in de leegte die God achterliet toen hij vertrok. Wij, de mensheid en het leven zijn het resultaat van die achtergelaten leegte. Wij hebben God weggejaagd met onze aanwezigheid en de enige manier waarop we de leegte weer kunnen vullen is zelf God te worden. Ik vind dat mooi. Of het klopt maakt mij niet uit. Ik vind het mooi genoeg om te zeggen dat ik daar best achter wil staan, maar van die mensen mag dat niet. Van die mensen zeggen dan dat je weer in sprookjes geloofd. Ze zeggen zelfs dat je je integriteit opgeeft door het woord "God" in de mond te nemen in de zin als een entiteit die ooit bestaan heeft. Het gaat mij helemaal niet om het bestaan van een God, maar om het idee dat je de leegte moet vullen. Dat je zelf een God kan worden. Zelf het mysterie zijn waar we ons hele leven naar zoeken en verlangen, tenminste zolang je niet bij één van die mensen hoort. Van die mensen zoeken en verlangen niet naar het mysterie van iets. Zij leven in een wereld die ze kunnen aanraken. Alleen de tastbaarheid telt en niet het mysterie die erachter ligt. Wat ze niet zien bestaat niet en is niet belangrijk.

Van die mensen hebben slechts één doel en dat is het leven leiden. Geen zoektocht naar de ontbrekende antwoorden op de grote vragen. Nooit stilstaan bij de mogelijkheid dat de grote leegte na de dood best gevuld kan worden. Niets van dit alles, helemaal niets. Alles is gericht op dit leven, deze momenten en de jacht op genot en plezier. Als je het grof wil zeggen geloven van die mensen pas ergens in als ze hun leuter erin kunnen steken, maar daarmee impliceer ik dat van die mensen altijd mannen zijn. Dat is niet zo, al geloof ik wel dat vrouwen (van die vrouwen) best graag hun denkbeeldige leuter ergens in willen proppen. Zolang ze het maar kunnen aanraken. Aanraken en beleven, dat is alles wat van die mensen willen. Iets anders lijkt niet belangrijk en als ze wel dingen hebben die belangrijk voor ze zijn laten ze dat niet merken. Ze willen juist dat iedereen hun standpunten aanhangt. Tegenspraak is niet mogelijk. Het leidt zelfs tot oeverloze discussies waar je als een 'gekkie' wordt weggezet en zij als superieur denker zichzelf op de borst staan te kloppen. Met van die mensen valt niet te praten, ze zijn nog erger dan radicale gelovigen die denken dat hun God de wereld geschapen heeft. Het woord van God is net zo min heilig als de mening van die mensen.

Ik negeer ze inmiddels beide en ga op zoek naar het mysterie dat het leven leuk maakt. Ik zoek wel, ik geloof wel. Ik ben nieuwsgierig genoeg om de leegte te vullen die God heeft achtergelaten toen hij iedereen verliet. Niet dat ik opeens in God ben gaan geloven in de tijd dat je dit gelezen hebt, maar ik vind het leuk om het te kunnen zeggen. Je kan mij best op mijn woord geloven.

13 maart 2014

Het briefje

Op mijn bureau ligt al dagen een klein briefje met "tandarts bellen" erop geschreven. Ik heb het niet opgeschreven, wel daar neergelegd. Mijn ex-vrouw gaf het aan mij, toen ik haar vertelde dat ik al dagen vergeet om de tandarts te bellen. Elke keer als ik eraan dacht was de avond alweer ingevallen en de tandartspraktijk allang gesloten. Ik zat mijzelf regelmatig te vervloeken op mijn bank en ik denk dat mijn ex-vrouw dit ook wist. Waarschijnlijk schreef ze daarom het briefje en drukte het in mijn handen. Ze gaf er nog net geen kusje op, maar dat was ook raar geweest. We zijn niet voor niets van elkaar gescheiden!

Nu zit ik weer naar dat briefje te staren. "Tandarts bellen" in een sierlijk vrouwelijk handschrift erop geschreven. Ik moet ook de tandarts bellen, dat moet ik al dagen. En toch doe ik het niet. Ik denk er wel op tijd aan. Het is nu iets voor tien uur in de ochtend. Ik ben al uren wakker en de tandartspraktijk is al zeker anderhalf uur bereikbaar, maar ik zit weer op dezelfde stoel als waar ik al dagen opzit. Het briefje ligt op mijn bureau en ik kijk er naar. Ik wil de tandarts helemaal niet bellen. Überhaupt wil ik niet bellen. Ik heb een hekel aan bellen, maar dat briefje op mijn bureau stoort mij ook mateloos. Het doet mij denken aan vroegere tijden, toen ik nog getrouwd was en er ook overal briefjes hingen. Sommige waren in mijn handschrift geschreven en bevatte afspraken die ik niets moest vergeten en andere waren geschreven door mijn vrouw. Ook die bevatte afspraken die ik niet moest vergeten, maar een iets urgenter karakter hadden. Ik haatte die briefjes toen. Nog steeds haat ik die briefjes, maar als ik ze niet schrijf dan vergeet ik dingen. En laat ik dingen vergeten nog meer haten dan briefjes met afspraken erop geschreven.

Ik moet weer terug denken aan het moment dat ik het briefje over de tandarts in mijn handen gedrukt kreeg. "Nog steeds beheer ik je agenda" zei ze gekscherend. Ik lachte wel, maar wist dat ze het ook met een serieuze ondertoon zei. Het was zo'n moment waarop je niet goed kon inschatten of het serieus bedoeld was of toch als een grapje bedoeld was. Ik zei daarom ook niets. Alleen "dank je wel" toen ik het briefje van haar aanpakte en dat ik de tandarts echt zou gaan bellen. Dat ik het nu zeker niet meer zou vergeten. Dat ontlokte een lach bij haar. Het leek haar ook niet dat ik überhaupt nog zou vergeten de tandarts te bellen, als je al een briefje van de vrouw van wie je gescheiden bent meekrijgt. Het is geen leuke gedachte en ik duw het weer terug in de donkere hoek waar die vandaan gekomen was.

Zuchtend sta ik op. Ik vind dat het tijd is om iets te gaan doen. Mijzelf aankleden bijvoorbeeld, want naakt de tandarts bellen is helemaal iets wat ik raar vind. Vooral het idee dat ik de tandartsassistente spreek, terwijl ik poedelnaakt uit het raam sta te kijken vind ik raar. Ik vind de tandartsassistente een mooie vrouw, ze is ook een mooie vrouw en ik wil niet dat mijn seksuele gedachten zich vermengen met ideeën over haar. Ze is wel het verlengstuk van iets dat vele mensen vreselijk vinden en ik ben daar echt geen uitzondering in. Ik haat die behandelkamer, die stoel en het geluid dat de boortjes maken. Alleen al bij de gedachte weer in die wachtkamer te zitten brengt rillingen over mijn rug, al kan ik dan wel heimelijke blikken op de assistente werpen. Ze is en blijft een mooie vrouw.
En verdomd als het niet waar is, de eerste licht erotische gedachten aan de tandartsassistente kruipen mijn geest binnen. Ik kan dit niet gebruiken. Hierdoor gaat niet alleen mijn dag naar de knoppen, maar duurt het nog langer voordat ik ga bellen. Ik heb al zo'n hekel aan bellen en als ik dan ook alleen nog aan seks kan denken als ik deze dame aan de lijn heb gaat het nooit goed komen. Uit alle macht probeer ik de gedachten te verdringen en mijn lid in een neerwaarts gekeerde positie te houden.

Het is allemaal vergeefs. Ik had nooit naakt achter mijn bureau moeten gaan zitten. Ik had ook allang de tandarts moeten bellen, gelijk toen ik het briefje op mijn bureau had gelegd had ik moeten bellen. Of in ieder geval de volgende dag, omdat het toen ook alweer te laat was. Nu kan ik niet anders meer dan op een erotische manier aan mijn tandartsassistente denken. De gedachten overspoelen mijn geest, de ene seksuele handeling na de andere volgt zich op in mijn hoofd. Ik zie haar liggen, staan en van alle kanten. Plaatsen die je normaal gesproken nooit te zien krijgt passeren in mijn geest. Ik wil het niet, maar het is sterker dan ik. Mijn lid staat vurig opgericht bij de gedachte aan haar, aan de vrouw die ik zometeen moet gaan bellen. Haar zwoele stem in mijn oor, de afspraak die ik met haar maak en de korte blikken die ik met haar wissel in de wachtkamer. Ik krijg haar niet meer uit mijn hoofd. Ze is een erotische fantasie geworden. Ik sla de hand aan mijzelf en kom kreunend klaar.

Weer kijk ik naar het briefje. "Tandarts bellen" lees ik. Ik doe morgen een nieuwe poging om te gaan bellen. Vandaag gaat het niet meer lukken. De gedachten zijn nog niet verdwenen, ze zullen ook nooit helemaal verdwijnen. Ik bel wel, maar niet nu. Ik laat het briefje onaangeroerd op de tafel liggen.

3 maart 2014

Kreeft

Elke dagen later kwam hij aan mijn tafel staan. "Uw kreeft is gereed" zei hij en presenteerde een zilveren schaal met een gigantische rode kreeft erop. Ik keek van de kreeft naar hem. Naar het rode, bezwete gezicht boven het schaaldier. Hij keek mij verlekkerd aan. Dit was zijn levenswerk, leek die blik te zeggen. Deze kreeft was het product van jarenlang oefenen en proberen om tot deze rode perfectie te komen. Ik wist niet goed wat te moeten zeggen. Ik lust geen kreeft. Het heeft een smaak die ik niet weg kan krijgen en het vlees brengt mij fysiek gezien in de problemen. Ik wil geen kreeft en ik had ook zeker geen kreeft besteld. Toch durfde ik hem dat niet te zeggen. Ik zag de trots in zijn ogen, de manier waarop hij gezwoegd heeft om dit op mijn tafel te kunnen zetten. Hij zou geen "nee" kunnen accepteren zonder dat ik hem keihard op zijn ziel zou trappen. Ik keek hem nog een keer aan. "Fijn!" en ik glimlachte naar hem.

De vage hoop dat hij niet zou zien dat mijn glimlach hartstikke nep was schoot even door mijn hoofd, maar was ongegrond. Hij was zo trots op zijn product dat hij het met veel gebaren op mijn tafel zette. De lovende woorden over zijn kreeft bleven over zijn lippen stromen, maar ik hoorde het niet. Ik keek naar dit gigantische rode monster op mijn tafel. "Bedankt" mompelde ik zonder mijn blik van dit wezen af te halen. Het was precies een kreeft, alleen veel groter. De schaal vuurrood van het koken, maar verder was alles nog precies zoals het dier bij leven was. De scharen lagen opgevouwen onder de kop. De tentakels of voelsprieten bovenop mooi gedrapeerd zodat ze het uiteinde van de zilveren schaal haalde. Ik kon de poten niet goed zien. Deze lagen alle zes opgevouwen onder het lichaam. De kleine zwarte kraaloogjes midden op de kop keken mij levenloos aan. Het beest, dit monster was echt levend en volledig gekookt. Er was niet aan gedaan, alleen de bovenkant was schoongemaakt. Alle ingewanden en alles zaten er nog in.
Ik gruwde. Uiteraard zonder dat iemand het zag.

Daar stond hij, de ober weer naast mijn tafel. We waren al dagen bezig met deze bizarre dans rond de kreeft en de eerste happen die ik zou nemen. "Smaakt het?" Ik had geen idee waar die man het over had. Kon hij niet zien dat ik nog geen hap genomen had? Ik was al dagen bezig om mijn blik los te rukken van dit monster. Om mij er überhaupt toe te zetten om het aan te raken. Iets af te breken. Ik kon het niet.
"De poten zijn het lekkerst!" had een vrouw met een vreselijk snerpende stem naast mij gezegd. Met een priemende vinger had ze gewezen naar de gigantische kreeft op mijn tafel. Haar vingernagel smoezelig, vies en half afgebroken. Wat moest zo'n vrouw in een restaurant als dit? Ze werd gelukkig snel weggevoerd door een andere ober. Hij deed dit heel discreet. Zonder een van de andere gasten te storen fluisterde hij in het oor van de vrouw en wist haar kalm te houden. Toch wist hij een snaar bij haar te raken. Zodra hij zich weer oprichtte, nadat hij iets in haar oor fluisterde, kon ik de woede zien die in haar omhoog kwam. Hij gezicht stond op onweer en toch bleef ze rustig. Kalm stond ze op en liet zich naar de uitgang leiden. "De poten" zei ze nog tegen mij in het voorbij gaan. Ze wees nog een keer naar het monster op mijn tafel. Ik zei niets. Ik negeerde haar verder. Iemand die niet welkom in het restaurant is, iemand die er zo uitziet die hoef ik geen aandacht te geven. Niemand zal het mij kwalijk nemen als ik haar negeer. Er was ook niemand die het mij kwalijk kon nemen.

De kreeft lag nog steeds op tafel. Onaangeroerd. De ober wilde weten of het nog lang ging duren. Ik haalde mijn schouders op. Ik hield niet van kreeft en deze kreeft was geen uitzondering. Ik wist niet wat ik ermee moest doen. Laten liggen kon niet, deze kreeft was speciaal voor mij klaargemaakt. Ze hadden hem met gevaar voor eigen leven gevangen en opgediend om mij een plezier te doen. Dat ik absoluut niet blij met deze moordpartij was konden zij ook niet weten. Alleen zat ik er nu mee. Wat kon ik doen?
De wc bood uitkomst. Ik moest al een tijdje naar de wc en als ik dit als excuus gebruikt kon ik even ontsnappen aan de blik van de kreeft op mijn tafel. Ik mompelde wat tegen de aangesnelde ober, die gelijk kwam aanrennen toen ik opstond. "Geen probleem, meneer. Eerste deur aan uw rechterhand" Hij wees in de richting van een deuropening achterin het restaurant. "Wij volgen u!"
Ik begreep in eerste instantie niet wat hij bedoelde, maar zodra ik de eerste stappen richting de wc had gezet pakte hij de zilveren schaal met de monster-kreeft op en liep achter mij aan. "Gaat u voor" sprak hij gelaten en tilde de schaal iets hoger op. De kreeft kwam voor mij hiermee op ooghoogte. "Gaat voort" leek het rode monster te zeggen. Ik draaide mij om en liep naar de wc. Ik was verslagen. De kreeft zal voor altijd bij mij blijven. Hoezeer ik ook niet van kreeft hou, deze is voor eeuwig voor mij.

Jaren later liep ik ten einde raad nog met de kreeft rond. De ober weigerde mij de schaal waarop hij geserveerd was mee te geven. Ik kon alles daar opeten of meenemen in een zogenaamd 'tasje-voor-thuis'. Ik had voor het laatste gekozen. De kreeft, het monster werd verpakt in aluminiumfolie en met plastic hengsels over mijn schouder gehangen. De eerste dagen liep ik zo over straat. Ik gekleed in mijn normale kloffie en de kreeft in aluminiumfolie hangend langs mijn rechterzij. Dit was geen ideale situatie. Dat wist ik heel goed. De kreeft was niet alleen monsterlijk van uiterlijk, maar ook van gewicht. Na enkele dagen had ik mijn schouder ontwricht en begon ik scheef te lopen. Ik sliep er slecht door. Het kon ook niet langer, er moest iets veranderen. Ik begon met de kreeft thuis te laten, maar dat werd door de buren niet op prijs gesteld. Ze zeiden dat het monster tot ver in de nacht huilde en schreeuwde. Geluiden maakten die elke beschrijving tartte. Ik moest dat ding wel meenemen. Als ik het meedroeg bleef het stil, alleen dan hadden de buren de rust die ze graag wilde. Ik wist alleen niet hoe ik het beest moest meenemen zonder mijn schouders te breken, zonder scheef te lopen.
Het duurde ook jaren voordat ik wist hoe ik de poten over mijn schouders kon slaan en de overige om mijn middel, zodat de kreeft als een oversized rugtas op mijn rug hing. Ik raakte het nooit meer kwijt. De kreeft zou mijn leven niet beheersen, maar ik wist ook niet wat ik ermee moest doen. Ik vroeg vaak genoeg raad, alleen had niemand de oplossing. Niemand wilde mij helpen. Iedereen vond het raar dat ik de kreeft niet opgegeten had, maar dat wilde ik allang niet meer. Ik hield niet van kreeft. Ik hield ook niet van het monster dat in mijn leven gekomen was. Ik wilde zelfs niet aanvaarden dat de kreeft in mijn leven was gekomen. Ik wilde ervan af, maar wist niet hoe.