31 maart 2013

Het lege bestaan

"De leegte is omnipresent" zei ik tegen niemand in het bijzonder. De leegte zei niets terug, er was ook niets te zeggen. Het was zo of de leegte begreep niet wat ik bedoelde. Ik keek naar mijn bureau. De houten tafel waar ik aanzat. Naar de losse papieren op de hoek. De tekening bovenop de papieren. Een tekening van een piemel en verderop een kwaad-kijkend mannetje. Grote ogen, alles zwart gemaakt tot aan de pupillen toe. Tanden ontbloot in een grote schreeuw, woordeloos uiteraard. En dan vlak daaronder die piemel.

Ik weet niet meer waarom ik dat getekend heb. Ik was er in ieder geval niet met mijn gedachte bij. Waarschijnlijk was de leegte aanwezig toen ik zat te tekenen en heb ik er een weergave van willen maken. Niet van de leegte zelf (dan hoef ik alleen het papier leeg te maken) maar van mijn gevoelens in mij. Van mijn woede en seksualiteit. Wat nog steeds die piemel niet verklaarde.. Ik had het getekend en ondanks een redelijke verklaring kon ik mijn vinger er niet opleggen waarom ik precies dat moest tekenen. Het maakte ook niet uit. Het was een teken dat de leegte inderdaad alomtegenwoordig was en mijn onbewuste gedachten dit uitspraken. Ik kon er niets anders van maken en eerlijk gezegd kon het mij ook niet meer schelen. De papieren op mijn bureau waren niets waard. Het waren gewoon losse blaadjes. Net als de gedachten in mijn hoofd, als het hard waaide waren ze weg. Niets meer dan herinneringen aan niets.

Tegenover mij, naast mij, rondom mij waren de muren. Vier muren die op mij afkwamen. Niet om mij in hun harde omhelzing te knuffelen, maar om mij te vermorzelen. Mijn lichaam moest stuk. Mijn geest moest gebroken worden en op welke manier kan je dat beter doen dan tussen vier muren. Ik voel ze. Dichtbij, koud, aanwezig. Leeg op mijn huid, leeg in de ruimte. Ze zijn er altijd. Het zijn muren. Ik leg mijn hand op de muur naast mij. Het oppervlak is een beetje koud, kouder van mijn lichaamswarmte en hard. Hard onder mijn hand.

"Dit is geen leegte" zeg ik tegen mijzelf. "Dit is een muur. Een harde muur, geplaatst om het plafond boven mij op zijn plaats te houden. Naast deze muur zijn er nog drie. Vier muren.." Mijn stem sterft weg in de ruimte. In de leegte. De woorden vallen op de grond. Bijna ongebruikt kan ik ze zien liggen. Alleen mijn tong en lippen die ze gevormd hebben zijn nog te zien in de restanten. Ik voel medelijden voor de woorden. Ik sprak ze uit en alles was voor niets. Het was voor niets, letterlijk. Ik heb de woorden geschonken aan de leegte en de leegte doet er niets mee. Daar is het leegte voor. Daar is het niets voor. Ik wil nog iets zeggen. Nog meer woorden verspillen aan de leegte, maar er komt niets meer over mijn lippen. Ik ben uitgesproken (voorlopig) en kijk weer naar de muur voor mij. Het bureau probeer ik te negeren.

Ik vind de tekening op mijn bureau nog steeds verontrustend. Die wil ik ook vermijden. Het bureau zelf kan mij niet zoveel schelen. Dat is gewoon een gebruiksvoorwerp, iets dat ik ooit bij de kringloopwinkel gered heb. Ik denk wel eens dat ik het gered heb van andere mensen, maar dat is natuurlijk onzin. Het is gewoon een houten bureau. Er zitten niet eens laden aan, helemaal niets. Een tafelblad met poten, meer is het niet. En ik leg mijn papieren erop. Soms leg ik er ook andere dingen op. Pennen, etenswaren, een koffiekop... Allemaal dingen die niets betekenen. Het zijn niets meer dan gebruiksvoorwerpen. Ze zeggen niets en stellen niets meer voor dan waarvoor ze bedoeld zijn. Ze hebben geen ziel. Ik voel de leegte die uit deze voorwerpen straalt, zelfs al zijn ze niet in mijn buurt. Ik weet niet eens waar ze zijn als ze niet op mijn bureau liggen. In de rest van de ruimte is niets. Ik heb alleen een bureau, de stoel waar ik opzit en de vier muren om mij heen. Ik ben alleen.

"Als ik nu zelf ophoud met bestaan, één word met de leegte..?" Ik schud mijn hoofd. Dat is een belachelijke gedachte. Ik ben de leegte. Ik ben alleen. Er is niets anders dan ik. Ik, het bureau, de papieren erop en de vier muren die alles afsluiten. Ik ben al deze voorwerpen en alsnog ben ik het niet. Ik ben gewoon de belichaming van het niets, de leegte. Zoals ik van binnen leeg ben. Ik kijk om mij heen en zie dat het klopt.

Alles klopt. De muren komen op mij af en vermorzelen mij. Het bureau staat voor mij en tart mij met zijn aanwezigheid. De papieren liggen erbovenop, de tekening blijft onverklaarbaar. Ik voel mij leeg, leger dan de ruimte waarin ik zit. Ik weet het nu, ik ben meer dan leegte. Ik ben gewoon niets en dat is niet erg. Sommige mensen zijn gewoon gedoemd om niets te zijn en vandaag is het mijn beurt.

Ik pak een leeg blaadje van de stapel, door de tekening weg te schuiven. Het niets gaat tekenen. Het niets gaat schrijven. Het zal wel niets worden, maar dat maakt niet uit. We zijn ook met niets begonnen en we zijn alleen. Ik ben alleen (en leeg).

25 maart 2013

Informatie, leugens en de mens

We leven in tijden van bombardementen. Of eigenlijk leven we in een tijd van een constant bombardement en niet meerdere tegelijkertijd. Slechts één, maar niet de de louterende variant waarbij in het vuur van de oorlog bommen naar beneden gegooid worden om alles plat te walsen. Geen grote ontploffingen die alles in een straal van enkele honderden meters alles wat rechtop staat tot stof reduceert. Het is geen bombardement zoals we dat kennen vanuit het nieuws of allerhande actiefilms. Die bombardementen zijn ook helemaal niet interessant. Het enige goede aan ze is de algeheel vernietigende indruk die ze op stad, land en mensen achterlaten. Alleen om daar in te willen leven is een onmogelijke opgave. Ik ga het ook niemand aanraden, de bommen vallen vanzelf een keer. Hier, daar of ergens anders.

Er is een ander bombardement gaande. Al jaren is dit bezig en hoe langer het duurt des te erger lijkt het te worden. We worden overspoeld met informatie. Het is geen golf meer, zoals in de begintijden van het internet maar echt een stortvloed die over ons uitgegooid wordt. Het maakt ook niet meer uit welke vorm de informatie aanneemt, zodra je het over iemand kan uitstorten zal het ook gebeuren. Informatie komt van alle kanten op ons af. Teveel informatie, desinformatie, pure fictie en feiten die gebaseerd zijn op waarheden. Alles is mogelijk en niets is té gek meer. Een paar jongeren roepen dat ze Israël moeten platbombarderen wordt gigantisch uitvergroot. Dat jongeren altijd stompzinnige dingen roepen hoeft er niet bij vermeld te worden, dat wordt ergens anders over iemand uitgestort. Je kan het vast wel vinden. Alle informatie is te vinden, alles is te vinden. Ook de meningen van mensen over die jongeren en die meningen zijn tevens onderdeel van het bombardement aan informatie.

Een mening moet ook over mensen uitgestrooid worden. Hoe triviaal de mening ook is. Hoe stompzinnig de gedachte ook achter de mening, het moet uitgesproken worden. Alles moet uitgestort worden, alles moet gedeeld worden, alles moet te vinden zijn. Informatie in overvloed. Zoveel informatie zelfs dat het de grond platwalst en monddood maakt. En als de informatie ons niet bevalt verdraaien we de feiten dusdanig dat het onze mening kan onderbouwen. Dat hierdoor elke vorm van waarheid verdwenen is doet er niet toe, de informatie dient het doel en het doel is triviaal. Een mening wordt gepresenteerd als feit en feiten bestaan niet meer. Beter gezegd, feiten zijn niet belangrijk meer. Er is genoeg informatie om feiten onder het tapijt te vegen.

Pasgeleden werd bekend dat allochtone kinderen (van turkse en/of roma-afkomst) bij homoseksuele stellen geplaatst worden in het kader van pleegzorg. Op zich een uitermate triviaal feit, zeker als je weet dat (pleeg)kinderen die opgroeien bij homoseksuele stellen een stabielere gezinssituatie hebben dan degene die in een traditionele zetting opgroeien. Maar dat is informatie die je kan weerleggen. Andere argumenten tegenover zetten. Zelfs leugens erin gooien zodat je je eigen gelijk maar kan halen. Je hoeft niet eens in te gaan op het feit dat kinderen uit huis geplaatst worden wegens verwaarlozing, mishandeling of veel erger... Het is genoeg om op culturele achtergrond te wijzen en daarmee de hele (pleeg)zorg van homoseksuele stellen op losse schroeven zetten. Het kan, de mogelijkheden zijn er en ook dit kan weer breeduit gemeten worden op het internet en de traditionele media (kranten, televisie en dergelijke). Het is maar informatie, opgeklopte feiten over kleingeestige mensen en de manier waarop daarmee omgegaan wordt.

Hetzelfde gebeurt met alles en iedereen die vanuit een islamitische achtergrond een uitspraak doet. Er wordt in eerste instantie niet gekeken naar wát je precies zegt, maar naar de culturele achtergrond die je hebt. Roepen dat Israël dood moet (voor zover dat kan met een land) en joden vergif op de wereld zijn, dan moet je wel een islamiet zijn. In ieder geval ben je een antisemiet, wat in het laatste geval ook klopt. Roepen dat joden het vergif zijn is toevallig echt antisemitisch, iets waar ik niet aan mee wens te doen. Andersom werkt het alleen ook. Iemand met een joodse achtergrond die een uitspraak doet over allochtone Nederlanders zal eerst afgestraft worden op die afkomst. Het debat hoeft niet meer gevoerd te worden op feiten, kennis en de mogelijkheid naar elkaars standpunten te luisteren. Nee, de afkomst is genoeg om iemand af te serveren als incapabel, volledig gestoord of zelfs staatsgevaarlijk. Blogs als GeenStijl en alle aanverwante kloons zijn hier groot mee geworden. Het is zelfs zover dat de traditionele media deze vorm van informatie-verduistering begint over te nemen. Alles draait om afkomst, cultuur en welke mensen je denkt te kennen. Wat je precies zegt is ondergeschikt geworden, je mening doet er niet toe want elk woord dat je zegt zal verdraait worden om het doel te dienen (wat dat doel ook mag zijn).

En nu? Niets, het is gewoon iets dat gebeurt en niet meer weggaat. Het internet is groot, alles staat erop. Alles wat je nodig hebt om voor jezelf te kunnen denken is er te vinden. Iets wat levensgevaarlijk is voor regeringen en degene die daadwerkelijk aan de touwtjes trekken in de wereld. Mensen die voor zichzelf gaan denken zijn gevaarlijk, zij ondermijnen de opgebouwde zekerheden die de hogere heren (en dames) in hun ivoren torens hebben. Zij hebben er alle belang bij om de gigantische hoeveelheid informatie te versluieren met domme meningen en verdraaiingen van de feiten. De onrust die hangt om afkomst, seksualiteit en cultuur is precies wat zij nodig hebben. Het verhindert dat mensen voor zichzelf gaan denken en daarmee de machtsstructuur kunnen ondermijnen. Zij zijn juist blij met blogs als GeenStijl en elke kloon die daaruit voortgekomen is. Dat de traditionele media deze vorm van informatie-verduistering over zijn gaan nemen is voor de machthebbers nog meer garen dat ze kunnen spinnen. Ze juichen het toe, stimuleren het en houden de mensen dom. Het doel heiligt de middelen en het doel is bereikt.

De mens wordt al eeuwen dom gehouden. Was het eerst met religie en werk, nu is het met het versluieren van de gigantische hoeveelheid informatie die we tot beschikking hebben. Alles is geheiligd, zelf het aan banden leggen van de informatiestroom. Het is niet mogelijk dat je voor jezelf gaat denken. Dat is niet de bedoeling, maar dat is ook niet iets wat je wilt. Tenminste, dat is niet iets wat de man en vrouw op straat willen. Zij willen alleen hun boodschappen kunnen doen en weten welke amusementsprogramma op televisie is vanavond. Opinie en meningen doen er niet toe, we blaten gewoon degene die het hardste roept na. En de gigantische hoeveelheid informatie die we tot onze beschikking hebben, die laten we links liggen. Alleen radicalen en gestoorden maken daar gebruik van. Mensen die gevaarlijk zijn, staatsgevaarlijk. Daar wil de man en vrouw op straat niet mee geassocieerd worden en is de cirkel weer rond. We houden onszelf dom en dat is precies wat we willen. Het bombardement aan informatie heeft ons monddood gemaakt, we zijn al lang geleden platgewalst (en we vonden het nog lekker ook).

11 maart 2013

Het gezicht in de spiegel

Met mijn duim duw ik het laatste beetje tandpasta uit de tube. Een klein wit-rood-blauw hoopje vormt zich op de kop van mijn tandenborstel. Vanuit de spiegel kijk ik mijzelf aan. Ik zie mijn gezicht. Het gezicht waar ik al eenenveertig jaar naar kijk, wat in mijn hoofd er totaal anders uitziet. En toch, als ik in de spiegel kijk herken ik wel mijzelf. Het gezicht dat mij aankijkt ben ik en toch vind ik dat ik er anders uitzie.

Zoals altijd haal ik mijn schouders ervoor op en begin mijn tanden te poetsen. Het schuim vormt in mijn mond, de smaak van pepermunt en frisheid zwermt rond mijn tanden. Ik kijk nogmaals naar mijn gezicht. Diep in mijn ogen en zie alleen mijzelf terugkijken. De enige persoon die ik goed ken en toch probeer ik mijzelf nog verder te doorgronden. Het is iets wat ik ook moet doen, mijzelf doorgronden.

Dit jaar is begon op een manier die ik niet verwacht had en toch zag aankomen. Ik verloor mijn werk, wat ik allang wist en eerlijk gezegd niet heel erg treurig over was. Aan de andere kant van het speelveld sloeg mijn relatie ook op de klippen. Van rots in de branding werd ik opeens iemand die je liever niet meer in je leven had. Dat deed pijn. Het doet nog steeds pijn, maar sommige zaken nemen geen keer. Ik moet ermee leren leven, het was ook iets dat ik zelf veroorzaakt heb. Vechten is niet mijn sterkste kant als ik niet kan geloven in de droom die we hadden.

Zonder werk en relatie stond ik opeens alleen. Echt alleen. Op een manier die voor veel mensen volledig onbegrijpelijk zal zijn, maar voor mij de meest prettige manier is om te leven. Ongeveer drieënhalve verhuisde het werk, de baan waarmee ik mijn geld verdiende. Verhuizen is nooit erg, het geeft een verandering van omgeving en zorgt dat de oude rommel weer opgeruimd wordt. Alleen vond ik (en enkele andere collega's) mijzelf terug tussen de oude rommel. Natuurlijk niet letterlijk, maar ik kon niet volgen naar de nieuwe locatie. Vier uur op een dag reizen voor een baan gaat mij iets te ver en daar was mijn werkgever het ook mee eens. Ik ben op de reservebank terechtgekomen, wat in mijn geval zoveel betekende dat ik thuis kwam te zitten en daar zit ik nog steeds. Thuis, alleen met mijn katten en de vele gedachten die ik altijd heb.

Ik heb nu het gevoel dat ik op een kruispunt sta. Midden op een kruispunt. Terug naar waar ik vandaan kom is niet meer mogelijk. Die weg is volledig afgesloten, klaar en je moet door. Voor mij liggen drie wegen die ik kan nemen. Drie kanten die ik kan opgaan en ik ben besluiteloos. Wat wil ik in mijn leven? Wat wil ik echt in mijn leven? Iets wat ik natuurlijk wel weet. Ik weet precies wat ik wil, alleen is daar geen droog brood in te verdienen. Leven van kunst is weggelegd voor mensen die van de kunstacademie afkomen, zichzelf ontzettend goed kunnen verkopen en vooral connecties hebben die ik nooit zal kunnen vinden. Daarbij blijken veel mensen mijn kunstwerken ronduit eng te vinden. Vreesaanjagend spul, dingen uit nachtmerries en lijken mijn schrijfsels op de herinneringen aan een psychotische aanval. Niet dat ik het zelf op die manier zie, dat is mij in de afgelopen maanden verteld en heeft mij aan het denken gezet. Het heeft mij nog meer aan het denken gezet.

Drie maanden geleden was ik van plan nog meer werk van mijn kunst te gaan maken. Proberen er echt geld mee te gaan verdienen, ondanks de crisis en de ellende in de wereld. Er is geld te verdienen met kunst. Dat weet ik, dat moet gewoon. Het is mogelijk, alleen moet je werk maken dat mensen aanspreekt. Je moet je potentiële geen vrees aanjagen, tenminste niet in het begin. Zodra je een naam gevestigd heb kan je doen wat je wilt, zoveel weet ik ook wel. Alleen, en daar komt het kruispunt weer, wil ik mijzelf gaan verloochenen door werk te maken dat mensen kan aanspreken. Mooie tekeningen van landschappen, bomen, vogels en dieren in het bos. Ik kan ook abstracte schilderijen gaan maken. Schilderijen met vrolijke kleuren en titels die blijdschap uitspreken. Ik zou dat kunnen doen en waarschijnlijk kan ik deze dingen ook best verkopen, al acht ik die kans ook erg klein. Alleen wil ik dat niet. Ik wil geen werken gaan maken die het publiek aanspreken. Ik teken, schrijf en doe mijn dingen, omdat ik het wil. Omdat ik daar behoefte aan heb. Ik voel een drang om te creëren, om te schrijven. Om er te zijn.

En daar sta ik dan. Alleen op het kruispunt. Waar ga ik heen, welke weg sla ik in? Vroeger kon ik terugvallen op jou, mijn partner en mijn liefde. Die mogelijkheid heb ik niet meer. Ik heb niemand die in mijn armen ligt (of ik in de jouwe) waarmee ik mijn gedachten en ideeën kan delen. Iemand die mij goede raad kan geven, die ik daarna in de wind kan slaan (of toch opvolgen). Het menselijke contact van iemand die dichtbij je staat en je een extra zingeving geeft. Het is weg en ook dat stemt mij tot nadenken. Ook dat is een onderdeel van het kruispunt. Wat wil ik? Ik mis de armen om mij heen. De simpele warmte van een partner, de seks en liefde. Dat mis ik, maar aan de andere kant ook niet. Zoals mijn oom het treffend zei: "Een vrouw/vriendin brengt zorgen met zich mee waar je daarvoor nog nooit van gehoord had" en stiekem heeft hij daar wel een beetje gelijk in. Ik denk dat het andersom voor vrouwen ook zo zou werken. überhaupt gewoon in het algemeen in relaties. Een partner brengt een eigen leven mee, eigen gedachten en wensen. Zaken waar je daarvoor nooit over nadacht. En nu? Nu weet ik het niet en dat is niet zo erg. Ik kan het uitspreken, wat op dit moment genoeg is.

Terug naar mijn kunst. Wat wil ik daarmee? Wat wil ik met mijn schrijfsels? Ik heb genoeg ideeën, genoeg verhalen in mijn hoofd. De demonen op mijn schouder zijn echt niet weg. In het bos wonen nog steeds wezens die mij vrees aanjagen. En de schuur is ook nog niet opgebruikt. Ik heb nog genoeg, alleen durf ik het niet door te zetten. Ik heb verhalen geschreven, kort en onaf. Vooral onaf, want ik ben bang om ze opnieuw op te pakken. Het is makkelijker om een nieuw stuk te schrijven, dan terug te gaan naar het verleden van een verhaal. Alles heeft herinneringen en gevoelens. Aan alles wat ik doe heb ik herinneringen, maar vooral angsten. Ik laat mij leiden door angsten en het idee dat ik niet tegen afwijzing kan. Het kruispunt is geen plaats waar ik wil blijven staan en toch sta ik hier al drie maanden na te denken.

Gelukkig weet niemand in welke situatie ik sta en is er ook nog niemand mij voorbij gereden. De eenzaamheid die ik zelf gekozen heeft zorgt dat het bos alleen voor mij is. Ik wil ook niet omringt worden door mensen, door vele vrienden en kennissen. Het is goed zo, alleen mis ik die arm om mij heen. Mis ik de liefde die jij mij gaf en iemand die even wil luisteren naar mijn verhalen. Ik mis het en weet dat ik met iemand erbij toch weer terug zou gaan naar waar ik vandaan kom. Met iemand blijf ik hangen in mijn angsten en ideeën dat ik het niet kan waarmaken. Ik sta op het kruispunt, alleen en alleen moet ik de weg bewandelen.

Bij deze neem ik mijn eerste stap. Ik blijf op mijn weg. Het interesseert mij niet wat je van mij denkt. Je mag mij psychotisch, volledig krankzinnig en een eng persoon vinden. Je mag zelfs een gruwelijke hekel aan mij hebben (want die zijn er ook) en mijn mening totaal niet op prijs stellen. Het kan mij allemaal niet meer schelen. Het is mijn weg die ik bewandel. Mijn weg, die geplaveid is met dood paardenvlees en alle angsten die ik onder ogen durf te komen. Ik leef niet van mijn kunst, mijn schrijfsel. Ik maak ze gewoon en glimlach naar mijzelf in de spiegel. Morgen zal ik proberen mijzelf te groeten en een goedemorgen te wensen.

2 maart 2013

Met uitzicht op straat

Het liefst zou ik schreeuwen. Keihard schreeuwen tot mijn stem overslaat en er niets meer dan een iel gepiep uit mijn keel komt. Of iets kapot maken. De lamp die op mijn bureau staat kapotsmijten. Keihard op de grond werpen en de papieren erachteraan. Alles doorscheuren, alles wat ik geschreven heb. Ik wil mijn boeken uit de kast trekken, de kast omtrekken en nog meer schreeuwen. Ik wil mijn handen stukslaan op de muur naast mij. Mijn hoofd roept om al deze dingen. In mijn hoofd zal het helpen, maar ik weet dat het onzin is. Dat het enkele seconden helpt en daarna de spijt inzet. Dat ik mij helemaal niet beter zal voelen.

Ik weet dat zodra ik begin te schreeuwen ik niet meer kan ophouden. Dat ik echt doorga tot ik geen stem meer over heb. Ik weet ook dat het helemaal niets helpt. Net zoals mijn handen op de muur kapotslaan, helpt niet. Alle papieren die ik heb verscheuren, helpt niet en na afloop zal ik er ook nog een gigantische spijt van hebben. Mijn boeken laat ik ook maar in de kast staan. Ik vind het zonde om boeken te vernietigen, ze stuk te maken. Ik moet alles zelf oplossen. Alleen lukt het mij niet om te huilen. Het lukt mij niet om het eruit te krijgen. Alles blijft in mijn hoofd zwerven. Ronddwalen als verdwaalde gevangenen die geen muren kennen. Ik heb mijzelf gevangen in mijn eigen hoofd en nu kan ik er niet meer uit. Ik weet ook precies wanneer het gebeurt is. Niet dat het belangrijk is, maar ik weet het wel.

Je laatste status-update is, ondanks het uitermate vaag opgesteld is, voor mij duidelijker dan de straat voor mij. Ik weet precies wat je bedoeld en wat je gedaan hebt. In gedachte zie ik je liggen bij hem in zijn armen. Als ik ernaar zou vragen zou je het uiteraard ontkennen, maar we spreken elkaar nooit meer dus daar hoef je niet bang voor te zijn. Ik zal je nooit meer iets vragen. Ik kijk nog een keer naar het scherm, naar de woorden die je opgeschreven hebt. Ik wil nog steeds schreeuwen. Je woorden maken het alleen erger. Daardoor wil ik nog harder slaan tegen de muur. Mijn computer door de ruimte smijten en alles wat met jou te maken heeft verbranden in de achtertuin. Ik doe het allemaal niet. Ik blijf staren naar het scherm en de woorden. Daarbij kan ik helemaal de achtertuin niet in. Die is van mijn hospita, zij zwaait daar de scepter. Ik wil ook niets met haar te maken hebben.

Ik sta op, zet het scherm uit en ga op het bed liggen. Stilte omringt mij even tot ik mijn hospita onder mij hoor bewegen. Ze loopt naar de keuken (denk ik). Ik hoor kopjes rinkelen, water stromen en een bonk dat ik associeer met de ketel die op het gas gezet wordt. Waarom ze geen waterkoker heeft begrijp ik niet. Tegenwoordig heeft iedereen toch een waterkoker? Ik luister hoe ze haar ding doet. Rondschuifelt door haar ruimte, haar kamers onder mij. Ze is best een aardig mens. Ik hoef alleen niet teveel contact met haar. Ze doet mij teveel denken aan mijn tante en die zie ik ook bijna nooit. In mijn gedachte loopt ze weer terug naar haar bank. Ik hoor haar voetstappen in de goede richting bewegen. Ze moet wel naar haar bank gaan. Stilte valt weer in.

Ik denk aan het laatste moment dat wij samen zijn, maar ik blijf voor mij zien hoe je bij hem in zijn armen ligt. Het verdringt elk beeld dat ik aan ons in mijn hoofd had. Alles wat je niet zegt spreekt zulke duidelijke taal dat ik er niet meer aan wil denken. Ik wil er niet eens meer zijn. Ik knip het licht uit. Duisternis springt in de kamer. Springt bovenop mij zonder haar gewicht te laten gelden. Bij het raam valt een klein randje licht van de straatlantaarns tussen het gordijn door. In de kleine strook licht kan ik vaag mijn kamer onderscheiden. Ik acht het niets bijzonders. Ik sluit mijn ogen. De duisternis is compleet. In gedachte gaan jouw woorden verder. Worden ze groter en begin ik aan jouw toekomst te denken. Hoe jij gelukkig wordt en ik hier achterblijf in mijn kamer met uitzicht op de straat. Onder mij schuifelt de hospita weer rond. Haar voetstappen sloffen door de kamer. Ik sla geen acht op ze. Ik weet dat je gelogen hebt over het verleden. Dat je al veel langer deze dingen doet. Dat je het mij niet wilde vertellen. Ik zie dit ook als reden dat ik niet alles meer kan lezen. Je hebt dingen om te verbergen. Zijn armen om te verbergen. Ik weet het en ik wil het niet meer weten.

Ik draai mij om. De gedachten aan jou verdwijnen. Ik ben terug in het verleden. De begrafenis van mijn oma. Ik zie de kist voorbij schuiven. De sliert mensen die erachteraan loopt en ik die probeert tussen de bankjes vandaan de te komen. Deze keer lijkt het mij te lukken. De kist is bijna bij mij. Ik hoef nog maar enkele meters tussen de bankjes door te lopen om mij aan te kunnen sluiten in de stoet. En dan struikel ik (weer). Ik val voorover, kan net mijn val opvangen met mijn andere voet en schiet naar voren. Ik knal precies tegen de kist aan. De bloemen die erbovenop liggen vallen. De kist glijdt van de baar af en valt ook. Open, op de grond. Het lichaam van mijn oma hangt half uit de kist. Haar dode gezicht onaangedaan door alles wat er gebeurt is. In de dood is ze precies zoals ze in het leven was. Ik barst in tranen uit. Paniek golft door mijn lichaam. Mijn tantes schreeuwen. Of mijn oom, ik weet het niet goed. Iemand in mijn buurt schreeuwt. Ik voel mensen langs mij schieten. Ik word opzij geduwd. Ik ben niet belangrijk. Waar ik neergekomen ben blijf ik ook liggen. Tranen lopen uit mijn ogen, terwijl ik in stilte huil.

Ik voel aan mijn ogen. Ook nu huil ik weer. Ik weet alleen niet of ik om mijn oma huil of de gebeurtenissen die tussen ons hebben plaatsgevonden. Ik huil te weinig en als ik het doe weet ik gewoon niet waarom. Ik voel mij mislukt. Zo mislukt als ik in mijn ogen ook ben. Mijn hospita zegt wel eens dat ik een genot voor het oog ben, dat ik elke vrouw kan krijgen met mijn looks. Ik kijk dan in de spiegel en zie alleen mijzelf. Niets bijzonders. Niet lelijk, maar ook niet meer dan dat. Er is ook niets dat ik goed kan. Ik doe altijd dingen. Schilderen, schrijven en soms een foto plaatsen op het internet, maar dat is niets bijzonders. Anderen kunnen dat beter dan ik. Dat heb jij mij vaak genoeg verteld. Dat anderen veel beter zijn. Je kon ook haarfijn uitleggen waarom anderen beter waren. Daar heb je ook gelijk in. Dat was ook de reden dat je niet meer met mij wilde zijn. Dat je wegging en mij met smoesjes achterliet. Ik snap je best. Net zo goed als ik snap dat je liever bij hem in de armen ligt. Alleen vind ik het moeilijk. Ik verlang nog altijd naar je. Naar je armen, je lach en de kleine dingetjes die jou speciaal maken. Ik verlang naar ons en het verleden dat we hebben.

Ik zou ook willen dat ik de begrafenis van mijn oma kan overdoen. Net zoals ik ons zou willen overdoen. Maar dat kan niet. Gedane zaken nemen geen keer. Daarbij zou ik het toch weer kapot maken. Ik maak alles kapot en daarom wil ik geen andere dingen kapot maken. Ik moet geen dingen kapot maken. Ik moet daarmee stoppen. Daar moet ik nu onmiddellijk mee stoppen. Ik knip het licht weer aan. Mijn kamer verschijnt weer in volle glorie. Mijn boekenkast met alle boeken. Mijn bureau met mijn papieren en computer. Het beeldscherm, uitgeschakeld maar waar jouw laatste status update opstaat. Het gordijn met daarachter het uitzicht op straat.

Ik stap weer uit bed en loop naar het raam. Ik trek de gordijnen open. De straat glinstert van de regen en het licht van de straatlantaarns. Het is stil op straat. Niets beweegt. Alleen de bomen zachtjes in de wind. Ik open het raam. De wind is fris en ik ril een beetje. Ik hoor de geluiden van de stad in de verte. Een auto die wegrijdt. Ergens ver weg klinkt een sirene, ik denk van de politie. Ik kijk naar de straat. De altijd aanwezige straat. Voorzichtig zet ik een voet op de vensterbank. De nattigheid voelt prettig aan onder mijn zool en ik zet de andere ernaast. Ik kijk nog één keer naar de straat.

De val naar beneden is kort, de straat is gelukkig hard.