3 juni 2013

De angstcultuur

Aan het begin van de mensheid waren we bang voor roofdieren. We waren jagers die ook de prooi waren. Angst was onze raadgever. Angst voor de wilde dieren die in het gras verscholen, angst voor de anderen die onze spullen wilden afpakken en het vlees van onze botten wilde eten. Angst was een goede zaak, want alleen met angst in het lichaam wisten we te overleven. Daardoor bleven we op onze hoede, keken we drie keer over onze schouder voordat we het lange gras inliepen om een dier te verschalken. De angst die de primitieve mens had voor zijn omgeving was een wijze raadgever. De angst zorgde dat de mensheid overleefde en kon evalueren tot wat we nu zijn.

Na de primitieve mensen was het niet afgelopen met de angst. De eerste beschavingen kenden ook angst. Zodra we in dorpen gingen wonen, de grond gingen bewerken en niet meer constant bezig waren om voedsel te vinden verplaatste de angst zich. Natuurlijk waren er nog gevaarlijke dieren die je konden opeten, maar daarvoor hoefde je als mens minder op te letten. Een gemeenschap was minder vatbaar voor aanvallen van roofdieren, in tegenstelling tot aanvallen van andere gemeenschappen. De mens moest bang zijn voor andere mensen. Andere groepen die het voedsel kon stelen, je kon vermoorden om redenen die we nu niet eens meer kunnen vermoeden. Maar er waren meer zaken waar de eerste beschavingen bang voor geweest moeten zijn. Voedselschaarste bijvoorbeeld. Een grote groep mensen verlangt voedsel, dat is tegenwoordig niet anders maar als je voedselvoorraad gehalveerd is door een speling van de natuur krijg je hongersnood. En dat wil je niet als nieuwe beschaving. Dan wil je dat alles op rolletjes loopt en ben je bang dat de oogsten mislukken. Voel je angst wanneer de natuur tekeer gaat met hevige regenval, knalharde stormen of juist het uitblijven van de regen. De angst hadden we meegenomen vanuit de open velden naar de akkers die we gingen verbouwen. Angst was iets dat ons beschermde tegen onszelf en zorgde dat we manieren vonden om voedselschaarste tegen te gaan.

Naar mate de beschaving vorderde, nederzettingen groeide uit tot steden en steden vergingen om weer opgebouwd te worden op andere plaatsen. Met de steden werd de mens volwassen en floreerde de beschaving als nooit te voren, alleen verdween de angst niet uit de mens. Er was niets meer om bang voor te zijn, de steden waren uitgegroeid tot landen en koninkrijken welke elkaar wel naar het leven stonden, maar je hoefde niet bang te zijn dat je buurman je keel kwam opensnijden en je vrouw verkrachten. Niet direct tenminste, er was geen direct gevaar meer. En toch bleef de mens leven in angst, alleen nu de angst voor God en de woorden van de kerk. God was het hoogste dat er was, hij keek altijd op je neer en zag alles wat je deed. Deed je iets wat in zijn ogen verkeerd was, dan veroordeelde de kerk je tot de ergste straffen. Brandstapels en ophangingen kennen we allemaal wel. In de steden van weleer was de angst gebrouwen uit de leugens van de kerk en de mannen die het leiden. Angst was een manier geworden om de maatschappij onder de duim gehouden. Angst werd een middel en was nuttig voor de machthebbers.

Inmiddels zijn we zover met onze beschaving dat de kerk ook geen rol meer van betekenis heeft. God is iets wat we voor onszelf beleven of gewoon niet nodig hebben, omdat we voor onszelf kunnen denken. Er is ook geen reden meer om bang te zijn voor God of het moment waarop we sterven. De enige angst die we nog zouden moeten hebben is de angst om te falen of alleen te komen staan. Kleine, persoonlijke angsten dus. Meer hebben we niet meer nodig, er is ook niet meer en toch leven we in een maatschappij die doordrenkt met angst is. Angst voor de ander. Angst voor alles wat niet strookt met de cultuur waarin we opgegroeid zijn. Alles wat afwijkt van de norm die we onszelf opgelegd hebben (vanuit maatschappelijke dwang) is gevaarlijk en willen we het liefst weg hebben. De angst voor het andere, het onbekende heeft van ons een intolerant wezen gemaakt.

Waar vroeger angst een raadgever was, omdat het waarschuwde voor gevaar. Gevaar van wilde dieren of gevaar van andere stammen die ons voedsel kwamen stelen is het inmiddels niets meer dan een irrationeel gevoel dat elke groei van beschaving in de weg zit. Er is niets meer om bang voor te zijn, dus worden we bang van alles wat we niet kennen. Is het vreemd, dan is het eng en dingen die eng zijn zullen (hoogstwaarschijnlijk) uit zijn om ons kapot te maken. Dat is de hedendaagse angst waarin we leven, want we hebben angst nodig om te leven. De mensheid heeft van het ontstaan tot nu gebruik gemaakt van angst. Angst hield ons in leven, waardoor de evolutie heeft gezorgd dat angst in ons hele wezen zit. Angst is niet weg te denken. We moeten wel bang zijn voor het onbekende, want het zou ons het leven kunnen sparen. Dat is ingebakken in de mens. Angst is onze raadgever en angst hebben we nodig. We leven in een angstcultuur, omdat alleen daarin de mensheid kan overleven. En dat weten de mensen die aan de top staan. Zij maken gebruik van de evolutionaire angst die in ieder van ons zit en alleen de mensen die heel sterk in hun schoenen staan niet als leidraad voor hun leven gebruiken.

Daarom moeten we ook blij zijn met onze leiders. De mensen die zorgen dat onze angst altijd gevoed blijft, dat we altijd zullen overleven in tijden waarop er helemaal geen gevaar meer is. Zij houden onze cultuur in stand, zorgen dat de geschiedenis bewaard blijft. Geschiedenis waarbij we angst nodig hadden om gevaarlijke roofdieren te ontwijken en niet te sterven aan hongersnood. Onze leiders introduceerde de angst voor God en de straffen die je kreeg als je de wet van God niet opvolgde. Zij waren de eersten die zorgden dat we angst konden cultiveren en gebruiken om een maatschappij vorm te geven. Dankzij onze leiders is de angst meer geworden dan alleen een raadgever. We moeten dankbaar zijn voor onze angst, zonder dat hadden we nooit kunnen overleven. Zonder angst zou de wereld er een heel stukje mooier uitzien, maar ja... angst zit nu eenmaal in de mens gebakken en daar is niets meer aan te doen. We zijn te laat om nog iets aan de evolutie te doen, maar gelukkig weten onze leiders daar wel raad mee. Zij omarmen de angstcultuur.

Geen opmerkingen: