20 november 2011

Pupilloze ogen

Op mistige dagen als deze haat ik de wereld meer dan normaal. Vanuit mijn keukenraam zie ik nog net het tuinhek en met een beetje geluk de eerste bomen verderop, maar vandaag zag ik geen van beide. Ik keek uit het raam en zag de eerste stappen van het grasveld en het pad dat naar het hek leidt. En daarna verdween alles in een witte kolkende massa, laag hangende bewolking in mijn tuin. Als de gedachten zwervend in mijn hoofd waarheid waren geworden in mijn tuin en ik haatte het. Ik wil het bos vrijelijk kunnen zijn. De bomenrijen, de struiken en soms een glimp van een dier dat erdoorheen wandelde. Mist maak mijn wereld nog kleiner dan deze al is en dwingt het mij naar buiten te gaan om de bomen te voelen. Soms zelf gerust te stellen, omdat zij de natte lucht voelen drukken op hun takken en stam. Vandaag was dit dwingende gevoel meer dan ooit aanwezig. De mist was dikker dan de groentesoep die ik gisteren at en die vond ik ook niet echt lekker. Ik moest naar buiten!

Gewapend met mijn jas en een paar stevige schoenen trok ik de voordeur achter mij dicht en trok de mistige wereld voor mij in. Langzaam lopend liep ik het tuinpad af, in de mist kraakte de tegels harder dan normaal en toch verroerde er zich niets. Op mijn voetstappen na was de wereld doodstil. Letterlijk doodstil, alsof de mist een giftige wolk was die alle levende wezens uitgemoord had. Ik legde mijn hand op het tuinhek. Nat en ijskoud. Piepend, ook harder dan normaal, ging het open. Het boeide mij niet, het geluid gaf aan dat er nog leven in het bos was. Dat de dieren niet alleen waren en ik nog geluid kon maken. Ik liet het hek extra hard dichtvallen om mijn aanwezigheid nog duidelijker te maken. Om de mist uit te dagen mij ook doodstil te laten zijn, iets wat ik bij voorbaat weigerde. Op mistige dagen word ik extra vastberaden, de wereld is te klein om mij op te sluiten. Ik wil niet leven, maar wel aanwezig zijn! Gewapend met deze gedachten liep ik verder het bos in. Ik hoefde niet ver om de eerste druipende bomen te ontmoeten. Mistflarden dwarrelde tussen de her en der verschijnende stammen door. De struiken trokken aan de flarden waardoor ze nog meer verspreidt raakte.

Een hooiwagen rende over een natte boomstam en verschool zich onder een grote struik die half over het hout hing. Waterdruppels hingen aan de bladeren en takken. Ik keek naar het rennende wezen, blijkbaar was ik niet de enige die nog in leven was in de witte, natte wereld. Om mij heen begonnen druppels te vallen, de stilte doorbrekend met het geluid van druppels die op natte bladeren en grond vallen. Dat kon er ook best bij. De hooiwagen was inmiddels helemaal verdwenen, mij achterlatend in de mist tussen de bomen. Druppels vielen op mijn hoofd, schouders en voor ik het wist begon ik ze door mijn jas te voelen. Gelukkig was het bos in de mist te prachtig om mij door het water te laten ontmoedigen. Ik dook dieper de misflarden in, de soep van gisterenavond was vergeten. De nattigheid die door mijn jas sijpelde was misschien vervelend, zelfs koud, maar ik was buiten. Buiten waar niets of niemand zich verroerde. Waar alleen het geluid van vallende druppels en krinkelende mistflarden de stilte doorbraken. Ik durfde eindelijk een keer te zeggen dat ik leefde en er gelukkig mee was.

