Toen ik nog klein was vroeg ik mij wanneer ik moest wachten tussen de bomen of zij ook op mij gewacht hadden. Zouden zij weten dat er elke dag iemand op het bos wacht? Gewoon wacht tot de stammen weer recht staat, de takken naar de hemel gekeerd en de bladeren groener dan vorig jaar. Als boswachter kan je niet anders doen. Elk jaar sta je weer te kijken naar de horizon tot de eerste boom verschijnt en voel je weer de zucht van opluchting tussen je lippen glippen. Maar zouden de bomen ook uitkijken naar de mens in de verte. De weinige personen die hun gezicht keren naar grenzen waar ze achter verdwenen zijn. Als kind kon ik dat nooit duiden. Ik verstond de bomen niet, hun ruisende stemmen waren te zacht voor mijn kleine oren.
Naarmate ik ouder werd vergat ik de gedachte. Ik vergat de dagen dat ik tussen de bomen heb staan wachten op de dingen die zouden komen. Zelfs de dingen die nooit zijn gekomen was ik vergeten, de dingen die verdwaalde op de bospaden. De bomen vergat ik niet, die kan ik nooit vergeten maar hun stemmen waren nog verder verstompt. Omdat ik ze nooit verstaan heb wist ik niet dat ze tegen mij spraken, dat hun woorden naar mij gericht waren. En ik vergat het, ik vergat de momenten tussen hun stammen en ik vergat dat ze tegen mij spraken. Ik leefde mijn leven zonder ook maar één moment te herinneren dat ik in het bos gewacht heb. Het leven was doelloos, wachten zonder bomen. Bomen zonder wachten, wachten zonder dat iemand tegen mij sprak.
Ergens midden in de zomer veranderde alles. In de verte viel een boom waar niemand op stond te wachten, waar niemand naar opkeek en ik hoorde hem vallen. Ik hoorde zijn stem. Voor het eerst hoorde ik de stem van een boom en wist weer dat ik dit veel eerder gehoord had. De dagen in het bos, de dagen van wachten, kwamen weer allemaal terug in mijn herinnering. Het gevoel van de stammen onder mijn handen. De ruwe bast, het zachte mos, de ruisende stemmen die van de bladeren afkwam. Ik wist het weer. Ik herinnerde mij het wachten weer, wachten op de dingen. Op de bomen en de mooie verhalen die ze mij vertelde maar ik niet kon horen. Ik luisterde weer, maar durfde het niet aan om te gaan wachten. Tenslotte had ik nog helemaal niet om op te wachten. En boswachter mocht ik nog niet worden.
Ze zeggen wel eens dat je pas weet wat je mist als het er niet meer is. Dat je weet wat je hebt als je je handen er niet meer omheen kan sluiten, maar daar kan ik het niet mee eens zijn. De bomen zijn er altijd geweest, ze spraken altijd tegen mij. Hun verhalen over de grenzen en nog verder fluisterend in de wereld, tegen mij en iedereen die maar wil wachten. Ik begon weer te verlangen naar het wachten. Dagenlang staan tussen de stammen en kijken naar de horizon die je nooit kan zien. Altijd staan de struiken in de weg, maar ik wist dat het niet erg was. Zij horen bij het bos, bij de stammen die samen met je wachten. Zij vertellen ook verhalen, al zijn deze minder boeiend dan de verhalen van de bomen. Door dit verlangen zocht ik het bos weer op en kwamen werkelijk alle herinneringen terug.
Alle woorden die ik nooit gehoord had drongen zich op aan mijn geest. Alle verhalen die ik nog niet kende bleven plakken aan mijn verhemelte. Alles wat ik nog niet wist begon ik te missen. Ik wist dat ik pas leefde als ik wachtte op hun komst. Boswachter is mijn bestemming, mijn beroep en mijn ethiek. Ik hoef alleen naar de bomen te luisteren zodat ik hun verhalen kan vertellen. Ik weet nu dat ik pas iets kan missen als ik mijn handen erop kan liggen. Ik ben de profeet, de boswachter en degene die weet wat er achter de grenzen ligt als de bomen verdwenen zijn. Ik wacht nu tot ze weer terugkomen met nieuwe verhalen. Mijn gezicht is naar de verre horizon gekeerd. Ik wacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten