30 oktober 2014

Wakker geworden

Het was niet de eerste keer dat ik mij gedurende de dag had volgegoten met alcoholische dranken om beneveld in slaap te vallen. Meestal draaide de wereld, mijn slaapkamer, om mij heen als ik in bed lag. Ik probeerde altijd goed dronken te zijn, voordat ik mij uitkleedde en in bed stapte.
Vanavond was geen uitzondering, zoals het ook geen uitzondering was dat ik om vier uur 's nachts ontwaakte en voelde dat het gezichtsloze duister mij aanstaarde.

Ik opende mijn ogen, zonder mijn hoofd van het kussen op te tillen en keek terug. Niet dat ik veel kon zien. Het was vooral donker in mijn slaapkamer. Precies dezelfde duisternis als ik in mijn hoofd voelde malen als ik niets gedronken had. Zoals ik het nu in mijn slaapkamer voelde zitten. De duisternis was niet alleen meer in mijn hoofd, het was aanwezig bij mij in de ruimte. Ik probeerde het te zien. Niets. Ik probeerde zijn aanwezigheid te voelen. Niets, behalve dat de haren rechtop in mijn nek stonden. Kippenvel trok zich in banen over mijn arm. Dit was precies de reden dat ik was gaan drinken. Ik wilde niet weten wat de duisternis in de nachtelijke uren met mij deed. Dat het in mijn hoofd zat, mijn gedachte beheerste was al erg genoeg. Dit was teveel.

Geschuifel klonk in de hoek van de kamer. Een zacht, natte beweging. Iets kwam dichterbij. Ik draaide mijn hoofd in de richting van het geluid en zag niets anders dan duisternis. Er was niets te zien. Zwart op zwart. Een schaduw in het donker. Weer dat zachte geschuifel, iets dichterbij nu. Ik bleef staren naar de plaats waar het geluid vandaan kwam. Dat ik doodsbang was liet ik niet merken, het duister in mijn hoofd wist altijd precies wanneer ik bang was en hoe het hier gebruik van kon maken. Ik wist zeker dat het nu niet anders zou zijn. Alleen was de duisternis nu buiten mijn hoofd en keek het mij aan. Opeens voelde ik zijn blik over mijn lichaam gaan. Angstvallig hield ik mij stil over het dekbed. Ik wist helemaal niet of het wel doorhad dat ik wakker was, maar aangezien ik mijn ogen open had en mijn hoofd bewogen had vermoedde ik het ergste. Het maakte mijn angst niet minder.
Doodstil bleef ik liggen, terwijl het geschuifel steeds dichterbij kwam. Ik zag nog steeds niets.

Het leek net of de duisternis naast mij donkerder werd. Alsof het opgevuld werd met iets dat nog donkerder dan het lichtloze deel van mijn slaapkamer. Dit moest wel de duisternis zijn die ik de hele tijd al hoorde bewegen. De duisternis uit mijn hoofd die naar buiten was gekomen, terwijl ik volledig in coma lag door de hoeveelheid alcohol in mijn lichaam. Weer probeerde ik een aanwezigheid te voelen. Niets, helemaal niets. Ik voelde niets en toch wist ik dat er iets was.
Plotseling voel ik een hand op mijn onderbeen. Vlak boven mijn scheenbeen grijpt iets naar mijn been onder het dekbed. Ik voel de ijzige koude door het dekbed heen, op mijn huid. Mijn hart bonst in mijn keel. De angst die ik eerder voelde schiet mijlenver omhoog. Nu voel ik werkelijk doodsangst.

De hand blijft mijn onderbeen omknellen. Niet hard, maar hard genoeg om het idee te hebben dat iets in mij knijpt. Ik weet niet wat ik moet doen. Mijn hoofd optillen durf ik niet meer, maar ik staar wel in de richting waar de duisternis veel zwarter is. Het is een vage vorm. Niet menselijk, niet dierlijk, maar vaag. Iets diffuus, alsof iemand een schaduw in mijn ooghoek laat bewegen. Net zo plotseling als de hand op mijn been werd gelegd verdwijnt deze weer. De zwarte duisternis lijkt ook verdwenen. Het is ook stil. Even.
Ik lig nog steeds met mijn ogen open, te staren in de duisternis om mij haan als de geluiden weer beginnen. Nu vlak naast mijn bed, soms zelfs onder mijn bed. Het is geen geschuifel meer, maar echte voetstappen. Hoeven die over grint lopen. Zuignappen op de muur van een badkamer. Nagels die een boomstam opklimmen. Alles door elkaar en oorverdovend. Ik hoop dat de buren het ook horen, maar ik durf niets te doen. De geluiden zijn zo dichtbij dat ik helemaal niet meer durf te bewegen. Ik ben veel te bang dat ik iets aanraak als ik mijn arm onder de dekens vandaan haal. Ik wil helemaal niets aanraken. Ik wil dat het weggaat. Alles beter dan dit, was ik maar nooit wakker geworden.

Dat het allemaal nog veel erger kon kon ik toen niet bedenken. Het werd wel erger. Veel erger. De geluiden bleven aanhouden en nog veel erger was het gevoel dat er iets bij mij in bed gekomen was. Ik voelde het bed bewegen onder het gewicht van de duisternis. Het had een vaste vorm, een gewicht. Het was meer dan een hand alleen. Er was echt iets aanwezig, meer dan alleen duisternis. "Was dit wel de duisternis uit mijn hoofd?" Het antwoord liet niet snel op zich wachten. Ik werd op het bed gedrukt. Handen duwden tegen mijn borstkas, op mijn benen, mijn hoofd, overal. Het zat bovenop mij. Pinde mij vast op het bed, onder het dekbed. En het lachte. Niet in geluid, maar in mijn hoofd. In mijn hoofd lachte het keihard, sardonisch hard. Ik dacht dat ik doodging. Ik hoopte dat ik doodging. Mijn geest vloeide naar de rand van krankzinnigheid. Dit was veel meer dan ik aankon.

En toen voelde ik hem in mij. Hij kroop via elke lichaamsopening die hij kon vinden naar binnen. Dat ik nog kleding droeg of onder een dekbed lag bood geen solaas. Het was net over het overal doorheen ging. Overal, behalve door het vlees dat mijn lichaam vormde. Daar drong het met geweld naar binnen. De pijn was afgrijselijk. Ik gilde, om gesmoord te worden door meer van zijn aanwezigheid in mijn mond. Hij verstikte mij. Mijn neus zat net zo vol als mijn mond. Mijn gehoor was uitgeschakeld doordat hij ook in mijn gehoorgangen zat. Alleen mijn ogen waren vrij. Ik zag alles. Hoe de duisternis bovenop mij zat, in mij kroop en overal aanwezig was. Zijn gewicht bleef mij op het bed pinnen. Ik kon geen beweging maken. Ik kon helemaal niets meer, behalve angstig toekijken hoe hij mij gewelddadig binnendrong. Langzaam voelde ik het leven uit mij glijden. Ik kreeg geen lucht, waardoor het steeds donkerder in mijn hoofd werd. Nu wilde ik ook sterven. Ik verwelkomde deze gevoelens. "Laat mij alsjeblieft sterven" sprak ik in mijzelf. Ik wilde nooit meer wakker worden. Nooit meer dit hoeven meemaken, maar ik had wederom pech.

Opeens was mijn neus en mond vrij van zijn aanwezigheid. Als bij toverslag was hij verdwenen. Mijn mond was leeg, mijn neus was leeg. Ik haalde een diepe teug adem en gilde het uit. Ik gilde harder dan ik ooit gegild had. Het was, op dat moment, het enige wat ik nog kon doen om niet helemaal krankzinnig te worden. Ik voelde mij zweven op die rand. Er hoefde maar één ding te gebeuren en ik zou over de rand vallen. Ik gilde en gilde dus, in de hoop dat de buren mij zouden horen. Dat ze de politie zouden bellen en iemand de deur hier zou openbreken. Ik hoopte dat iemand mijn slaapkamer binnen zou stormen, terwijl ze het licht aandeden. Dat ze de duisternis zouden vangen in een felle bundel licht. Dus gilde ik. Ik gilde net zo lang tot mijn stem het begaf. En daarna gilde ik nog wat, al was het niets meer dan schor gekras. Net een kraai met een zware verkoudheid.

Ik moest een beetje lachen om mijn schorre gekras. Het gegil dat ik gedaan had. Terwijl mijn lach wegsterft in de donkere kamer hoor ik weer iets. Een stem. In mijn hoofd. De duisternis sprak tegen mij, maar ik hoorde al niet meer wat hij zei. Ik viel over de rand. Mijn geest verkruimelde in mijn handen. Er was niets meer, er was alleen nog het land van totale gekte en krankzinnigheid. Eindelijk was ik echt wakker geworden. Ik was ontwaakt in het land van duisternis. In zijn land. Hij had mij waar hij mij wilde hebben en begon te eten. Ik wenste hem smakelijk eten. Zelf had ik geen honger meer. Ik wilde alleen nog slapen, maar was bang om weer wakker te worden.

1 opmerking:

Elisabeth zei

Very nice, love