Ik raakte de harde schors van een boom naast mij aan en deed net alsof ik kon voelen hoe het sap en voedingstoffen naar boven werd getransporteerd. Ik wist ook wel dat bomen in de herfst langzaam in winterslaap gaan en de sapstromen grotendeels tot stilstand komen, maar ik wilde gewoon doen alsof ik het leven kon voelen. Eventjes wilde ik leven, leven voelen en in leven blijven. Met die gedachte liep ik door. De mist zwierf voor mij uit. Soms dik als stapelwolken, soms kon ik twintig meter voor mij uitzien. De bomen in mijn directe omgeving tellen en de natte grond bekijken. Het bos bleef stil, hoe ver ik ook kwam. Het enige geluid waren de druppels die op de grond vielen, niets bewoog. Niets leefde en ergens voelde ik een kleine eenzaamheid die ik snel onderdrukte. Ik had geen zin in eenzaamheid, ik wilde genieten van deze mistige omgeving. Eigenlijk wilde ik gewoon elke keer nieuwe bomen zien opdoemen uit de mist. Eerst een vage schaduw tegen de witte achtergrond die langzaam de vorm en massa van een boom begon aan te nemen. De natte stammen voelen onder mijn handen en de druppels op mijn hoofd laten vallen. Al was dat laatste inmiddels erg vervelend aan het worden, de nattigheid begon steeds verder door te dringen op mijn huid. En het was koud, best wel koud.

Het werd ook tijd om terug te gaan. Mijn kleine moment van plezier en geluk was inmiddels verdwenen. Mijn gedachten begonnen weer de vormen van de mist aan te nemen. Donkere flarden die zwaar op mijn gemoed drukten en elk gevoel aan plezier verstopte onder hun dekenachtige armen. Het was de wereld zoals ik deze ken, leeg en gevuld met alles bedekkend niets. Ik draaide mij om en begon terug naar huis te lopen. De koude nattigheid deed mij rillen. Plotseling hoorde ik een geluid dat totaal niet op neervallende druppels leek. Het klonk als voetstappen en niet mijn eigen voetstappen. Een tak brak. Ik keek door de mist, in de hoop een glimp op te vangen van het wezen dat deze geluiden maakte. Het was duidelijk menselijk, een dier zou nooit met zoveel herrie door een bos wandelen. Zeker niet een mistig bos.

"Hallo!" riep ik, eigenlijk tegen beter weten in. Het kon eigenlijk wel van alles zijn, tegenwoordig komen er erg weinig mensen in het bos. Sinds ik er woon had ik één keer een ander persoon gezien en zij was verdwaald. Ze rende ook hard weg toen ze mij zag en daarna had ik niemand meer gezien. "Halloo.." riep ik iets voorzichtiger. Stilte antwoordde, alleen de voetstappen kwamen dichterbij. Het persoon, het wezen, wat het ook was kwam overduidelijk mijn richting op. Ik besloot te blijven staan. Wat had ik nu te verliezen? De druppels bleven vallen en de mist verhulde nog elke vorm in mijn buurt. Ik zag alleen enkele bomen en wat struiken eronder. De voetstappen kwamen langzaam dichterbij, alleen klopte het geluid niet meer. Ik dacht dat ze van schuin achter mij kwamen, maar nu klonken ze duidelijk van rechts. Ik keerde mij om naar die richting en probeerde door de mist te kijken. Niets, alleen een witte leegte. En de voetstappen kwamen weer uit een andere richting, linksachter mij dit keer. "Wat is dit?" dacht ik bij mijzelf. "Wat is dit?" Ik begon te denken dat de mist mij parten aan het spelen was, dat er helemaal niets in het bos was behalve bomen, struiken, ikzelf en de ene hooiwagen die ik eerder gezien heb. Ik kon beter gewoon naar huis gaan.

Precies op het moment dat ik mijn eerste stap nam verscheen hij. Recht voor mij. Hij doemde niet eens op uit de mist, opeens was hij daar. Hij was gekleed als een echte gentleman, een lange jas van een blauwe stof. Nette hoed op zijn hoofd en zwartleren handschoenen aan zijn handen. Er glinsterde druppeltjes op zijn jas en in zijn ogen. Zijn gezicht leek wel volledig gemaakt van haar, maar hij had gewoon een zware, donkerbruine baard. Erg veel baard, welke ook vol druppels hing. Ik keek in zijn ogen en zag hierin de leegte van de mist weerspiegeld. Hij had geen pupillen! Helemaal niets, het was net alsof hij blind was en toch zag. Het blauw van zijn irissen stak duidelijk af tegen zijn baardgroei. Ik schrok mij dood, nog nooit had ik iemand gezien die zonder pupillen de wereld zag. Ik kon het ook niet geloven, maar voor ik wat kon zeggen rende hij op mij af. Een glinstering in zijn hand, welke pijlsnel mijn richting opkwam. Hij stompte mij keihard in de buik. En toen nog een keer tegen mijn borst. Ik viel achterover. "Hee!" schreeuwde ik uit en knalde hard tegen de natte grond. Opeens voelde ik bloed in mijn mond, de metalige smaak van rood. Ik spuugde en begon te hoesten. Meer bloed sproeide uit mijn mond. Ik voelde aan mijn jas en zag dat mijn hand rood van het bloed was. Ik was neergestoken! "Waarom.." wilde ik de man vragen en keek omhoog, maar er kwam geen woord over mijn lippen. Meer een zacht gerochel terwijl de man genoegzaam toekeek hoe het leven uit mijn lichaam vloeide.

Ik stak mijn hand uit, welke hij met zijn rechtervoet wegschopte. Hij trapte nog een keer, deze keer keihard tegen mijn borst en het was over. Ik stierf, mijn doorboorde long klapte ineen en mijn hart besloot te stoppen. Duisternis en zwart omringde mij en ik was weg. Even later, ik weet eigenlijk niet hoeveel later.. werd ik wakker in volslagen duisternis. Zelfs met mijn ogen open was de duisternis compleet. Ik was volledig in verwarring, ik was gestorven en toch leefde ik. Waar was ik?  En die gedachte deed licht verschijnen. Zacht rood licht dat als een klap op de tafel opsprong. Ik kon mijn omgeving zien, rotsen en een kale vlakte. Naast mij stond een ander figuur. Weer een persoon en instinctief dook ik ineen. Straks begon deze mij ook te steken, te schoppen uit het niets. "Wees niet bang." Een geruststellende stem, zwaar als de rotsen maar toch vriendelijk. "Je bent in de benedenwereld. Iedereen die door de man zonder pupillen wordt vermoord komt hier terecht." "De benedenwereld?" stamelde ik terwijl ik de figuur probeerde aan te kijken. Alleen lukte dit niet echt, ik kon mij niet focussen op zijn gezicht. Zijn lichaam, niets. Het was net alsof hij niet scherpgesteld was, een vage constant beweging op de achtergrond. "Ja, de benedenwereld" ging hij verder. "Je kan hier alleen maar wegkomen door weer vermoord te worden. Gelukkig zijn er mogelijkheden zat." Ik wist niets uit te brengen. Wat kon ik hier nog op zeggen...

Hij wees in de verte. "Kijk! Daar komt al een mogelijkheid aan. Succes." En weg was hij. Ik bleef achter op de vlakte en keek naar het monster dat hij aangewezen had. Tanden, klauwen en drie ogen kwamen aanrennen. Het stof vloog op waar het zijn klauwen en tanden in het rode zand plantte. Ik keek en keek, wat kon ik anders doen. Wegrennen had totaal geen zin. Dit groteske monster was sneller dan ik ooit zou kunnen zijn. Het zou mij inhalen voordat ik drie stappen gezet had. Ik hoefde ook niet lang na te denken over vluchten, voor ik het wist zat ik diep tussen de tanden. Ik voelde de kaken langzaam dichtslaan, tanden, klauwen zonken in mijn lichaam. "Vermoord mij niet" sprak ik zachtjes in zijn oor. "Ik wil niet meer leven!" Het rode stof dwarrelde naar de grond en vanuit mijn keukenraam zag ik de stilte terugkeren.

Geen opmerkingen: