30 oktober 2014

Wakker geworden

Het was niet de eerste keer dat ik mij gedurende de dag had volgegoten met alcoholische dranken om beneveld in slaap te vallen. Meestal draaide de wereld, mijn slaapkamer, om mij heen als ik in bed lag. Ik probeerde altijd goed dronken te zijn, voordat ik mij uitkleedde en in bed stapte.
Vanavond was geen uitzondering, zoals het ook geen uitzondering was dat ik om vier uur 's nachts ontwaakte en voelde dat het gezichtsloze duister mij aanstaarde.

Ik opende mijn ogen, zonder mijn hoofd van het kussen op te tillen en keek terug. Niet dat ik veel kon zien. Het was vooral donker in mijn slaapkamer. Precies dezelfde duisternis als ik in mijn hoofd voelde malen als ik niets gedronken had. Zoals ik het nu in mijn slaapkamer voelde zitten. De duisternis was niet alleen meer in mijn hoofd, het was aanwezig bij mij in de ruimte. Ik probeerde het te zien. Niets. Ik probeerde zijn aanwezigheid te voelen. Niets, behalve dat de haren rechtop in mijn nek stonden. Kippenvel trok zich in banen over mijn arm. Dit was precies de reden dat ik was gaan drinken. Ik wilde niet weten wat de duisternis in de nachtelijke uren met mij deed. Dat het in mijn hoofd zat, mijn gedachte beheerste was al erg genoeg. Dit was teveel.

Geschuifel klonk in de hoek van de kamer. Een zacht, natte beweging. Iets kwam dichterbij. Ik draaide mijn hoofd in de richting van het geluid en zag niets anders dan duisternis. Er was niets te zien. Zwart op zwart. Een schaduw in het donker. Weer dat zachte geschuifel, iets dichterbij nu. Ik bleef staren naar de plaats waar het geluid vandaan kwam. Dat ik doodsbang was liet ik niet merken, het duister in mijn hoofd wist altijd precies wanneer ik bang was en hoe het hier gebruik van kon maken. Ik wist zeker dat het nu niet anders zou zijn. Alleen was de duisternis nu buiten mijn hoofd en keek het mij aan. Opeens voelde ik zijn blik over mijn lichaam gaan. Angstvallig hield ik mij stil over het dekbed. Ik wist helemaal niet of het wel doorhad dat ik wakker was, maar aangezien ik mijn ogen open had en mijn hoofd bewogen had vermoedde ik het ergste. Het maakte mijn angst niet minder.
Doodstil bleef ik liggen, terwijl het geschuifel steeds dichterbij kwam. Ik zag nog steeds niets.

Het leek net of de duisternis naast mij donkerder werd. Alsof het opgevuld werd met iets dat nog donkerder dan het lichtloze deel van mijn slaapkamer. Dit moest wel de duisternis zijn die ik de hele tijd al hoorde bewegen. De duisternis uit mijn hoofd die naar buiten was gekomen, terwijl ik volledig in coma lag door de hoeveelheid alcohol in mijn lichaam. Weer probeerde ik een aanwezigheid te voelen. Niets, helemaal niets. Ik voelde niets en toch wist ik dat er iets was.
Plotseling voel ik een hand op mijn onderbeen. Vlak boven mijn scheenbeen grijpt iets naar mijn been onder het dekbed. Ik voel de ijzige koude door het dekbed heen, op mijn huid. Mijn hart bonst in mijn keel. De angst die ik eerder voelde schiet mijlenver omhoog. Nu voel ik werkelijk doodsangst.

De hand blijft mijn onderbeen omknellen. Niet hard, maar hard genoeg om het idee te hebben dat iets in mij knijpt. Ik weet niet wat ik moet doen. Mijn hoofd optillen durf ik niet meer, maar ik staar wel in de richting waar de duisternis veel zwarter is. Het is een vage vorm. Niet menselijk, niet dierlijk, maar vaag. Iets diffuus, alsof iemand een schaduw in mijn ooghoek laat bewegen. Net zo plotseling als de hand op mijn been werd gelegd verdwijnt deze weer. De zwarte duisternis lijkt ook verdwenen. Het is ook stil. Even.
Ik lig nog steeds met mijn ogen open, te staren in de duisternis om mij haan als de geluiden weer beginnen. Nu vlak naast mijn bed, soms zelfs onder mijn bed. Het is geen geschuifel meer, maar echte voetstappen. Hoeven die over grint lopen. Zuignappen op de muur van een badkamer. Nagels die een boomstam opklimmen. Alles door elkaar en oorverdovend. Ik hoop dat de buren het ook horen, maar ik durf niets te doen. De geluiden zijn zo dichtbij dat ik helemaal niet meer durf te bewegen. Ik ben veel te bang dat ik iets aanraak als ik mijn arm onder de dekens vandaan haal. Ik wil helemaal niets aanraken. Ik wil dat het weggaat. Alles beter dan dit, was ik maar nooit wakker geworden.

Dat het allemaal nog veel erger kon kon ik toen niet bedenken. Het werd wel erger. Veel erger. De geluiden bleven aanhouden en nog veel erger was het gevoel dat er iets bij mij in bed gekomen was. Ik voelde het bed bewegen onder het gewicht van de duisternis. Het had een vaste vorm, een gewicht. Het was meer dan een hand alleen. Er was echt iets aanwezig, meer dan alleen duisternis. "Was dit wel de duisternis uit mijn hoofd?" Het antwoord liet niet snel op zich wachten. Ik werd op het bed gedrukt. Handen duwden tegen mijn borstkas, op mijn benen, mijn hoofd, overal. Het zat bovenop mij. Pinde mij vast op het bed, onder het dekbed. En het lachte. Niet in geluid, maar in mijn hoofd. In mijn hoofd lachte het keihard, sardonisch hard. Ik dacht dat ik doodging. Ik hoopte dat ik doodging. Mijn geest vloeide naar de rand van krankzinnigheid. Dit was veel meer dan ik aankon.

En toen voelde ik hem in mij. Hij kroop via elke lichaamsopening die hij kon vinden naar binnen. Dat ik nog kleding droeg of onder een dekbed lag bood geen solaas. Het was net over het overal doorheen ging. Overal, behalve door het vlees dat mijn lichaam vormde. Daar drong het met geweld naar binnen. De pijn was afgrijselijk. Ik gilde, om gesmoord te worden door meer van zijn aanwezigheid in mijn mond. Hij verstikte mij. Mijn neus zat net zo vol als mijn mond. Mijn gehoor was uitgeschakeld doordat hij ook in mijn gehoorgangen zat. Alleen mijn ogen waren vrij. Ik zag alles. Hoe de duisternis bovenop mij zat, in mij kroop en overal aanwezig was. Zijn gewicht bleef mij op het bed pinnen. Ik kon geen beweging maken. Ik kon helemaal niets meer, behalve angstig toekijken hoe hij mij gewelddadig binnendrong. Langzaam voelde ik het leven uit mij glijden. Ik kreeg geen lucht, waardoor het steeds donkerder in mijn hoofd werd. Nu wilde ik ook sterven. Ik verwelkomde deze gevoelens. "Laat mij alsjeblieft sterven" sprak ik in mijzelf. Ik wilde nooit meer wakker worden. Nooit meer dit hoeven meemaken, maar ik had wederom pech.

Opeens was mijn neus en mond vrij van zijn aanwezigheid. Als bij toverslag was hij verdwenen. Mijn mond was leeg, mijn neus was leeg. Ik haalde een diepe teug adem en gilde het uit. Ik gilde harder dan ik ooit gegild had. Het was, op dat moment, het enige wat ik nog kon doen om niet helemaal krankzinnig te worden. Ik voelde mij zweven op die rand. Er hoefde maar één ding te gebeuren en ik zou over de rand vallen. Ik gilde en gilde dus, in de hoop dat de buren mij zouden horen. Dat ze de politie zouden bellen en iemand de deur hier zou openbreken. Ik hoopte dat iemand mijn slaapkamer binnen zou stormen, terwijl ze het licht aandeden. Dat ze de duisternis zouden vangen in een felle bundel licht. Dus gilde ik. Ik gilde net zo lang tot mijn stem het begaf. En daarna gilde ik nog wat, al was het niets meer dan schor gekras. Net een kraai met een zware verkoudheid.

Ik moest een beetje lachen om mijn schorre gekras. Het gegil dat ik gedaan had. Terwijl mijn lach wegsterft in de donkere kamer hoor ik weer iets. Een stem. In mijn hoofd. De duisternis sprak tegen mij, maar ik hoorde al niet meer wat hij zei. Ik viel over de rand. Mijn geest verkruimelde in mijn handen. Er was niets meer, er was alleen nog het land van totale gekte en krankzinnigheid. Eindelijk was ik echt wakker geworden. Ik was ontwaakt in het land van duisternis. In zijn land. Hij had mij waar hij mij wilde hebben en begon te eten. Ik wenste hem smakelijk eten. Zelf had ik geen honger meer. Ik wilde alleen nog slapen, maar was bang om weer wakker te worden.

27 oktober 2014

Waar de Goden wonen

Sinds het begin der tijden zijn we op zoek naar de plaats van God in de natuur. Op precies te zijn zijn we op zoek naar de zingeving van het geheel, waarom zou we hier en met welke reden. Legitieme vragen, waar ik het antwoord ook niet op heb. Deze vragen kunnen beantwoorden is bijna worden als de Goden die alles bij elkaar gebracht hebben en zorgden dat er meer is dan alleen de materie die we kunnen zien. Ze zeggen weleens dat de vraag stellen, hem beantwoorden is. Maar dat gaat in dit geval niet op. Misschien is de zoektocht naar het antwoord op de vraag van het heelal, het leven en de rest wel hetgeen wat we zoeken, maar dat zullen we nooit weten. We kunnen het ook niemand vragen. Er is geen mogelijkheid om te praten met God of enige Godheid. Het enige wat we kunnen is op zoek gaan waar de Goden en God zich ophouden, wat ook een onmogelijke taak lijkt te zijn.

Wat weten we precies van God? Of laten we het doortrekken naar meerdere Goden, want waarom zou je jezelf beperken tot één super-identiteit wanneer het universum groot genoeg is voor ons allemaal? Een voorwaarde voor een God is dat hij/zij boven de natuurwetten staat. De theoretische ideeën die ons universum, de materie en alles vormgeven gelden niet in de wereld van een God. Daar is geen plaats voor, het is zelfs essentieel voor een God. Zonder de beknellende natuurwetten, zonder zwaartekracht, donkere materie en energievelden die we niet zien, maar wel kunnen meten. Een God staat daar allemaal buiten of heeft daar geen last van. Al is het een beetje vreemd om te spreken van een God die ergens last van heeft. Dat kunnen we nooit weten en het betekend zelfs dat we God menselijke emoties gaan toebedelen, iets wat nogal pretentieus is. Alles wat ons menselijk maakt, zal niet te vinden zijn bij iets omnipresent als een God. Dat denken maakt het hele idee van een God belachelijk. Wij, mensen zijn niets meer dan intelligente dieren die kunnen reflecteren over het bestaan van een God. Zoals we kunnen nadenken over de eigenschappen van bliksem en er een betekenis aan kunnen geven.

In tegenstelling tot bliksem, wat een uiting van elektrostatische eigenschappen in de fysieke natuur is, heeft God geen plaats in deze natuur. Hij of zij staat daarbuiten en zelfs het bespreken van een geslacht voor een God is volslagen belachelijk, maar omdat we ook beperkt zijn tot de grenzen van taal is het makkelijker om het te doen. Een God staat los van deze beperkingen en dat maakt het plaatsen van een God in ons universum moeilijk. Moeilijk is alleen niet onmogelijk.
Er zijn plaatsen in het universum waar de natuurwetten ophouden te bestaan. Waar überhaupt alles wat wij als 'normaal' beschouwen ophoudt met normaal zijn. Het zijn onbegrijpelijke plaatsen, tijd en ruimte zijn daar slechts begrippen die niets betekenen. Een plaats waar tijd niet geld is bijna niet voor te stellen, net zo min als het onmogelijk is om een plek voor te stellen waar ruimte niet voorkomt en er toch oneindig veel materie inpast. Het klinkt bijna als iets wat we vroeger verzonnen om de wereld om ons heen te duiden. Je mag het ook sci-fi noemen, wat het tot niet heel lang geleden ook was. Het is ook vrij moeilijk om zulke plaatsen voor te stellen, al weten we inmiddels dat ze echt bestaan. Plaatsen waar tijd, ruimte en licht niet meer bestaan en niet kunnen ontsnappen. We noemen ze zwarte gaten, de enige plaats in het universum waar de natuurwetten niet meer gelden.

Diep in een zwart gat is de singulariteit hetgeen waar alles wat we niet begrijpen gebeurt. Een plaats in ons universum waar dingen gebeuren die eigenlijk niet kunnen. Natuurwetten houden hier op en daarmee kan dit de enige plaats zijn waar een God zich ophoudt. Het zou zelfs kunnen dat de singulariteit zelf de God is. Nu wil ik wel een onderscheidt maken tussen de gewone zwarte gaten, zeg maar de kleintjes en een super-massief zwart gat, zoals te vinden in het centrum van een melkwegstelsel. Volgens de theorieën die de beschrijving van melkwegstelsels volgen is het super-massieve zwarte gat in het centrum essentieel. Zonder zo'n zwart gat zouden er geen melkwegstelsels bestaan en zonder dat is er geen plaats voor sterren en planeten. Je zou bijna kunnen stellen dat zwarte gaten essentieel zijn voor het ontstaan van leven an sich, want zonder de aanwezigheid van deze zou het universum er heel anders uitzien. Vormlozer, minder geordend, zonder enige structuur en ideeën van vast materie. Nu is het een hele grote stap om van de creatie van melkwegstelsels naar een onbeduidend planeetje te gaan als de aarde, waar (gelukkig voor ons) leven is ontstaan, maar het een sluit het ander niet uit. Zoals de mensheid er niet zou zijn zonder voorvaderen die uit de boom klommen, zo zou er geen aarde zijn zonder het melkwegstelsel waar onze zon zich bevindt.

Zwarte gaten creëren, dat is vanuit wetenschappelijk oogpunt gezien inmiddels bekend. Net zoals iedereen weet dat zwarte gaten alles opeten. Materie, licht, tijd, alles verdwijnt in een zwart gat om er nooit meer uit te komen. Dat en het feit dat ze zorg dragen voor de vorming van melkwegstelsels maakt ze erg vreemde plaatsen. Überhaupt de volledige afwezigheid van de natuurwetten, tijd en ruimte maakt ze hele vreemde plaatsen. Het normale denken gaat verloren op deze plaatsen.
Het is niet voor te stellen hoe het is om in de singulariteit te leven. Om een singulariteit te zijn is zelfs nog veel verder van de dingen die wij ons kunnen voorstellen, maar als we willen gaan waar de Goden zijn moeten we wel daarheen. Er is geen andere plaats in het universum waar alle voorwaarden waar een God aan moet voldoen samenkomen, alleen hetgeen we als omnipresent noemen kunnen we hier niet terugvinden. En toch zou het hier wel te vinden kunnen zijn. We weten niet hoe een singulariteit eruitziet. Er is geen tijd, geen ruimte en geen plaats. Het zou goed kunnen dat alles aanwezig is, dat het alles in het niets is. De natuurwetten gelden er tenslotte ook niet, waardoor dingen mogelijk worden die onze geestelijke vermogen te boven gaan.

Hoe langer je erover nadenkt, hoe vreemder zwarte gaten en de singulariteit daarin worden. Net zo vreemd als proberen achter de zin van het leven, het heelal en de rest te achterhalen en misschien zelfs nog wel veel vreemder. Het kan niet anders dan dat Goden op deze plaatsen wonen, dat Goden de singulariteit zijn. We zijn met deze kennis alleen nog geen stap verder gekomen.

16 oktober 2014

Waarom we anderen helpen

"Televisie kijken maakt je dom!" riep zomaar iemand in mijn straat. Hij zette zijn bewering kracht bij door met zijn vuist te schudden en een beetje te spugen bij het woord televisie. Ik ga niet zeggen dat hij gelijk heeft, zoals ik ook niet ga zeggen dat hij ongelijk heeft. Het ligt in mijn optiek geheel naar welke programma's en zenders je op de televisie kijkt, maar over het algemeen worden er vrij domme dingen uitgezonden op televisie. Talentenshows, slecht geacteerd Nederlands drama, reality-shows en zogenaamde nieuwsprogramma's waarbij de makers het nieuws creëren door zich als een hufter te gedragen. Dat zijn inderdaad zaken die bijdragen aan het afsterven van het intellect. Ze faciliteren het wegkijken van de echte problemen, weg van de belangrijke zaken en de weg naar zinloos vermaak. Het brood-en-spelen uit de vroegere Romeinse tijd, want toen wisten ze het ook al. Geef de bevolking zinloos, makkelijk vermaak en het nadenken stopt. Al is dat misschien ook wat kort door de bocht, want waarom kijken mensen graag naar programma's waarbij nadenken niet nodig is en het vermaak als pap zonder krenten naar binnen geschoven wordt?

Hoeveel verklaringen je voor deze vraag kan vinden weet ik niet. Ik vermoed veel en erger is nog dat ze hoogstwaarschijnlijk allemaal juist zijn, maar als je het terugbrengt naar de kern dan komt het op één ding neer. We herkennen onszelf in deze programma's. Ze zijn een weergave van het leven, soms niet hetgeen we leiden maar wel waarin we onszelf kunnen herkennen. Daarom kijken we graag naar drama en reality, dat is herkenbaar. Het gaat over mensen zoals de buurvrouw verderop, de vader die je bij het schoolplein ziet staan of dat goedgeklede persoon die je door de ruit zag (toen je op je werk naar buiten keek). We willen onszelf graag kunnen identificeren met de personen op televisie.

Je kan het een raadsel noemen waarom we het doen. Je kan ook jezelf wat meer verdiepen in de mensen om je heen en leren dat de onderlinge herkenbaarheid ons als soort verder helpt. We identificeren ons met anderen, omdat zij tot dezelfde groep behoren. Zolang we anderen, de mensen die ons nader staan, helpen heb je grote kans dat zij de gunst teruggeven. Op deze manier overleef je. Iets wat in vroegere tijden uitermate handig was. Iemand die het voedsel met je deelt zie je ook liever dan een vreemdeling waarvan je de motieven niet kent. Je waarschuwt de eerste ook sneller voor vraatzuchtige roofdieren, dan iemand die je toch niet kent of een band mee hebt.
Nu leven we niet meer in een maatschappij waarbij het jagen-en-verzamelen het belangrijkste is wat we doen, maar de principes uit die tijd zijn nog volledig in leven. We vereenzelvigen ons met mensen die we herkennen. Die zullen we sneller helpen, dan degene die ver van ons af staan. Mensen die tot je familie behoren kunnen ook bijna niets fout doen en als ze het wel doen, zijn we snel geneigd ze te vergeven.

Terug naar de televisie, want op televisie zie je geen familie of mensen die je daadwerkelijk kent. Toch herkennen we onszelf in deze personen. We zouden zelfs bereid zijn deze mensen te helpen, als ze ons om hulp zouden vragen. We doen het ook massaal. Een bekende Nederlander hoeft maar een oproep te doen om een "goed doel" te helpen en de donaties stromen binnen. Soms wat meer dan anders, maar de bereidwilligheid is groot. Je zou denken dat onbekenden hierdoor het nakijken hebben. Ze hebben niet het bereik van een bekende Nederlander en de herkenbaarheid lijkt ook minder groot, maar minder is waar. Ook een onbekende Nederlander kan rekenen op de steun van vreemden, zolang er maar een grote mate van herkenbaarheid in de persoon zit.
Zo las ik het relaas van een vrouw die door omstandigheden dakloos was geraakt en via sociale media vroeg om een kleine donatie om haar weer op weg te helpen. Voordat ze het wist had ze ettelijke honderden euro's opgehaald, allemaal verkregen door mensen die ze niet kende. Puur doordat die mensen zichzelf in haar herkende. Ze behoort tot dezelfde groep mensen, dus help je omdat je vanuit evolutionair oogpunt daarmee jezelf helpt. Je zorgt dat jouw groep overleeft en daarmee heb jij meer kans dat je zelf overleeft. Hiermee is altruïsme bijna een zinvolle beweging, maar ook iets dat vanuit de evolutie ons meegegeven is.

Zelfs mensen die openlijk liegen en bedreigen kunnen rekenen op hulp, zolang ze maar herkenbaar voor de mensen blijven. Iemand die al vijf keer een levensbedreigende ziekte heeft 'overleeft' en met weinig subtiele bewoordingen mensen die haar bekritiseren aanvalt kan gewoon rekenen op mensen die achter haar staan. Ze is namelijk herkenbaar, men kan zich met haar identificeren. "Eén van ons" zou je bijna kunnen zeggen en dus willen mensen haar helpen wanneer ze zogenaamd weer in de problemen is gekomen. Dat ze misbruikt maakt van het principe dat mensen altijd anderen binnen hun groep willen helpen, dringt niet door. Het is iets wat mensen niet willen zien, omdat ze het zelf nooit zullen doen.
Ook iemand die door haar houding, manier van werken en gebrek aan zelfreflectie keer op keer in de problemen raakt wordt geholpen. Haar houding is misschien afwijkend, maar toch weet ze haar plaats binnen de groep. Ze blijft herkenbaar als iemand die onderdeel uitmaakt van de groep, herkenbaar is voor anderen. Zoals met de mensen die liegen en bedriegen om de goedheid van mensen uit te buiten, kan je jezelf identificeren met haar. Je weet wat je aan haar hebt en waar haar plaats in de maatschappij is. Om het heel simpel te stellen, deze mensen zouden je buurvrouw kunnen zijn en die help je ook wanneer ze het even zwaar hebben. Gewoon met een klein gebaar, een kleine bijdrage of een handeling die op dat moment nodig is. We helpen, zodat wij ooit (misschien) ook geholpen kunnen worden.

Hoe anders is het als je afwijkt. Een grote baardige kerel met leren jas, tatoeages overal en een gigantische motor tussen zijn benen zal minder snel op een bijdrage kunnen rekenen wanneer hij dat nodig heeft, dan bovengenoemde voorbeelden. Je hoeft niet eens een enge biker te zijn om af te wijken. De dingen anders zeggen, anders doen dan normaal is, is al meer dan genoeg. Zodra mensen zich niet je je kunnen vereenzelvigen hoef je ook niet meer op hulp te rekenen. Er is geen herkenbaarheid, dus geen noodzaak om moeite te doen. Iemand die niet tot jouw groep behoort heeft geen recht van spreken, geen recht op hulp en laat je links liggen. Niet dat je de persoon niet zien, maar er is geen reden om een vinger uit te steken.
Toch is dit fenomeen raar. We zijn allemaal mensen, dus waarom zou je iemand die afwijkt van jouw visie niet helpen? Ik heb er geen antwoord op, alleen dat het ook anders moet kunnen. Doordat ik mijzelf durf te zijn schijn ik ook af te wijken. Niet dat ik het ooit gemerkt heb, voor mijzelf dan, maar het schijnt zo te zijn. Het zal ook de reden zijn dat mijn oproepen om hulp en een eventuele bijdrage met een tegenprestatie totaal geen response krijgen. Ik vind het verwonderlijk, ergens ook best ongelooflijk. Dat moet toch anders kunnen, vraag ik mij af.

Daarom doe ik het gewoon nog een keer. Help eens een afwijkend persoon, iemand die niet tot jouw wereldvisie en beeld van hoe mensen horen te zijn. Doe eens iets anders, wees zelf eens afwijkend en durf uit je comfortabele zone te stappen. Help eens iemand die je niet begrijpt, nooit zal begrijpen en waarvan je dingen denkt die je niet durft uit te spreken.

Om het kort te houden: Help mij, koop iets en maak iedereen eens blij.

10 oktober 2014

De metaforische hyena

Een uitgestrekte stofvlakte ligt zinderend van het zonlicht achter hem. Hij kijkt fier in de camera. Zijn hoofd opgeheven, alsof hij koning is en het stof aan zijn voeten, gestoken in oude (misschien wel zelfgemaakte) sandalen, aan hem cadeau is gedaan. Over zijn schouder hangt de pels van een niet nader te definiëren diersoort, welke met een riem om zijn middel is vastgemaakt. De halflange, kaki-kleurige broek eronder is bevuild met het stof van zijn wereld. Het lijkt hem niet te deren. Hij is trots op zijn wereld, trots op zijn leefomgeving en de zinderende lucht boven de vlakte. Hij weet zichzelf ongenaakbaar, misschien zelfs onoverwinbaar. Een status die hij zichzelf toebedeeld heeft door de hyena aan zijn zijde.

Het dier ligt gemuilkorfd aan zijn voeten. Loom kijkt het de camera in. De ketting loopt om zijn nek in een boogje naar de rechterhand van de man. Het is duidelijk dat het dier bij de man hoort. Dat het zijn huisdier is en hij de hyena in zijn bed laat slapen. Of ze vrienden zijn, het dier de man respecteert is niet af te lezen. We dwalen af, het is niet belangrijk wie wie respecteert. De hyena zal het ook worst zijn. Het beest zal naar verluid graag worst eten, al is dit ook een grote onbekende. De man vertelt niet wat de hyena eet, laat staan of hij hem worst te eten geeft. Het is ook slechts een foto waar we naar kijken. Nu is het wel een foto vol metaforen, een plaats waar je meer kan zien dan je op het eerste gezicht zou denken.

De fotograaf heeft een duidelijke bedoeling gehad door deze man met zijn hyena op de foto te zetten. Alsof hij wilde zeggen dat de wereld ook niet altijd duidelijk is, maar door goed te kijken en even na te denken er een hoop duidelijk wordt. De man op de foto is iemand met een talent. Een talent dat niet iedereen heeft en daarom kan hij zo hoogmoedig in de camera kijken. Hij is speciaal, hij kan iets dat andere mensen niet kunnen. En hij is er trots op. Zijn talent ligt naast hem. De hyena is de metafoor die het talent moet uitdrukken. Via het dier krijgen wij een inzicht in wat de fotograaf bedoeld. Talent is geen lief zachtaardig diertje. Het is een vraatzuchtig beest, dat met zijn kaken botten kan breken en vlees verscheuren. Je kan ook niet zeggen dat talent elegant is of mooi. Hyena's zijn ook geen mooie dieren en toch zie je de schoonheid in de manier waarop ze kijken. Zoals ze lopen en de wereld eigen maken, daar ligt de ware schoonheid van het dier. Daar ligt ook de schoonheid van talent. Het is afzichtelijk om te zien, maar zodra je nog een keertje goed kijkt komt de onderliggende pracht te voorschijn. Maar laten we wel eerlijk zijn, die pracht en schoonheid die in talent verborgen zit zie je alleen als het er ook daadwerkelijk inzit.

We kijken nog een keer naar de foto en zien dat de hyena een vies, mottig beest is. De loomheid die we in eerste instantie in zijn ogen zagen is een lethargie die zijn weerga niet kent. Het is een lege blik, uitdrukkingloos en dood. Er zitten kale plekken op zijn vacht. Hele plukken ontbreken en de ketting om zijn nek is er duidelijk alleen voor de sier. Dit is geen gevaarlijk, vraatzuchtig monster. Dit is een doodgeslagen puppy met het uiterlijk van een monster. De kans is groot dat er achter de gemuilkorfde bek een tandeloze mond schuilgaat. Dat het beest niets meer dan uiterlijk vertoon zonder enige inhoud is. De fotograaf had zijn metafoor niet beter kunnen treffen. Het is duidelijk dat hij wil zeggen dat er mensen zijn die hun talent verkwanseld hebben om hun eigen ego op te krikken. Het talent dat ze hadden, hetgeen ze anders maakten dan de gewone mensen, is niets meer dan uiterlijk vertoon. Ze schermen ermee en zijn trots op iets dat meer dood dan levend is.

Je zou zelfs kunnen zeggen dat de hyena op de foto helemaal geen talent voorstelt, maar alleen de arrogantie van de eigenaar uitbeeld. Dat er geen talent is, alleen een grote mond en het idee dat er een talent is. Tenslotte kan iedereen wel iets en is het echte talent mensen te raken met hetgeen je kan. Iets wat vele mensen helemaal niet kunnen. Ze komen niet verder dan een huis-tuin-en-keuken-talent. Iets waar niets mis mee is, maar zodra je ermee gaat schermen alsof het iets bijzonders is heb je een tandeloze, mottige hyena aan een ketting naast je liggen. Die personen denken dat ze bijzonders zijn, dat ze iets kunnen wat anderen niet kunnen en zien niet dat ze anderen niet raken. Het enige wat ze doen is anderen ergeren en achter hun rug uitgelachen worden. De man met de hyena wordt achter zijn rug ook uitgelachen. Als je goed naar de foto kijkt, zie je links op de achtergrond in het zinderende stof enkele mensen staan met hun handen voor de mond. Ze lachen en wijzen naar de man op de voorgrond. Hij is een schertsfiguur voor hen. Zijn arrogante houding en zijn idee dat de hyena naast hem ontzag inboezemt maakt hem de clown van hun gemeenschap. En iedereen weet het. Iedereen ziet het, alleen de man zelf weigert het te zien. Hij blijft volharden in zijn houding.

Toch is het deze houding die hem altijd verder heeft geholpen. Het heeft hem geholpen om zijn hyena aan iedereen die het maar wilde zien te tonen. Het was ooit ook een machtig beest om te zien. In het begin glommen de ogen, schitterde de vacht in de zon en kon de man leven van de opbrengsten die de hyena hem bracht. De hyena of het talent dat hij moet voorstellen was iets om trots om te zijn, maar de trots sloeg om in arrogantie. En de arrogantie zorgde dat het talent dof werd, de kansen verdwenen en er niets meer overbleef dan een schim van zichzelf. Het is niet duidelijk hoe de man verder leeft. De foto laat het niet zien, maar het is duidelijk dat het niet meer via de opbrengsten die zijn hyena met zich meebracht is. De man heeft alleen zijn houding nog en die brengt hem niets. Hij lijkt ook te zeggen dat hij gelukkig is, maar zijn ogen stralen niet meer. Alleen boosheid naar de wereld valt erin af te lezen, alsof hij wil zeggen dat zijn langzame gang naar de stoffige grond de schuld van anderen is. Alsof hij niet kan zien dat hij zelf de oorzaak voor het verkwanselen van zijn talent is. Het is ook te hopen dat de hyena snel sterft, dan kan het inzicht bij de man eindelijk beginnen. Al is het misschien al te laat, maar dat wil de fotograaf niet zeggen. Hij laat slechts het beeld zien. Hij zal het nooit zover laten komen dat hij zijn talent laat verkwanselen.

Eerder verschenen op De Dagelijkse Spiegel.nl