12 november 2010

Je stem in de nacht

Zoals je stem klinkt in de nachtelijke uren wil ik haar nooit meer horen. De ijzigheid doorsnijdt mijn geest, het is blauw dat geen kleur heeft. Je bent een geest, een kleine jongen veel te vroeg gestorven en gevangen in een natuur die niet de mijne is. Je bent voor mij verschenen, al hoor ik alleen je stem.

Fluisterend in mijn oor als vuurvliegen vertel je mij je geheimen, zing je je lied met je vreselijke stem. Ik probeer je buiten te sluiten, de kleurloosheid van je bestaan niet de mijne te laten worden. Maar het lukt niet... Het lukt niet. Ik vind geen vrede meer, zelfs het maanlicht in de nacht kan mij geen solaas meer bieden. Je stem is te sterk, te doordringend om te negeren. Ik luister naar je ijzige woorden, uitgesproken op een ijzige manier. Ik luister naar het blauw dat geen kleur heeft en mompel.

Mompelen tegen je stem is het enige wat mij op de been houd. Ik zou willen zingen, harder fluisteren dat jij doet in mijn oor maar ik heb angst. Angst om vergeten te worden, angst om ook een geest te zijn. De randen van mijn kooi zijn mij lief, maar in het donker kom jij langs om met mij te spreken. Ik vraag je om groen te brengen, alleen heb jij geen kennis van kleur. Jouw wereld is grijzer dan het blauw van de lucht. Blauw dat je lang geleden gekend heb en weer vergeten tot je met mij mee mompelt. We zullen zien, zien tot de zon weer opstijgt in de hemel. De zon die jou laat verdwijnen naar je eenzaamheid en mij achterlaat in de warmte.

Vannacht was je er weer, ijzig sprak je tegen mij tot ik het blauw van de hemel zag. Alleen wist ik niet meer wat kleur was, ik werd zoals jij. Een geest gevangen in de kooi van eenzaamheid, ijzige winden en leegte. Ik was verlaten door jou terwijl je in mijn oor fluisterde. Eindelijk kon ik je negeren, eindelijk hoefde ik niet meer naar je te luisteren. Je stem heeft het blauw vermoord, vermoord voordat het tot leven kon komen. Ik ben je dankbaar.

24 oktober 2010

Het offer

Ze brachten hem een offer dat hij werkelijk niet kon weigeren. Vooral het feit dat ze haar bloedend in zijn boom hadden gehangen maakte deze constatering nog meer waar, meer dan hij zou durven toegeven. "Maak het zo!" sprak hij tegen de toegestroomde menigte in zijn tuin en ze sloegen aan het werk. Het offeren kon beginnen.

Maanden later dacht hij terug aan de gebeurtenis. Het bloeden op de boom, de vuistslagen op het lichaam, het naargeestige geschreeuw van de menigte. Nog steeds walgde hij van de mensen die hij in zijn tuin verzameld had. Hij wist eigenlijk niet goed meer wat de achterliggende reden was, alleen dat hij in een vaag gesprek iets geroepen had dat ze als een verzoek tot offerande opgevat hadden. Maar was dit wel waar? Was het niet iets wat de menigte zelf wilde? Het land verspreidde altijd al een geur van moord, doodslag en dodelijke ellende. Alsof er elke dag een vers lijk opgegraven diende te worden zodat de vogels de ogen konden uitpikken.. De menigte keek toe op deze gebeurtenissen en ze zouden hem koffie brengen. Koffie, de drank van de Goden. Tenminste dat noemde hij het zelf altijd en de menigte aanbad inmiddels koffie als een heilige drank. Dronk zij het ook niet? Hij wist het niet meer, ze was maar het offer dat hij niet kon weigeren.

Hij walgde van zichzelf, van zijn woorden en acties. Als hij zo doorging zou het land rood kleuren van het bloed van zijn mensen. Van zijn menigte. Zijn tuin verdrinken in de ledematen van gezichtsloze mensen die koffie dronken alsof het een geneesmiddel was. "Koffie als godendrank!" Hij moest nog lachen toen hij het verzonnen had, maar inmiddels was het lachen hem vergaan. Alleen dronk hij nog de koffie, al smaakte deze hem ook niet meer. Koffie had zijn glans verloren na het offer, ze waren té ver gegaan. Veel te ver, maar vertel dat maar aan de menigte wanneer ze geslagen, bloedend uit vele schrammen en wonden aan zijn boom hangt. Hangend tussen een menigte die vraagt om meer bloed, om haar hart en uiteindelijk ook om haar ziel.. Hij durfde niets te vertellen, hij was bang voor wat hij gecreëerd had. Een zielloos monster van mensen, alleen bange wezels maar samen gevaarlijker dan een hongerige tijger. En ze leefden allemaal in zijn tuin, verstopt onder de bosjes en achter zijn houten schuurtje.

Eigenlijk wilde hij gewoon verhuizen. Stilletjes vertrekken in de nacht, iedereen achter zich laten en het offer vergeten. Maar hij wist dat hij het tuinhek niet eens zou halen. Zodra hij zijn gezicht buiten de deur liet zien staarde ze hem aan alsof hij de waarheid in pacht had. Elk woord dat hij sprak werd als zoete koek geslikt, koek die perfect paste bij de op haardvuur gefabriceerde koffie die ze dronken. Ze dachten niet eens meer na over zijn woorden en hingen aan zijn lippen als raven op een lijk. Het waren domme mensen, maar wel zijn mensen. Hij had dit zelf over zich afgeroepen. Had hij ze niet zelf toegelaten in zijn tuin? Zijn hek stond ook altijd open en als hij naar buiten keek zag hij de menigte weer groeien. Verhuizen zou nooit lukken, ze zouden het niet eens toelaten of hem volgen waarheen hij ook ging.

Hij was gevangen, gevangen in zijn eigen web van geconstrueerde religie. Zijn zogenaamde Godendrank kreeg een wrange nasmaak en de roep om meer offers was niet van de lucht. Hij wist dat er binnenkort een nieuw persoon aan zijn boom gehangen moest worden. Hij zag het al aankomen. Zou hij zichzelf als offer kunnen laten dienen? En een glimpje hoop begon in zijn brein te groeien..

20 september 2010

Niemand vertellen

Sinds vandaag voel ik mij vreselijk onzeker in een ruimte. Alsof de lucht mij probeert aan te raken op alle plaatsen die ik liever verborgen hou. Ik voel mij als een kind dat droomt nakend in de klas te staan, alleen sta ik daadwerkelijk naakt op straat. De ruimte drukt op mijn schouders, zwaar en traag voortbewegende. Mensen kijken naar mij terwijl ik mijn naaktheid probeer te verbergen. Ik hou mijn linkerhand voor mijn geslacht en de ander zwaait doelloos in de lucht. "Ik voel mij onzeker in deze ruimte!" roep ik in de rondte, maar de mensen lachen alleen maar. Ze lachen mij uit, waardoor ik mij nog meer onzeker begin te voelen.

De ruimte komt steeds dichterbij. De mensen verdwijnen, ze bestonden alleen maar in mijn hoofd. Toch hoor ik nog hun schaterlachen, wolven in het bos zijn het. Alle mensen zijn wolven, sommige in schaapskleren maar ook zij lachen mij uit. Iedereen lacht mij uit maar ik kan ze niet meer zien. Mensen bestaan niet in deze ruimte waarin ik mij onzeker moet voelen. Ik voel de ruimte tegen mij naakte huid drukken. Een zachte dwang om verder te gaan op mij uitoefenen.

Ik neem een stap voorwaarts en de ruimte gaat met mij mee. Het vormt een schild om mij heen, kleed mij aan zoals kleding dat doet en houd mij warm in deze kou. Toch voel ik mij onzeker in deze ruimte. Ik vertrouw het niet. Volgens mij kan het elk moment weer verdwijnen en dan sta ik naakt in het niets. Iedereen, maar dan ook echt iedereen kan mij zien en dan lachen ze weer. Ik hoor hun gniffelende lach al in de verte, hun schaterende stemmen terwijl ze met vingers naar mij wijzen. Het is de schuld van de ruimte, ik vraag je om stilte. Je mag dit aan niemand vertellen. De ruimte hoeft niets alles te weten.

Het kan mijn gedachten al lezen, als ik droom weet het waar ik ben. Ooit was ik groot en sterk, diep geworteld in de wereld en toen stierf ik in het niets. De ruimte was er om mij op te vangen, mij te omarmen en lief te hebben. Nu weet ik het zeker, ik voel mij onzeker in een ruimte. Niets kan verder van de waarheid zijn, maar vertel het aan niemand. Alsjeblieft, ik ben leeg. Ik ben slechts de ruimte.

18 september 2010

Gezellig in het gekkenhuis

Gapend probeer ik de wereld nog even buiten te sluiten, maar het geschreeuw van mijn medebewoners begint mij te irriteren. Met een ferme ruk gooi ik de dekens van mij af en zie de prinses op de grond vallen. Ze stuitert twee keer voor ze onder de kast verdwijnt. Eén van de katten rent haar achterna en verdwijnt in dezelfde ruimte waar de prinses heen gegaan is. Ergens weet ik dat ik ze beide zal moeten pakken, maar momenteel heb ik er totaal geen zin in. Ik denk aan de kermis welke weer in het dorp geland is, de reden dat mijn medebewoners uitzinnig aan het schreeuwen zijn.

Het sociale leven waar ik normaal gesproken deel vanuit maak is volledig ontregeld door fel knipperende gloeilampen, irritante hitparade-muziek en paardenraces. Ik zie de mensenmassa's al weer voor mij. Volkse figuren tussen de attracties, de lampen die op hun gezichten schijnen. Drank in hun handen en geveinsd plezier in de ogen. De prinses zal het prachtig vinden, maar zij is verdwenen onder de kast waar de kat gaat wonen. Samen zullen ze een gezinnetje gaan stichten, kleine kattenkinderen krijgen met de inslag van een koningshuis. Ze eten royaal cake en gebakjes en spelen met een haak. Een haak van de kapitein, geen vleeshaak zoals vele zullen denken. Ik verlang gewoon naar rust. Stilte in mijn hoofd en slaap op mijn gezicht, maar beide is mij niet gegund.

Mijn benen dragen mij de kamer uit. Ik laat de prinses en de kat helemaal achter. Ze zijn gelukkiger samen dan ze met mij ooit zouden worden. Zelfs al nam ik ze mee naar de kermis zouden ze het gemis aan een gezinsleven met zich meedragen. Ik krijg een biertje in mijn handen gedrukt. "Hier drink op!" zegt niemand in het bijzonder. In één teug sla ik de inhoud van het plastic bekertje achterover en voor ik het weet is het weer gevuld met hetzelfde alcoholische vocht. Ik kijk ernaar en vraag mij af wat ik net achterover geslagen heb. Ik had toch al bier gedronken? Ik proef de licht-bittere smaak nog op mijn tong, de verfrissing van het vocht in mijn keel. Toch sta ik hier met een vol glas in mijn handen. Dit is ook de reden dat ik in het gekkenhuis verblijf. Ik weet niet meer wat ik doe.

De kermis is precies wat ik ervan verwacht had. Felle lampen knipperen in mijn ooghoeken. Luide muziek schalt uit boxen en in mijn oren, slechte muziek. Muziek die mij doet denken aan het verleden waarin vele mensen werden gedood in kampen achter prikkeldraad. Een verleden dat ik nooit heb meegemaakt, maar wel zou willen zien gebeuren. Het volkse vermaak van de kermis is niet voor mij weggelegd. Mensen praten in mijn oren, schreeuwen in de verte en staan in de rij om in goedkope attracties te stappen. Ik hoor mijn naam roepen en sla het bier (nogmaals?) achterover. "Kom! We gaan gokken en schieten op knuffeldieren!" Ik loop naar degene die mij naam roept. Weer krijg ik een biertje in mijn handen gedrukt. Ik wil niet meer drinken, ik wil hier niet eens zijn.

Inmiddels begin ik te verlangen naar mijn bed. En vraag ik mij af waarom ik de prinses en de kat niet achterna gegaan ben.. Ik weet dat ze samen gelukkiger zijn, maar deze ellendige kermis zou ik iedereen willen besparen. Ik had onder de kast moeten kruipen en verdwijnen van deze wereld, maar nu is het te laat. Nu ben ik hier, in het gekkenhuis bij al mijn vrienden. Ik drink bier en doe mee met de geveinsde vrolijkheid. Dat doe je als je in het gekkenhuis woont, de werkelijke wereld is nog veel te ver weg. Ik verlang naar de slaap, de doden in de koude grond en rust in mijn hoofd. "Mag ik nog een biertje?" vraag ik aan niemand in het bijzonder en richt mijn geweer op een knuffelbeer.

15 augustus 2010

Onder de zon

Mijn lichaam vond ik terug in een onbenoemde oorlog, in een land verzekerd van suiker en zoetigheid. Ik riep dat het thuis moest komen, maar voor ik een stap gezet had doorboorde een pijl mijn zijde. Het bloed gutste uit de wonde terwijl ik verdwaasd naar mijzelf keek. Zou ik zo moeten sterven? Eenzaam in de modder? Mijn gezicht eerst terwijl het leven langzaam wegstroomde? Ik vervloekte de boogschutter, maar was veel te laat. Ik had het leven al gelaten. Wormen aasde op mijn gevallen lichaam terwijl ik toekeek op het tafereel voor mijn ogen.

In een ongemerkt graf werd ik begraven. Mijn geliefde naast mij, samen voor de eeuwigheid. We groeiden hand in hand op toen de zon scheen op de wereld. De oorlog was nog niet eens begonnen in die tijd. Ik keek in haar ogen en wist dat ik eeuwig met haar samen wilde zijn. In mijn gedachten zag ik hetzelfde in haar ogen. Uit haar mond kwamen dezelfde woorden en we waren gelukkig. Gelukkig onder de aarde toen de zon op ons scheen.

De oorlog maakte een einde aan alles, behalve onze liefde. Toch werden we gescheiden, mijn lichaam verdween in de koude grond om strijd te voeren tegen onbekende vijanden. Mannen zoals ik die gedwongen werden te vechten tegen gezichtsloze wezens die iedereen doden zodra ze hen zagen. Dat was ons verteld, dat was wat er gebeurde. Ik wist niet beter of we vochten een eerlijke strijd. We vochten voor het rechtvaardige, voor de liefde en de vrijheid van onze vrouwen. We vochten tot we het leven mochten laten. En wie niet wilde vechten mocht gelijk sterven, het lichaam achtergelaten in een greppel. Voer voor de wolven en ronddwalende vossen. Kraaien mochten meestal de ogen hebben. Het was een lot dat niemand wilde ondergaan en helemaal niet delen.

Ik vocht als een leeuw, maar stierf als een lam. De pijl in mijn hand geklemd toen ze mij lieten zakken in de armen van moeder Aarde. Ik wist dat jij, mijn geliefde er ook zal zijn. Dat had je mij verteld toen ik in je ogen keek. Toen we samen onder de zon liepen. We zouden samen zijn in de eeuwigheid en je belofte hield stand. Ik voelde mij gelukkig toen de maden aan onze lichamen knaagden. Ik voelde de warmte van onze liefde voor eeuwig branden. Wij zouden nooit alleen zijn, wij hebben altijd elkaar.

Boven onze hoofden groeit het gras. Groene, wuivende halmen. De wind blaast onze geuren over het landschap, als een warme deken vult het mijn neus. Ik snuif het op en herinner het ongemerkte graf. Ik herinner mij de koude omhelzing van de aarde en de liefde die je uitstraalt. Ik herinner mij jou en je mooie ogen. Ik voel je armen om mij sluiten, je adem zachtjes in mijn nek. Je fluistert "Ik hou van je" in mijn oor en ik hou ook van jou. Het ongemerkte graf ligt er nu al eeuwen, wij samen zijn allang vergaan. Opgegeten door de wormen, maden en rondkruipend ongedierte. We zijn samen, hand in hand onder de zon. Jij en ik.

Mijn lichaam vond ik terug in de oorlog. Mijn zijde doorboort door een pijl. Ik voelde de pijn niet meer, want ik was al dood. Ik was al dood voordat jij bij mij kon zijn, maar toch was ik bij je. Je zag mij niet, toch was ik daar. Je begroef mij in een ongemerkt graf, samen met je gedachten. De koude aarde omklemde mijn lichaam terwijl het gras groeide onder de zon. Ik was gelukkig, jij was bij mij. Ik keek in je ogen en voelde je gedachte. Ik voelde hoe we liepen onder de zon, zijn warmte op onze naakte huid. We waren samen, onder de zon

7 augustus 2010

De postbode brengt een brief

In mijn brievenbus vond ik een brief voor iemand die al jaren overleden is. Eigenlijk wilde ik mijn postbode het kwalijk nemen dat ze een brief verkeerd bezorgd had, maar het adres klopte tot op de letter. Alleen de naam, de naam van een overleden persoon prijkte boven mijn adres. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen mijn postbode hiervan de schuld te geven, zij bezorgde de brief alleen maar. Gewoon omdat dit adres erop stond. Ik kan niet van haar verwachten dat ze ook nog gaat onthouden welke personen er op mijn adres wonen en daarom pakte ik de brief uit de brievenbus.

Het was een doodnormale witte enveloppe met de naam en mijn adres er in een keurig handschrift opgeschreven. Ik draaide de brief in mijn handen. Misschien stond er wel een aanwijzing van de zender op de enveloppe, een adres of een krabbeltje aan de persoon die de brief eigenlijk moest krijgen, maar ik vond niets. De achterzijde was helemaal leeg. Een maagdelijk witte achterzijde, dichtgeplakt met een klein stukje plakband en speeksel. Ik wist niet goed wat ik met de brief zou moeten doen. Het was duidelijk niet voor mij bestemd en de naam die boven mijn adres stond was van iemand die allang overleden was.

Vroeger woonde hier een dame die een ernstige ziekte opliep. De precieze details weet ik niet, maar toen ik deze woning overnam vertelde haar broer mij dat ze overleden was aan deze ziekte. Ze had na een langdurig ziekbed de pijp aan Maarten gegeven en het tijdelijk voor het eeuwige verruild. Hij had tranen in zijn ogen toen hij het vertelde. Ik stelde hem gerust en vertelde hem dat ik gewoon alle spullen wilde overnemen. Iets waar hij blij mee was, hij vond het vreselijk om alle spullen van zijn zus op te moeten ruimen en de overgebleven spullen vielen hem heel zwaar. Niet lang daarna ging hij weg en heb ik hem nooit meer gezien.

En nu, jaren later ontvang ik een brief geadresseerd aan zijn zus. Zijn overleden zus die ik nooit gekend heb en ook nooit meer zal leren kennen, maar dan zou ik niet in deze woning wonen. Nog steeds wist ik niet goed wat ik met de brief aanmoest. Ik had vroeger wel een telefoonnummer van haar broer in het geval dat er nog post van zijn zus op mijn adres kwam, maar die had ik na een aantal maanden weggegooid. Er kwam tenslotte nooit post van zijn zus. Ze was overleden en overleden mensen ontvangen geen post... tot vandaag dan. Ik stond daar in mijn gang met die brief. De brief zonder afzender en een klein stukje plakband aan de achterkant geplakt.

Ik trok, na even heel goed nagedacht te hebben de stoute schoenen aan en stak mijn vinger tussen een hoekje van de enveloppe. In een minder vloeiende beweging scheurde het open. Binnenin zat er een opgevouwen A4-tje, welke ik er voorzichtig uithaalde. Mijn handen trilde een beetje, ik wilde deze brief helemaal niet ontvangen en zeker niet gaan lezen maar het was al te laat. De brief lag in mijn handen en ik was al bezig het open te vouwen. Ik moest het nu wel lezen, er was geen weg meer terug.

In een poging ongeïnteresseerd te zijn naar de inhoud las ik de brief vluchtig door, maar naar mate ik halverwege kwam begon de inhoud mij steeds meer te boeien. Eigenlijk is boeien niet helemaal het goede woord, hoe verder ik kwam des te schokkender kwam de inhoud op mij over. De tekst greep mij letterlijk naar de keel. Ik kwam informatie te weten die geen normaal mens hoort te lezen. Een relaas over vermeende martelingen, doodsangsten en naargeestige mishandelingen werd voor mijn ogen ontvouwen op dat A4-tje. In hetzelfde keurige handschrift als op de enveloppe was het geschreven, zonder aarzelingen en enige schroom. Tenminste zo kwam het allemaal op mij over, wat moest je anders aan een overleden persoon schrijven. Ik las de brief nogmaals en kwam weer tot dezelfde conclusie. Het was een verschrikkelijk relaas. Zelfs de spelfouten maakte mij minder overstuur dan de tekst die ik las.

Niemand had het relaas ondertekend, slechts een krabbeltje dat voor een letter kon doorgaan vond ik onderaan. Vertwijfeld stond ik met de brief in mijn handen in de gang. Wat moest ik nu? Ik had spijt dat ik de brief ooit opengemaakt had en nog meer spijt dat ik de broer van de ontvanger niet kon bellen. Had ik zijn telefoonnummer maar nooit weggegooid. Hij zou dit moeten lezen, niet ik!

24 juli 2010

Morgen is niet meer

Al maanden werd het aangekondigd, maar toen het eenmaal zover was bleek het toch een knoop in de maag te veroorzaken. Een lichte snik ontsnapte aan zijn keel. De eenzaamheid was toch zijn woning binnengedrongen toen hij heel even de deur openzette. Eigenlijk had hij het wel verwacht, maar nu het pontificaal op zijn bank had plaatsgenomen alsof het er al jaren woonde wilde hij dat het zo snel mogelijk weer vertrok. De eenzaamheid is geen vriend van hem, nooit geweest ook.

Hij probeerde te praten met de eenzaamheid, bood het een bak koffie aan maar het was standvastig. Stil in woord en gebaar. De eenzaamheid is een naar gezelschap. Nooit zegt het "boe of baa" om van andere dierengeluiden maar niet te spreken. Zelfs de koffie werd door de stilte die het uitstraalde afgeslagen. Hij nam zelf nog maar een bak koffie en verviel in herinneringen aan gisteren. Gisteren was de eenzaamheid nog niet doorgedrongen in zijn woning. Gisteren was het ook stil en zijn bank leeg van het grote niets, maar er zat geen gevoel bij. Gisteren was het gewoon beter.

De koffie smaakt hem ondanks de aanwezigheid op de bank best goed. Zwart, zoals altijd maar minder sterk dan hij het normaal dronk. Dat kwam niet door de eenzaamheid, het gebrek aan koffie was hier de oorzaak van. Eigenlijk was hij wel blij dat eenzaamheid geen koffie drinkt. Hij deelde zijn laatste koffie liever met zichzelf dan een gevoel waar hij nooit om gevraagd had. Zelfs al wist hij dat het zou komen, dat het uiteindelijk onvermijdelijk zou zijn wanneer hij de deur opendeed.

Zijn gedachten dwaalden weer af naar gisteren. Toen had hij helemaal geen koffie gedronken omdat hij gewoon geen tijd had. Hij had het veel te druk met niets doen en proberen zijn tuin te verplaatsen naar de buren. Hij vergat dat de eenzaamheid op bezoek zou komen, dat hij zijn bank moest gaan delen. Zou hij straks ook met de eenzaamheid moeten gaan slapen? Gisteren was het anders, toen viel hij vermoeid in slaap. Hij had de hele dag doorgebracht in gedachten, aan niets anders denkend dan de Noordpool en jeuk aan zijn arm. Het was een goede dag geweest. De zon had geschenen, herinnerde hij zich. De warmte viel af en toe op zijn huid, maar dat deerde hem niet. Hij had genoten van gisteren.

"Hoe zou het morgen gaan?" vroeg hij zich af. Morgen was een nieuwe dag en met de eenzaamheid op zijn bank zag hij er nu al tegenop. Zelfs de berg die hij mocht beklimmen was niet zo hoog als de dag van morgen. Misschien was het beter wanneer morgen niet meer kwam, dat de morgen altijd in de toekomst zou blijven. Hij besloot de morgen te vergeten, morgen was niet meer en kwam niet meer. Altijd zou het vandaag blijven en zou hij zich wentelen in herinneringen aan gisteren. Tenslotte had een wijs mens ooit gezegd dat het herinneren van het verleden voorkwam dat je eeuwig gedoemd zou worden deze te herhalen. Morgen had hij niet meer nodig, morgen was nog ver weg. En de eenzaamheid op de bank was een slecht gezelschap. Hij dronk zijn koffie en keek het aan. Het keek terug met eenzaamheid in de ogen.

4 juli 2010

Torren en kevers

Zachtjes viel een zonnestraal op zijn lichaam waardoor hij ontwaakte uit zijn droomloze slaap. Hij trok de dekens van zich af en stapte uit bed. Onder zijn voet klonk een vreemd, voor zijn slaperige brein onverklaarbaar gekraak. Even schonk hij er geen aandacht aan om een blik te werpen op de wekker. "8.23" stond er in groene cijfers te lezen. Giftig groene cijfers welke midden in de nacht een schijnsel op de muur gaf dat hem soms een beetje angstig maakte, maar het was de enige wekker die hij interessant genoeg vond om in zijn slaapkamer te hebben staan. Hij liet het zo, de angst was tenslotte onredelijk en met zijn ogen dicht zag hij het niet.

Van de wekker gleed zijn blik naar zijn voet. Een zachte massa met harde stukjes plakte onder zijn naakte voetzool. Hij tilde de voet op en een zwart vormeloos ding, wat hij herkende als een platgetrapte kever viel met een natte plof op de grond. Hij keek er naar. Verbaasd over de grote slaakte hij een klein kreetje. "Dat is een flinke.." zei hij tegen niemand in het bijzonder. Niemand gaf hem antwoord, er was verder niemand in de kamer. Alleen hij en de volledig tot moes getrapte kever. Hij keek onder zijn voet. Daar zat nog wat ingewandenspul van de kever aan geplakt. Wit spul dat totaal niet leek op ingewanden, maar hij wist ook helemaal niet hoe de ingewanden van een kever eruit zouden moeten zien. In ieder geval was het nu niet meer dan een hoop witte pus. Een dikke drab die het meeste leek op in melk gekookte rijst. Met een vies gezicht probeerde hij het van zijn voet te schudden, wat niet lukte. De drab bleef hardnekkig hangen in de holte onder zijn voet. Hij pakte een t-shirt van de stoel en met een nog viezer gezicht veegde hij de drab eraf.

Een wijds gebaar en het t-shirt verdween in de openstaande wasmand. Een geritsel uit de mand was het antwoord. Hij keek ernaar, nieuwsgierig en verrast. Geritsel in de wasmand was wel het laatste was hij verwachte deze ochtend. Hij stond op om naar de wasmand te lopen, maar voordat hij één stap kon zetten hoorde hij nog meer geritsel onder het bed vandaan komen. Net was het nog doodstil in zijn slaapkamer en nu klonk het alsof droge bladeren over een tuinpad waaiden. Verstijfd bleef hij staan en keek naar zijn voeten. Ze stonden hem iets te dicht bij het onbekende geritsel dat nog steeds onder het bed vandaan kwam. Uit de wasmand links van hem klonk inmiddels nog meer geluiden. Geritsel maakte plaats voor klikkende geluiden alsof kleine pootjes over het plastic kropen. "Nog meer kevers!" dacht hij bij zichzelf "Nog meer van die beesten" En voordat hij zijn gedachte goed en wel verwerkt had zag hij de eerste uit de wasmand komen.

Een gigantisch beest, zwart glimmend met klikkende pootjes die over de rand van de mand stapten. Hij zag de kaken langzaam heen en weer gaan als een hongerige tijger die in gedachten zijn prooi aan het oppeuzelen is. De volgende kever verscheen naast de eerste die steeds verder over de rand kwam. "Die gaat vallen" dacht hij terwijl hij gefascineerd naar het gigantische beest keek dat uit zijn was kwam zetten. Het geritsel achter zijn rug was hij helemaal vergeten tot hij de eerste pootjes op zijn naakte voeten voelde. Hij schrok en trok zijn voet weg waardoor er twee, drie kever door de kamer vlogen. Met een smak ramde ze tegen de muur en een ander tegen zijn kledingkast. Ze vielen op de grond waar ze even versuft bleven liggen, zich zonder problemen omdraaide en met een vaart op hem afkwamen.

De schrik sloeg hem om het hart. Hij keek naar de vloer, naar de aanstormende kevers. Naar de massa die onder zijn bed vandaan kwam zetten. De zwarte, golvende massa kevers die zijn voeten overspoelde. Hij zag hun glimmende lichamen, de glinsteringen die het pantser verspreidde door het zonlicht. Hun pootjes die onverbiddelijk over zijn voeten en op zijn benen stapte. Hij voelde hun kleine weerhaakjes in zijn vel vastpakken. Hij schudde nogmaals met zijn been en met zijn andere. Hier en daar vielen er kevers af. Sommige vielen op hun rug, anderen veerde op de poten maar binnen geen tijd rende ze weer op hem af. Hij stampte er een paar door, de smurrie op de grond vergrotend. Hij walgde van het gevoel onder zijn voeten, maar voelde zich wel goed dat hij er een paar extra dood had gemaakt.

Alleen lieten de kevers zich niet stoppen. Uit de wasmand, onder zijn bed, zelfs onder de kledingkast kwamen de grote kevers vandaan zetten. Hij gilde en stampte, stampte en stampte tot hij uitgleed over de smurrie. Dat leek het moment waarop de grote golf gewacht had. Uit alle hoeken en gaten van de kamer kwamen de zwarte monsters vandaan zetten. Hij zag een gigantische hoeveelheid onder zijn bed zitten, alsof ze lagen te wachten tot hij naar hen kwam kijken. Ze overspoelde hem als de zee die hij zich zo goed herinnerde. Zijn vader nam hem altijd mee naar de zee waar hij speelde in de golven. Hij vond het altijd het leukste om in de branding te gaan zitten en de aanrollende golven over hem heen te laten komen. Deze golf kevers deed hem daaraan denken, behalve dat het totaal niet leuk was.

Hun kaken kon hij nu van dichtbij zien. Van dichtbij voelen. Hij voelde hoe ze zijn vel doorprikte, stukjes huid en vlees met zich meetrekkend. Hij voelde hoe de keverpoten over zijn lichaam gingen. Hun harde lijven over zijn buik, hoe ze hun kaken zetten in elk stukje open huid dat ze maar vonden. Hij gilde, gilde zo hard hij kon in de hoop dat iemand hem zou horen. Iemand moest hem toch horen! De kevers spoelde in zijn geopende mond, zijn gil smorend met hun harde ritselende lichamen. Hij kokhalsde, maar de kever zette door. Steeds verder werd het zijn keel in geduwd door kevers die ook zijn mond in wilde komen. Angst doorkruisde zijn brein niet eens meer, hij schakelde uit. Dit was hem teveel. De kever in zijn keel begon zijn kaken in zijn slokdarm te zetten, maar hij voelde niets meer.

Stilte heerste in zijn geest. Stilte van binnen die het ritselende geluid in de kamer overstemde. Stilte, welkom als de slaap die elke nacht weer kwam op de momenten dat hij ging liggen. De kevers begonnen in de opengelegde stukken huid naar binnen te klimmen. Ze begonnen hem van binnenuit op te eten, hun zwarte lichamen glimmende rood van het bloed en stukjes weefsel. Het deerde hem niet meer. Hij wentelde zich in stilte en duisternis toen enkele kevers zijn ogen begonnen op te eten. Hij voelde niets meer, zijn geest was weg. Hij was in stilte terwijl hij levend opgegeten werd. Zijn laatste gedachte die zijn stille geest doorkruist had was: "Of waren het torren?"

12 juni 2010

De dood in mijn woning

Een huis heeft verschillende kamers. Sommige huizen hebben er maar één, maar dan blijkt het toch in te delen in verschillende ruimten die je als kamers kan opvatten. Mijn huis heeft toevallig wel muren om te dienen als afscheidingen tussen de verschillende kamers, maar het komt allemaal op hetzelfde neer. Toch is mijn huis anders dan die van jou en de rest van mijn buren. Ik heb de dood in mijn huis wonen. De dood van dieren en soms ook een plant.

In elke kamer die ik heb heeft een klein beestje het leven gelaten. De wil om te leven is geperst uit de dieren die ik elke dag op de grond vind. In mijn slaapkamer liggen verspreidt over de vloer dode motten weg te waaien in de wind die ik creëer als ik langsloop. Ik kijk dan hoe ze bewegen zonder dat hun vleugels slaan, zonder dat hun opgevouwen pootjes heen en weer schoppen in de lucht. Het fascineert mij om te zien, maar nooit erg lang.

In mijn toilet heeft een pissebed de pijp aan maarten gegeven om in een zijligging naast de pot te kunnen liggen. Wat ik hiermee aan moet ben ik nog niet achter. Ergens heeft het zo weinig zin om in deze houding dood te zijn, al kan ik het pissebed ook weer niet kwalijk nemen. Iets verderop ligt namelijk een kleine vlieg dood te zijn alsof het een lieve lust is. Alleen vermoed ik dat de laatste vermoord is door de spin die op de muur leefde, maar dat was ook weer een tijdje geleden dat ik hem gezien heb. Wel zit er een spin in de lamp, maar die is al zo lang dood dat ik mij niet een anders kan herinneren. Volgens mij was die spin al dood toen ik hier kwam wonen en weigert hij te vertrekken uit de lamp.

Op de tafel in mijn woonkamer liggen in willekeurige volgorde enkele bromvliegen in alle stilte. Vorig jaar vond ik ze doodgeslagen tegen het raam zonder dat ik er ook maar één hand naar uitgestoken heb. Ik vond het daarom weer zonde om ze weg te gooien en heb ze een openbare begrafenis gegeven op mijn tafel. Daar liggen ze nog altijd in alle rust waar iedereen ze kan zien. Ik denk niet dat dode vliegen rotten en als ze het wel doen is het in alle stilte. Een wesp heeft zich ernaast gelegd. Stilletjes als een muis die ik niet in huis heb of ze moeten zich dood houden in de muren. Al kan ik mij dat laatste weer niet voorstellen met alle katten die in de buurt wonen. Geen muis zou het hier overleven, zoals de meeste planten ook snel doodgaan.

De wesp heb ik per ongeluk onthoofd nadat hij allang levenloos op tafel lag. Met een kop koffie en een broodje in de hand viel zijn lichaam weg van het denkende gedeelte. Ik voelde mij een beetje schuldig. Zo'n mooi diertje opeens zonder hoofd, maar ik kon er niets aan doen. Het was een ongeluk. De langpootmug op de hoek zag het allemaal gebeuren, al zagen zijn ogen niet echt wat. Ook daar was het leven uit hem geknepen, dit keer wel door mijn hand omdat ik het geen prettige beesten vind om in leven te houden.

Ik heb ook nog een kamer waar ik mijn was ophang. Daar vind ik altijd de meeste dieren dood op de grond. Vliegen, motten, spinnen en zelfs hele andere dieren. Ik kan er geen beschrijving aan geven omdat ik ze zonder pardon uit mijn huis verwijder. Meestal zet ik het raam open en gooi ze in de tuin van mijn buurman. Hij merkt een dier meer of minder toch niet op. Dat is de zegen van nooit thuis zijn en blinder dan een rioolrat. Waarom ik de dieren daar niet laat liggen weet ik eigenlijk niet, maar ze horen er niet. Ik wil geen dood op de plaats waar mijn was zich ter drogen legt. Daar mag alleen het water verdwijnen uit nat wasgoed en niet het leven uit willekeurige dieren. Er zijn regels waar iedereen zich aan moet houden.

In mijn keuken is het rustig. Daar vind ik alleen dode bladeren. Bladeren die door de wind en het geopende raam naar binnen waaien. Meestal in de herfst als ze vallen, zoals het eigenlijk ook hoort. Een van die bladeren heeft er eens jaren gelegen voordat ik hem wist te vinden. Het was een zielig hoopje verdroogde rommel geworden. Iets wat zich niet eens normaal liet oppakken zonder helemaal te verbrokkelen. Ik heb het moeten verwijderen met de stofzuiger, zoals ik eigenlijk alle dode dieren uit mijn huis verwijder. Op die manier verwijder ik ze niet echt, maar bewaar ze nog jaren in de stofzuigerzak. Bij alle huidschilfers en ander troep die ik op de grond heb zien liggen. Morgen moet ik weer stofzuigen voordat ik struikel over een dode vlieg of mot. Of misschien ligt er wel een langpootmug stof te verzamelen op een plek die ik niet wil. Dat kan niet, dat mag niet. Er zijn regels, ook voor de dood in mijn woning.

7 juni 2010

Studie-ontwijkend gedrag

Dagen geleden voelde ik mij niet zo lekker en dat gevoel is sindsdien niet meer weggegaan. Jammer genoeg is het geen verkoudheid of een andere ziekte die mij probeert te vellen door koorts-rillingen en ellendige gevoelens van algemene brakheid. Ik krijg weer eens mijn hoofd niet op de juiste weg die ik wil volgen en mijn gedachten weigeren weer mee te werken aan de ideeën die ik over ze wil hebben.

Zelfs de vissen die inmiddels op mijn linkerarm beginnen te ontstaan weten mij niet beter te laten voelen dan ik normaal al ben. Ik wil het absoluut, maar het hoofd weigert verder mee te werken. Soms vind ik mijzelf terug in een klein hoekje van hetzelfde hoofd, verstopt onder een kleurig dekentje luisterend naar muziek somberder dan ik mij al überhaupt voel. Op dit moment lijkt de naargeestige muziek die ik aan het neerladen ben de enig oplossing te zijn tegen de ideeën om daadwerkelijk van de Golden Gate-brug te springen als ik ooit in San Francisco kom.

Voor wie het nog niet weet, ik heb ergens ooit beweerd dat ik van die brug zal springen als ik in die stad terecht zal komen. Dat idee las ik weer ergens anders op hetzelfde internet, waardoor het geen origineel maar wel een goed idee is. Niet dat ik het ooit zal doen, maar op dit moment zie ik het wel als een aanlokkelijk idee om ook daadwerkelijk uit te gaan voeren. Wat aan de andere kant ook weer raar is omdat ik totaal geen reden heb om van die stomme brug af te springen. Ik kan toch wel zwemmen, al zal de klap op het water mij de lust om de schoolslag te maken naar de kant flink ontnemen. Dit terzijde overigens, ik zal voorlopig San Francisco niet gaan bezoeken noch heb ik daar enige intentie toe. Ik voel mij alleen niet goed. Mijn hoofd doet raar en ik wil niet meer in dat hoekje zitten met die gekleurde deken over mij heen.

Toch zit ik daar en laad ik muziek neer die somberder is dan het donkerste hoekje van mijn kleurige deken en wil ik er naar luisteren. Ik wil luisteren naar de stem van die vrouw en haar cassetterecorder. Het goedkope orgeltje gevuld met natuurgeluiden maken mij vrolijk. Zo vrolijk dat ik tranen in mijn ogen krijg, maar ik kan er niet naar luisteren omdat ik het nog niet neergeladen heb en het nog langer gaat duren.

Misschien morgen... Misschien is het morgen allemaal op mijn computer gezet en kan ik heerlijk in stilte de kleurige deken van mijn hoofd trekken om te luisteren. Eindelijk kan ik dan luisteren naar de geluiden die ik in mijn hoofd denk te horen terwijl ik mij verschuil voor de wereld en denk aan springen van de Golden Gate-brug. Ik wil toch nog steeds springen van de Golden Gate-brug. Niet omdat ik het leven niet mooi vind of omdat ik het geluk van de wereld niet gevonden heb, maar juist omdat ik de wereld mooi vind en ik alle geluk in de wereld in handen heb. Ik kan er niet mee omgaan. Het is mij teveel en toch ook te weinig. Ik sta op een pad die ik altijd wilde gaan, maar de eerste stap wil ik niet zetten. Durf ik niet te zetten, waardoor ik hulp moet gaan vragen.

Alleen vraag maar eens hulp als je met een dekentje vol kleuren over jezelf heen getrokken in een hoekje van je hoofd aan het schuilen bent. Dan kan je beter luisteren naar de muziek die ik nu aan het neerladen ben. Om te huilen zo mooi en huilen wil ik nu doen. Grote dikke tranen over mijn wangen laten stromen, lange snikken diep vanuit mijn binnenste omhoog laten stijgen tot ik vermoeid neerval in je armen. Dat is mijn lot op dit moment en daarom wil ik weer schuilen onder mijn kleurige dekentje. Ik staar nu maar naar plaatjes van de Golden Gate-brug, waarna ik denk aan het harde water dat eronder door stroomt. Het verlossende water. Water dat in één klap het leven uit je zuigt. Water dat ik wil omhelzen terwijl de muziek in mijn oren speelt. Zal ik mijn dekentje mee mogen nemen naar San Francisco? Ik wil het je vragen, maar dat durf ik niet.

Ik moet verder gaan.

4 juni 2010

In de armen van een groene fee

Nog geen enkele uren geleden wilde ik het liefste in de zachte armen van de groene fee liggen. Gewoon omdat ik behoefte had aan haar stevige armen om mij heen die mij rustig zouden begeleiden naar de vlakte van stilte en rust. Eindelijk zouden de stemmen in mijn hoofd verstommen tot een zacht ruis op de achtergrond en konden mijn zintuigen weer op volle toeren draaien. Misschien wist ik wel weer de grote hoogten van het enge niets om ons heen te bereiken en de vlakte die ik gecreëerd had zien.

Dat wilde ik enkele uren geleden en toch ook weer niet. Ik wilde helemaal niet wegzinken in de zachte, maar dwingende armen van deze fee. Ik wilde helder blijven terwijl de rust in mijn hoofd wederkeerde naar mijn kussen. Naar de kussens die ik in mijn nek had gelegd omdat ik mijn hoofd niet meer wilde optillen. Toch was er een verlangen naar de armen van mijn lieve groene fee. Gewoon eventjes tegen haar boterzachte boezem aanliggen terwijl ze met haar doorrookte stem lieve woorden in mijn oor fluisterde. Woorden die mijn bewustzijn langzaam zouden veranderen, mijn geest op andere gedachten zouden brengen en mij uiteindelijk lieten slapen in een droomloos geheel. Dat was mijn gevoel, mijn wens, mijn diepste verlangen wat ik uiteindelijk uitsprak tegen mijzelf en de ander.

Ik wilde helemaal niet meer. Ik ben de groene fee momenteel niet gunstig gezind aangezien zij mij langzaam ziek probeert te maken. Elke keer als ik in haar armen lag wist ik te ontwaken met hoofdpijn en dat kan ik morgen niet gebruiken. Morgen wil ik de vissen eindelijk op mijn huid laten zwemmen. Een lang gekoesterde wens gaat eindelijk in vervulling, wat met zoveel spanning gepaard ging dat ik ergens verlangde naar vroeger. Naar de dagen dat de groene fee dagelijks op bezoek leek te komen, zelfs op de dagen dat ze helemaal niet thuis was. Ik dacht terug aan het verlangen en de zachte, tedere aanraking die zij mij gaf. Maar ook aan de ellende van het opstaan de volgende dag. Ik wist dat ik haar moest buitensluiten, dat zij vandaag geen deel moest uitmaken van mijn leven. Als ik de vissen wil laten zwemmen zal ik de dromen volledige toegang tot mijn geest moeten geven.

Iets wat ik nu ga doen. Ik ga slapen om morgenochtend de afspraak met de vissen compleet te maken. Daar moet ik naar uitkijken, niet naar de mooie maar gevaarlijke armen van mijn oude, vertrouwde groene fee. Ik neem vandaag afscheid van haar door haar niet binnen te laten. Ze hoort bij een verleden waar ik niet meer ben, alleen af en toe zal ik in haar armen kruipen om de vlakte van rust te betreden. De vlakte die hier altijd is en zal blijven. Ik groet je, groene fee. Bedankt voor alles, maar morgen komen de vissen. Morgen komen de vissen om voor altijd bij mij te zijn.

21 mei 2010

Voer voor de wolven

Helemaal precies weet ik het niet meer, aangezien mijn herinneringen de laatste tijd een beetje vaag zijn, maar enkele dagen geleden wist ik een paar kinderen uit de buurt te strikken om met mij mee te gaan. Ze vertrouwde mij volkomen, tenslotte ben ik de vader van één van hun vriendjes en gaaf ik ze wel eens een snoepje. Meestal als ik in een goede bui ben of gewoon vind dat die kinderen vlak voor het eten best nog even mogen snoepen. Ze zijn tenslotte niet mijn kinderen, mijn kinderen krijgen vlak voor het eten echt geen snoepgoed meer. Dat verpest hun eetlust en ook hun tanden (maar dat zeggen alleen mensen die bij de tandarts zitten)

In ieder geval liepen die kinderen gedwee met mij mee zonder ook maar één moment zichzelf af te vragen waar we heen zouden gaan. Ik leidde ze rustig door de buurt terwijl ik vertelde over dingen die kinderen interessant vinden. Vooral verhalen over bloederige veldslagen, schone jonkvrouwen die gered moesten worden en hele dikke draken die niet konden vliegen vonden ze boeiend. Hiermee hield ik hun aandacht vast tot we op de plaats aankwamen waar ik ze wilde hebben. Mijn oude buurt namelijk, de plaats waar ik opgegroeid was en waar ik mijn kindertijd verdeed met spelen in de dichte bossen achter mijn huis.

Ik wees tussen de bomen en vertelde ze dat daar een verlaten hut stond. Ook vertelde ik ze dat er vroeger, toen ik klein was een oude man woonde die ergens bij zijn huis een schat had begraven. Gewoon een kist met geld of iets dergelijks, maar het was in ieder geval nog nooit gevonden en misschien lag die kist er nog wel... Hun ogen begonnen te glimmen, in hun kleine fantasieën zag ik de muntstukken al te voorschijn komen en ze zichzelf rijk rekenen. De kleine hebberige parasieten die ze waren.. Ze wilde dat ik hen naar de hut begeleidde, tenslotte was ik degene die wist waar de oude man gewoond had. Ze wilde alles van de man weten. Hoe oud hij was geworden, waarom hij daar woonde en vooral hoe groot de schat was. Ik zei dat ik dat niet wist, ik kwam nooit bij de man in de buurt. Hij was nogal chagrijnig en totaal niet gesteld op kinderen. Ik speelde alleen in de bossen als hij weg was. Boodschappen doen of iets dergelijk en zelfs dan kwamen we niet in de buurt van zijn huis. Maar goed, ik wilde ze er wel heenbrengen.

Uiteindelijk zou geen van de kinderen ooit nog de bomenrij verlaten. De bomen waar ze tussendoor stapten zouden de laatste zijn die ze ooit nog te zien kregen. Ergens in het bos heb ik ze achtergelaten, vastgebonden aan een boom. Als voer voor de wolven die daar rondzwerven. Al weet ik niet of de wolven echt zijn of dat ze alleen in mijn geest bestaan, maar de kinderen in het bos denken wel dat ze echt zijn. Na een paar dagen ga ik terug om te kijken naar hun uitgekloven lichamen. Ik hoop dat ze half uit elkaar gerukt aan de boom hangen. Misschien zijn hun ogen wel uitgepikt door kraaien terwijl ze nog leefden. Misschien begonnen de wolven wel te knagen aan hun benen terwijl ze het uitgilden van de pijn! Ik hoop het, ik hoop het van harte. Mijn fantasie slaat op hol als ik denk aan de kinderen die nu al dagen in het bos staan. Vastgebonden aan bomen en niets anders kunnen doen dan wachten tot de wolven komen. Ik geniet bij de gedachte.

Omdat ik mij niet kon bedwingen, mijn nieuwsgierigheid was te groot ben ik al wezen kijken. Eén kind leefde nog, hij stond krijsend en gillend naar mij te kijken. Doodsbang als hij was. Zijn vriendjes hadden inmiddels het leven al gelaten, alleen waren ze nog niet opgevreten door wolven. Wel waren wat ogen uitgepikt door vogels. Ik hoop kraaien, want kraaien vind ik mooie beesten. De zwarte glans van hun veren weerkaatst zo mooi als de zon schijnt, hun ogen priemen in de wereld. Ik hou van kraaien, zoals ik van de dode kinderen met hun uitgepikte ogen hou. Het laatste kind heb ik eenzaam achtergelaten. Het schreeuwde niet meer toen ik het verliet, slechts een ongelukkig snikken ontsnapte aan zijn keel maar zelfs dat hoorde ik niet meer.

Vandaag vroeg iemand aan mij of ik haar kind gezien had. Ik schudde van niet, mijn herinneringen zijn vaag. Ik weet het niet goed meer. Ergens denk ik dat ik het bos gedroomd heb. Dat ik het allemaal gedroomd heb en alleen de wolven echt zijn. Ik hoop maar dat de wolven genoeg te eten hebben, anders komen ze voor mij.

26 maart 2010

Dichter op de huid zitten

Het is vrij normaal dat je aan mensen die je ontmoet vraagt hoe het met ze gaat. Dat doe je überhaupt met iedereen die je die dag voor het eerst spreekt, tenminste als je een belangstelling voor die persoon hebt... Alleen geeft eigenlijk zelden iemand een eerlijk antwoord. Altijd zeg je dat het "wel goed gaat" of als je in een extreem positieve bui ben zeg je dat het gewoon "uitstekend" gaat. Dat hoort ook, je gaat niet vertellen dat je eigenlijk in een put zit. Dat zwarte gedachten door je hoofd spoken en je het liefste met een dekentje over je hoofd in een hoek gaat zitten. Dat gaat niemand wat aan namelijk en als er wel personen zijn die het wat aangaat vertel je het ook liever niet. Niemand wil horen dat je in een depressie zit of jezelf gewoon even zwaar klote voelt. Dat hoort niet, dat verpest een ander zijn dag.

Dat is ook de reden dat ik aan niemand vertel dat ik weer met duisternis in mijn hoofd rondloop. Vooral niet omdat ik niet alleen duisternis in mijn hoofd heb, maar ook een grote mate van zonlicht en blijdschap. Ik kan niemand uitleggen dat ik ontzettend blij ben, maar vanochtend met heel veel moeite uit bed kon komen. Dat ik liever mijn hoofd verstop onder de dekens in de hoofd langzaam gesmoord te raken onder het linnen dan de wereld in te gaan, maar dat ik aan de andere kant ook van de daken wil schreeuwen dat ik gelukkig ben. Ik ben ook gelukkig, maar toch voel ik mij uitermate somber. Ik voel tegenstrijdigheden in mijn lichaam en daardoor ben ik mij (eindelijk) bewust van mijn emoties.

Ik voel nu dingen die ik niet snap, niet wil snappen maar toch zal moeten gaan snappen. De laatste tijd heb ik dingen gedaan, verteld aan iemand die ik nog nooit aan iemand verteld heb. Persoonlijke dingen, angsten en stukken uit mijn verleden. Sommige dingen zijn al bekend, bij mij, bij anderen en bij jou maar er waren ook nieuwe zaken bij. Zaken die alleen ik wist, zaken die zelfs ik niet wist en die ik jou ook niet verteld heb. De openheid brengt gevoel met zich mee. Emoties die ik nu kan aanraken, bevatten en vooral in alle hevigheid kan voelen. Ik voel mijn verleden op mij drukken zonder dat het mij bezwaard, alleen het idee drukt als een last op mij. Alleen het idee maakt mij lusteloos en depressief. Ik wil deze emoties niet meer, het liefst zou ik helemaal niets meer voelen maar dat heeft zo'n verregaande consequentie dat ik er niet eens aan wil denken.

De gelukkige depressie zal ik moeten doormaken. Ik sta hier met mijn hart open en bloot voor de wereld. Het liefste zou ik onmiddellijk weer dichtklappen, poppetje gezien en kastje weer dicht maar ik weet waar dat naar toe zal leiden. Ik weet dat ik dan nergens zal komen, nooit. Ik moet doorzetten. Ik moet voelen en doorgaan. Dan maar depressief als ik ook het geluk kan voelen. Volgens mij ben ik de eerste die depressief van geluk geworden is. Van geluk en alle emoties die de laatste tijd naar boven lijken te komen. Emoties die ik best snap, al weiger ik ze nog steeds om echt te voelen.... maar ik heb geen keus. Ik moet voelen, ik moet voelen! Ze zitten mij steeds dichter op de huid.

28 februari 2010

De zee en veranderingen

De wind blaast door mijn haren als ik uitkijk over de uitgestrekte zee voor mij. Ik voel mij raar, leeg en gevuld tegelijkertijd. Ergens ben ik helemaal alleen terwijl ik de liefde voel. De golven slaan over mijn voeten, mijn broekspijpen raken doorweekt. Ik kijk uit over de zee terwijl mijn hart in mijn keel klopt.

Het onbekende is aan mijn deur gekomen en heeft mij een weg gewezen die ik nog niet eerder kende. Ik ben bang, maar omhels het met beide armen. De verandering is vreemd, moeilijk en zeer beangstigend en toch heb ik het idee dat ik de goede weg ingeslagen ben. De zee spreekt tegen mij, woorden die mij innerlijke werkingen zo diep raken dat ik er geen raad mee weet. Ik luister naar de woorden, hoor ze en laat ze tot mij doordringen. Mijn ziel is geraakt en dat beangstigd mij op meer manier dan ik voor mogelijk wist te houden.

De zee is groot, uitgestrekt en kan mij zonder enig probleem compleet opslokken. Toch stap ik erin, schijnbaar onbevreesd en manmoedig maar van binnen is het een ander verhaal. De tweestrijd in mijzelf is losgebarsten. De depressie vecht tegen de manische gevoelens die door mijn lichaam gieren. Ik kijk mijn ogen dicht voor het licht, maar de felle kleuren achter mijn oogleden weten mij ook niet gerust te stellen. Zelfs zij zijn in twee personen gespleten.

Ik zie de golven op mij afkomen, geroepen door mijn eigen stem. Alles wat ik doe roep ik over mijzelf af. De angst en vreugde die ik voel zijn door mijn eigen toedoen en ik vind het heerlijk. Ik geniet van de angst, maar vervloek deze ook. Mijn raadgever is het niet meer, nooit geweest maar het was toch een soort vriend. Eentje die niet lijkt weg te gaan en je daarom accepteert in je leven. Maar die vriend heeft zich laten vervangen door iets anders. iets wat ik niet kan begrijpen en wat mij in verwarring achterlaat.

Toch blijf ik hier staan om langzaam stapje voor stapje naar voren te lopen. De verwarring is mijn eigen toedoen, de dualiteit van mijn gevoel neem ik voor lief. Ik begrijp mijzelf niet meer, maar dat deden anderen ook al niet. Ik hoor de woorden van de zee nog een keer en weet dat ik de weg gerust kan bewandelen. Uiteindelijk zal ik weer in een bos terecht komen, een woud van bomen waarin ik mij veilig kan wanen. Al weet ik best dat de bossen van de wereld gevuld zijn met roofdieren en gevaar, maar dat zijn bekende gevaren. Dat zijn angsten die ik weet te troosten met andere angsten. Hier aan de zee moet ik mij openstellen voor de indrukken. Ik stel mij open, mijn muren geslecht door de golven welke ik over mijzelf afroep.

Spreek je woorden, spreek je waarheid. Ik zal naar je luisteren, altijd. Ik zal voor je open staan zoals de zee voor mij openstaat. Zonder schroom zal ik de weg bewandelen en de veranderingen met plezier en angst tegemoet treden. Ik ben bang, maar het weerhoudt mij niet meer!

21 februari 2010

Een boek om te lezen

Het is niet vaak dat iemand de kans krijgt om zijn favoriete boek te bespreken. Nu krijg ik de kans waarschijnlijk nooit de kans, zodat er maar één ding opzit en deze kans gewoon te nemen. Nu neem ik überhaupt graag dingen, naast kansen omdat het een mogelijkheid tot geven oplevert. Bij deze ga ik ook wat geven. Ik ga jullie een stukje geven uit mijn favoriete boek aller tijden. Tot op de dag van vandaag ben ik blij dat ik het boek in mijn handen gedrukt kreeg met de woorden "dit moet je lezen!" waarna er aan toegevoegd werd "..dan weet je gelijk waar Current 93 en Nurse with Wound het vroeger over hadden..." Woorden die de lading meer dan dekte, maar nog steeds de genialiteit van het boek bleef onbelicht. Hoe kan het ook anders, sommige zaken zijn met geen pen te beschrijven. Sommige zaken moet je gewoon beleven, gewoon lezen.

Dit is zo'n boek. Je moet het gewoon lezen en jezelf onderdompelen in de berg misantropische teksten welke het boek rijk is. Om die reden zal ik een heel klein stukje ter jullie vermaak hier neerschrijven. Beter dan dit kan niemand schrijven, beter dan dit zal het nooit worden behalve wanneer je de rest ook gaat lezen. Ik begin gewoon ergens, zonder inleiding of aanleiding.

Op een zekere dag, toen ik moe was van het steile pad van de aardse reis af te lopen en, wankelend als een beschonkene, verder door de duistere katakomben van het leven, sloeg ik langzaam mijn levensmoede ogen, die met grote blauwe kringen waren omrand, op naar het firmament en ik waagde het, zo jong als ik was, de mysteries van de hemel binnen te dringen! Toen ik niet vond wat ik zocht, lichtte ik mijn ontstelde oogleden hoger en hoger op, tot ik een troon bemerkte, die van menselijke uitwerpselen en goud was gemaakt, en daarop troonde met een idiote trots, in een doodskleed van ziekenhuislakens, hij die zichzelf betitelt als de Schepper!

In zijn hand hield hij de vergane romp van een dood mens en bracht die afwisselend van zijn ogen naar zijn neus naar zijn mond, en was hij er eenmaal mee bij zijn mond, dan begrijpt u wel wat hij ermee deed. Zijn voeten waren in een enorme poel kokend bloed gedompeld, aan de oppervlakte waarvan plotseling, als lintwormen uit de inhoud van een kamerpot, twee of drie voorzichtige hoofden bovenkwamen, en onmiddellijk weer pijlsnel wegdoken: een goedgemikte trap op het neusbeen was de bekende beloning voor dit verzet tegen de regels, ontstaan uit de behoefte in een andere omgeving te ademen: want tenslotte waren die mensen geen vissen!

Hoogstens amfibieën, die dicht onder de oppervlakte in dit smerige vocht zwommen... totdat de Schepper niets meer in zijn handen had, en, met de twee voorste klauwen van zijn voet, een andere duiker, als in een tang, bij de nek greep, en hem omhoog tilde, uit de roodachtige modder, een heerlijke saus! Met deze deed hij net als met de vorige. Hij verslond eerst het hoofd, de benen en de armen, en tenslotte de romp tot er niets meer over bleef; want ook de beenderen peuzelde hij op. En zo ging hij door, gedurende de verdere uren van zijn eeuwigheid. Af en toe riep hij uit: "Ik heb jullie geschapen, dus heb ik het recht met jullie te doen wat ik wil. Jullie hebben mij niets gedaan, dat zal ik niet tegenspreken. Ik laat jullie lijden, omdat ik daar plezier in heb."

En hij zette zijn wrede maaltijd voort, waarbij hij zijn onderkaak bewoog. O lezer, loopt bij deze laatste bijzonderheid u niet het water in de mond? Dat eet niet iedereen, zulke lekkere verse hersenen, die pas een kwartier geleden zijn opgevist uit de visvijver.


Comte de Lautrémont - De zangen van Maldoror (excerpt)

Het boek is gevuld met nog veel prachtigere teksten. Het spreekt van een ontzettende minachting, misschien zelfs verachting van de mensheid in archische woorden welke niet iedereen kan waarderen. Nu moet ik er wel bij vertellen dat het boek "De zangen van Maldoror" al in 1869 uitgegeven werd. Al durfde de uitgever in die tijd niet echt ruchtbaarheid aan het boek te geven en werd het pas uit de vergetelheid getrokken toen het ontdekt werd door de grote Surrealisten zoals op de achterzijde te lezen is. Van de schrijver Comte de Lautrémont is nog minder bekend dan van het enige boek dat hij geschreven heeft.

Voor mij maakt het allemaal niet uit. Het is gewoon een prachtig boek om te lezen. Absoluut geen gemakkelijk boek, maar eenmaal gegrepen door de tekst laat deze je nooit meer los. De zangen van Maldoror is en blijft het mooiste boek ooit geschreven en iedereen die wenst hier tegenin te gaan moet het eerst maar gaan lezen. Ik daag je hierbij uit!

24 januari 2010

En er was niemand

Op de muur vond ik een bevroren moment in tijd. Een kleine gebeurtenis, onbetekenend voor vele mensen maar in zijn volledigheid een belangrijke herinnering. Alleen gelaten op de muur om een gebeurtenis het herdenken die voorbij gegaan was.

Ik keek er naar zonder het moment verder te verstoren. De lijnen die het moment volgde, de spontaniteit van het geheel. Alles nam ik in mij op om het te herinneren voor later. Het was een moment waar ik niet bij was.

Het is een herinnering aan hoe het zou zijn als ik er niet meer ben. Verstild in tijd.

17 januari 2010

Verlangen naar vergetelheid

Buiten zet de duisternis zich weer terwijl die in mijn hoofd niet weg lijkt te gaan. Op deze momenten kan ik altijd een beetje jaloers zijn op de mensen die vanwege geestelijk problemen gedwongen zijn thuis te blijven zitten. Door mijn werk spreek ik veel van deze mensen, al zitten ze vaker thuis door lichamelijke aandoeningen opgelopen door het leven en alles eromheen. Mensen die na een bedrijfsongeval gedwongen raken thuis te blijven en langzaam arbeidsongeschikt beginnen te raken. Die mensen spreek ik wel eens, maar dat zijn niet de mensen waarop ik lichtelijk jaloers kan raken. In tegendeel juist, maar zij zijn ook totaal niet interessant om het verder over te hebben.

Geestelijk in de put zitten is veel meer mijn vlak van expertise. Last hebben van stoornissen en daardoor niet normaal in de maatschappij kunnen functioneren. Die mensen brengen mij op deze dagen altijd een beetje in vervoering. Ze maken mij op deze duistere tijden lichtelijk jaloers omdat ik soms ook gedwongen wil zijn om thuis te blijven. Niet meer die "dwang" om te gaan werken en gewoon nergens aan hoeven te denken behalve de gedachten die al in mijn hoofd zwerven. Mijn dagen verslijten in huis, mijn vingers op het toetsenbord en mijn ogen op het beeldscherm. Heel af en toe sta ik dan op om iets te eten, de deur open te doen als iemand het waagt langs te komen of gewoon om naar het toilet te gaan. Soms denk ik dat het mijn utopie is, iets wat ik had moeten hebben maar niet kan krijgen. Soms denk ik dat...

Meestal weet ik dat ik niet de hele dag thuis zou moeten zitten. Ik weet nu al dat vanaf het moment dat ik de hele dag thuis zal zitten, ik niet verder kom dan het internet en de televisie. Twee beeldschermen om de hele dag en nacht voor te hangen en niets met het leven kunnen doen. Ik weet dat omdat ik nu maar eens aan mijzelf ga toegeven dat ik chronisch depressief ben. Iets waarmee ik jaren geleden gediagnosticeerd ben en tot op de dag van vandaag ontkent heb door allerlei andere geestelijke kwaaltjes op mijzelf te plakken (want dat hoort dan) Ik kan je zeggen dat leuk anders is. Het is helemaal niet leuk om depressief te zijn, in tegendeel zelfs. Je kan er knap somber van worden zelfs! Maar een chronische depressiviteit is gelukkig minder erg dan een gewone depressiviteit en daardoor kan ik nog redelijk normaal functioneren. Al is het soms best lastig, maar zolang ik plannen in mijn hoofd heb en mijn gedachten de vrije loop laat kan ik mijzelf aan. De wereld is mijn speeltuin en ik breng geen speelgoed mee.

Alleen zijn deze donkere dagen in mijn ogen lastig. Op deze dagen zou ik willen dat de duisternis in mijn hoofd veel groter was en soms zou ik zelfs willen dat mijn verlangen naar de verlossing van de dood niet gerationaliseerd werd. Al mijn donkere gedachten herken ik als zodanig waardoor de kracht eruit getrokken word en het niet meer dan een gedachte is. Denken aan de dood is pas echt als je ook de duisternis erbij wil voelen. Iets wat ik al langere tijd niet meer toelaat, de duisternis is in mijn hoofd maar niet in mijn gedachten. Hierdoor kan ik functioneren, leven en mijn werk doen zoals ik vind dat het hoort. Maar makkelijk vind ik het niet en juist daarom wil ik soms ook het bijltje erbij neergooien. Eindelijk eens mijzelf tot een balletje opkrullen en huilen tot er geen traan meer valt. Soms verlang ik naar de vergetelheid van gekte en krankzinnigheid. Soms, heel soms op deze duistere dagen heb ik dat...

3 januari 2010

2010: Het jaar van mogelijkheden

Eigenlijk naar aanleiding van deze foto (klikkerdeklik erop) kwam ik weer terug bij een conclusie die ik lang geleden al getrokken had, maar inmiddels weer in mijn achterhoofd verdwenen was. Vooral de vraag die erboven staat deed mij terugdenken aan de eerste keer dat ik zoiets durfde te denken...

Om allereerst de vraag bij de foto te beantwoorden: Ja, ik denk het wel. Al is bij later onderzoek door de fotograaf gebleken dat het niet zo mocht zijn blijf ik bij mijn eerdere gedachte. Het zou best kunnen en dat wil ik ook gerust uitleggen. Tenslotte is het begin van een nieuw jaar ook te gebruiken om vooruit te kijken en plannen te maken, want dat heb je wel nodig.

Kortgezegd is de enige beperking die een mens kan hebben de beperking die wij onszelf opleggen. Het hebben van een handicap, zowel lichamelijk als geestelijk, hoeft helemaal geen beperking te zijn om geslaagd door het leven te gaan. Als je maar echt iets wil kan je alles, zelfs met een zogenaamde beperking. Er is ook helemaal geen enkele reden om bij de pakken neer te gaan zitten omdat je "iets niet meer zou kunnen" of "er niet toe in staat kan zijn door wat-den-ook" De enige beperking die wij hebben is de beperking die wij onszelf opleggen. Dus stop gewoon met zeuren en ga je leven leven zoals JIJ dat wil doen!

Het is het begin van een nieuw jaar. Een mooi moment om plannen te gaan maken, eens gaan zien wat je met het leven wil gaan doen en waar je aan het einde wil zijn. Wat wil jij bereikt hebben aan het einde van dit jaar, waar wil je staan en laat je niet beperken door jezelf. Dat is namelijk het enige wat je nu aan het doen ben door te zeggen dat het niet voor jou weggelegd is vanwege .... (vul zelf maar in) Neem eens een voorbeeld aan Stephen Hawking die ondanks een slopende neurologische aandoening volledig verlamd is, maar wel één van de grootste wetenschappers van deze eeuw is geworden. Of aan Stephen Fry welke door zijn zware manische depressiviteit een leuke Brit geworden is.

Om die reden ga ik ook stoppen met mijzelf te beperken en eindelijk mijn leven leiden. Iets wat ik al veel eerder had moeten doen, maar gedane zaken nemen geen keer. In ieder geval ga ik dit jaar mijzelf richten op het uitgeven van een heus boek met mijn schrijfselen. Ik ga niet eens nadenken of het wel gaat lukken, of iemand wel zit te wachten op een boek van mijn hand en of ik dat überhaupt wel zou kunnen. Ik ga het gewoon doen, met al mijn beperkingen (want ja, die heb ik ook al praat ik er verder niet over) Dit wordt het jaar van de mogelijkheden, niet de beperkingen!

Een nieuw jaar, een nieuwe dag

Absoluut niet voor het eerst in mijn leven breek ik met de gangbare tradities door er totaal niet aan mee te doen. Ik ga je hier dan ook geen gelukkig nieuwjaar wensen, noch de beste wensen geven en hopen dat je deze komende driehonderdenvijfenzestig dagen alleen maar geluk, liefde en meer van dat soort dingen gaat ervaren. Niet dat ik het je niet zou gunnen, in tegendeel juist. Ik gun je alle liefde, vriendschap, geluk en nog meer toe die iedereen maar zou kunnen missen maar dat doe ik morgen ook nog. Overmorgen ook en over drie maanden zal ik het je nog steeds gunnen.

Nieuwjaar is maar een verzonnen datum. Iemand heeft ooit in een ver verleden gezegd dat op die dag het tellen van de driehonderdenvijfenzestig dagen die de aarde erover doet om rond de zon te cirkelen begon. Dat is toen in stand gebleven hier in de westerse wereld. Andere mensen vieren een heel ander nieuwjaar, want ook dat zijn niets meer dan verzonnen data. Gewoon een moment in tijd waarop een persoon belangrijker dan zichzelf een beslissing heeft genomen voor de toekomst. Ergens een goede zaak, maar ik vind niet dat je gelijk als kippen zonder kop achter de tradities die erbij hangen moet gaan aanrennen. Al is er ook weer niets mis mee om het wel te doen. Tenslotte vier ik wel Oud & Nieuw en ben ik blij met de vele (nog steeds te weinig) vrije dagen die de feestdagen oproepen.

Toch ga ik je geen gelukkig nieuwjaar of de beste wensen geven. Gewoon omdat ik wil breken met deze traditie. Ik heb er gewoon helemaal geen zin in en geen sjoege aan. Zoals half Nederland tijdens de carnaval roept: "Voor mij geen polonaise!"

De afgelopen driehonderdenvijfenzestig dagen aflopen kan ik nog wel even doen. Ze gingen met één dag per keer voorbij. Ik maakte dingen mee. Soms op mijn werk, soms geheel ergens anders. Hier en daar heb ik bandjes zien optreden waarbij de een veen beter was dan de ander, maar echte verrassingen heb ik dit jaar niet gezien. Al is dat niet helemaal waar, er was wel één optreden dat ik hoog in het vaandel wil dragen en ik ben blij dat ik niet de enige ben geweest die het gezien heb. Anderen mogen het bevestigen. En verder.. ja, wat nog verder. Het was het jaar waarop ik een nieuwe carrière aanging en halverwege erachter kwam dat ik over zou gaan naar een nieuwe werkgever. Aanstaande maandag ik de eerste officiële dag en ik hoop dat ik dan eindelijk die vervloekte laptop-tas in handen geduwd krijg. Ook heb ik vorige maand eindelijk mijn eerste publicatie in een boek gehad. Niet met tekeningen van mijn hand of schrijfselen zoals ik eigenlijk altijd gedacht had, maar met foto's die ik gemaakt heb. Foto's van een kunsttentoonstelling in Utrecht waar ik heen geweest ben zijn samen met foto's van andere mensen in een mooi boek terecht gekomen en nu sta ik daar in. Vreemd eigenlijk, maar het smaakt naar meer. Dus binnenkort maar een eigen boek op de wereld zetten.

En om verder positiever af te sluiten dan eigenlijk de bedoeling was is hier een korte film geschreven en geregisseerd door Neil Gaiman. Nu herhaal ik nog even de goede raad van meneer Gaiman om deze film zeer snel te gaan bekijken, want als de producenten erachter komen dat deze film op internetz staat zal het binnen geen tijd verdwenen zijn. Snel kijken dus! Ik zal ook verder geen woorden verspillen, hier is Neil Gaiman's Statuesque.