1 mei 2012

Wachten

Het kon wachten. Wachten was iets dat het merendeel van zijn leven besloeg, dus wachtte hij. Uiteindelijk zou er vanzelf iemand langskomen, soms uit nieuwsgierigheid. Of anders omdat ze iets gehoord hadden dat ze graag wilden uitzoeken. En dan was hij daar, wachtend. Een roofdier kon je hem niet noemen, zo zag hij zichzelf ook helemaal niet. Een roofdier besloop zijn prooi via omzichtige omwegen. Sluipend door struiken, klimmend in bomen, de paden ontwijken  tot de prooi in het vizier was om het daarna te bespringen en dood te bijten. Daar deed hij niet aan, hij wachtte. Net zolang tot zijn prooi naar hem toekwam.

Soms vergeleek hij zichzelf met een mierenleeuw, een wezen dat hij nog nooit gezien had, maar waar hij ooit eens een plaatje van in een boek had gezien. Iemand (een prooi?) had het boek op de grond laten vallen en toen had hij er even in gebladerd. Er stonden allerlei dieren in met exotischere namen dan hij zelf kon verzinnen, als hij dat had willen doen. Bij de mierenleeuw was hij wat langer blijven hangen. De manier waarop het zijn prooi ving sprak hem wel aan, het wachten sprak hem aan. Daar herkende hij zichzelf in, maar meer ook niet. Het feit dat de mierenleeuw een valkuil maakte vond hij weer een zwaktebod. Alleen dat wachten, heerlijk. Hij hield van wachten en dat deed hij ook. Het boek was al lang geleden verdwenen. Hij wist het niet goed meer, al maakte het hem ook niet zoveel uit. Het wachten op prooi was genoeg voor hem.

Hij verzonk weer in gedachten. Honger had hij niet, honger kende hij niet. Hij verlangde ook niet naar honger, niet zoals hij naar prooi verlangde. En het was al weer een tijd geleden sinds hij zijn laatste prooi verschalkt had. Verschalkt, een mooi woord. Hij liet het door zijn geest rollen. Verschalkt. Verschalkte een prooi. De prooi verschalkt. Mooi... Wacht, voetstappen! Hij hoorde voetstappen. Het grint buiten kraakte onder iemand schoen. Of was het weer zoals de vorige keer? Dat was een teleurstelling, dacht hij iets te horen. Krakend grint, stemmen in de lucht, voetstappen, mar bleek het de wind te zijn. Regen die tegen de dakgoot sloeg, een tak die uit een boom viel. Het was niets! Maar nu hoorde hij het echt goed, de voetstappen kwamen dichterbij. Hij hoorde stemmen. Er kwam prooi aan!

"Ja, het is echt hier" De vrouw keek op haar papiertje waar het adres opgekrabbeld was. "Kom nou maar" Gelaten liep de man achter haar aan. Hij keek nogmaals omhoog naar het vervallen huis voor hem. De troosteloosheid die ervan uit ging sprak hem totaal niet aan. Hoe kon in zo'n bouwval zoiets bevatten? De verf bladderde van de raamkozijnen af, de ramen waren grotendeels ingegooid of volledig dichtgetimmerd en overal zat graffiti. Het was te onwerkelijk en hij wilde eigenlijk gewoon weg. "Misschien zitten er wel junkies.. of zwervers binnen.." "Welnee!" Gelijk dat weerwoord van haar. "Welnee! Ze zeggen dat het hier spookt of zo. Niemand durft hier te komen. Kom nou maar!" en met die woorden stapte ze de kleine trap voor de deur op. Hij bleef staan op het grint en keek hoe ze naar de deur liep en de deurknop probeerde. "Op slot" zei ze en ze draaide zich naar hem om. "Wat sta je daar nog. Kom nou. Kom, we gaan achterom." Kordaat stapte ze van de trap, het grint terug op en liep zonder om te kijken het gras op. Haar schoenen en enkels verdwenen tussen de hoge sprieten en het onkruid dat welig in de tuin woekerde. "Kom" zei ze nog een keer. Hij volgde haar, in de hoop dat de achterdeur gesloten was en ze weg konden.

Hun stemmen waren honing voor hem. Ze zouden binnen komen. Binnen om te kijken. Binnen om tot zijn prooi te dienen. Het wachten was over, hij hoefde alleen nog te wachten tot ze binnen waren zodat hij ze kon grijpen. Het hoefde niet lang meer te duren. Hij hoorde hun stemmen terwijl ze om het huis heenliepen naar de achterdeur. De deur die altijd open was, tenminste dat hoopte hij nu. Als de deur niet open was zouden ze niet binnenkomen. Dan zou het wachten weer beginnen. Het lange wachten waar hij best mee kon leven, maar als prooi zich aandiende wilde hij niet meer wachten. Laat ze binnenkomen. Kom maar, kom maar. Laat mij niet langer wachten.

De achtertuin was nog erger overwoekerd dan de voorkant. Op de een of andere manier was dit altijd zo, alsof de blikken die op de voortuin vielen het gras en onkruid kort hielden. Het maakte de man en vrouw niet uit. Ze liepen dwars door het gras naar de achterdeur. "Ik denk dat deze wel open is. Volgens mij staat het zelfs op een kier." Hij knikte, de deur stond inderdaad op een kier. "Ik denk echt dat er mensen, junkies binnen zitten. Het lijkt mij sterk dat zo'n huis helemaal verlaten is." Ze lachte. "Kom nou maar, bangerik" en trok de achterdeur open. Het kraakte niet eens. Ze liep het huis binnen en hij volgde haar. Ze stapten een compleet gesloopte keuken binnen. Hij kon nog zien waar het aanrecht had gezeten, koperen buizen verbogen uit de muur. Op de grond een oud zeil, vol gaten en viezigheid. "Weet je zeker dat het hier is?" vroeg hij haar. Ze keek weer op het briefje. Een beetje aarzelend antwoordde ze. "Ja... ik denk het. Dit is het adres dat we opgekregen hebben. Hier moet het zijn." Ze stapte verder de keuken in en keek in de gang. Leegte, een houten vloer en de afgesloten voordeur. Ze zag het slot zitten, de metalen balk waarmee de voordeur afgezet was en de planken die tegen de ramen gespijkerd waren. "Kom, we laten we toch even kijken. Nu we hier toch zijn." Hij hoorde de aarzeling weer in haar stem, ze was niet meer zeker van zichzelf. "Oke, we gaan kijken."

Ze kwamen kijken! De prooi kwam steeds dichterbij. Het wachten zou beloond gaan worden. Hij voelde de opwinding van de naderende prooi weer. Eindelijk was het wachten weer voorbij, zodat het daarna weer opnieuw kon gebeuren. Kom maar, prooi. Kom maar dichterbij. Hij luisterde en hoorde hun voetstappen steeds dichterbij komen. De vrouw zegt dat ze niet snapt dat hier niemand woont. Ze vind het best een mooie ruimte. Diep van binnen moet hij hierom lachen. Hij zou het niet erg vinden als er iemand komt wonen, dan hoefde het wachten niet zo lang te duren. Dan hoefde hij alleen te wachten tot ze weer terugkwamen en had hij altijd prooi. Maar dat waren mooie dromen, niet iets dat snel zal gebeuren. Nu had hij weer prooi en ze kwamen dichterbij. Steeds dichterbij. Kom maar, kom maar hier.

En daar waren ze. De man eerst. Hij greep zijn been, kroop over zijn been en versterkte zijn grip. Hij schreeuwde, hard, hoog als een vrouw. De man viel en hij greep zijn arm. Hij kroop over het lichaam, over het andere been en smoorde de schreeuw in zijn greep. Hij genoot. Dit was waar hij op wachtte. Dit was waar hij het allemaal voor deed. De vrouw gilde en gilde. Hij deed een greep naar haar voet, maar ze was te ver weg. Ze was net buiten zijn bereik, maar het maakte hem niet uit. Hij had de man te pakken. Langzaam kroop hij onder zijn kleren, over zijn huid en in zijn mond. In elk gat dat hij kon vinden. Hij kroop verder en dieper. De angst van de man ging over in een doodstrijd en langzaam verliet het leven het lichaam van de man. Dat maakte hem niet ui. Hij had wat hij wilde, al was het jammer dat hij de vrouw niet te pakken kon krijgen. Ze stond nog steeds in de deuropening te gillen. Te schreeuwen. Hij negeerde haar maar en begon de man naar binnen te trekken. Langzaam werd de bult die hij vormde kleiner en kleiner. Zelfs het bloed dat hij veroorzaakt had trok hij mee naar binnen. Hij had zijn prooi en hij genoot ervan. Eindelijk.

Uren later zat ze snikkend op het politiebureau. Iemand had haar volledig verwilderd en onsamenhangend schreeuwend van straat geplukt. Ze bleef maar roepen dat iemand haar man had vermoord. Dat hij verdween voor haar ogen, recht de vloer in. De agent keek haar aan. "Weer zo'n gek" dacht hij. "Vertel nog een keer wat er gebeurt is, mevrouwtje.." Hij gaf een kleenex aan haar. "Waarom moet ik het nog een keer vertellen!" gilde ze. "Ga gewoon kijken, ga dan kijken. Martin verdween gewoon in de vloer. De vloer greep hem en hij werd er helemaal door overspoelt!" Ze keek verwildert om zich heen, alsof de vloer in het bureau ook omhoog kwam. "Ga dan kijken!" "Rustig maar, mevrouwtje. Mijn collega's zijn al gaan kijken." sprak hij bemoedigend. "Ze zullen zo terug zijn en dan willen we uw verhaal nogmaals horen.." Ze keek hem aan alsof hij haar man zelf vermoord had.

In het huis genoot hij van zijn prooi. Hij hoorde de stemmen en voetstappen boven zich wel, maar hij had al een prooi. Hij was niet aan het wachten. De tijd van wachten was nog niet aangebroken. Snel, wacht maar af. Snel zou hij weer gaan wachten en dan mochten ze terugkomen. Nu was hij tevreden met zijn prooi. Hij zou later weer gaan wachten. Dat kon hij goed, wachten..

Geen opmerkingen: