27 juli 2014

Wormen

De volgende dag werd ik wakker in een kamer die ik mij niet herinnerde. Naakt, bedekt met rode plekken, etterende wonden en kleine wormachtige beestjes. Ze kropen over mijn heen in schokkerige bewegingen. Hun kop zoekend naar houvast voordat ze weer verder kropen en waar ze een etterende, open plek vonden kropen ze sneller. Misschien keek ik niet goed, maar ik dacht dat ze hun kop diep in de wonde staken en zichtbaar genoten van de pus en drek dat eruit stroomde. Verschillende plekken, open plekken krioelde inmiddels van de kleine wormpjes.

Ik tilde een arm op. Verschillende wormpjes vielen op de grond, terwijl er evenzoveel aan mijn arm bleven kleven. Ze bleven bewegen, zoeken en zichzelf voeden met mijn etterend vlees. Ik keek naar enkele wormen op mijn hand. Kleine, witte wezentjes. Gelijkvormige ringen vormde hun lichaam, mooie segmenten zoals je ook op regenwormen ziet. Hun kop iets donkerder gekleurd dan de rest van het lichaam en constant de omgeving aftastende. De hele tijd bewogen ze, nooit stil zitten tot ze eindelijk bij een open plek op mijn huid aangekomen waren en ze zichzelf naar binnen bewogen. Alleen in deze kleine poeltjes van pus, drek en verdund bloed waren ze rustig. Ik zou bijna zeggen dat ze het gebruikten als zwembad als ik niet wist dat ze mijn vlees aan het opeten waren. Nu nog het dode vlees dat zich rond de etterende gaten bevond, maar als dat op raakte begonnen ze vast aan het levende spul. Vreemd genoeg voelde ik geen angst, alleen een fascinatie voor de kleine wormpjes die in de etterende wonden rondscharrelde.

Ik wist niet hoe ik hier gekomen was of waarom mijn lichaam eruit zag zoals het er nu voorlag. Alles wat ik zag aanvaarde ik alsof het normaal was. Ik vond het ook doodnormaal. Alsof ik elke dag ontwaakte in een kamer die ik niet ken, bedekt met zweren en etterende wonden vol wormen. Misschien kon ik wel vrienden worden met de wormen. Dan zou ik ze allemaal een naam geven en tellen wanneer ik er eentje niet meer zag. Zouden de wormen dat willen? Zouden ze dat op prijs stellen? Ik vroeg ze maar niets. Het idee dat ze niets zouden zeggen en onverstoorbaar door zouden eten was te groot. Daarbij eten ze van mijn vlees. Ik denk niet dat ze het op prijs stellen als hun voedsel ze namen gaat geven. Of vrienden met ze zou willen worden. Het zou hetzelfde zijn als wortels die een vriendschap met mij willen aanknopen. Ik hou van wortelen, maar ik wil er geen vrienden mee worden. De wormen zouden vast dezelfde mening toegedaan zijn. Ik besloot ze maar niets te vragen en ze rustig te laten eten. Ze hadden nog genoeg te gaan. Als ik het een beetje goed speelde kon ik de etterende wonden op mijn lichaam veel groter laten worden en ze van meer dood vlees voorzien. Wormen houden van dood vlees, zoveel wist ik wel van wormen.

Mijn benen waren het ergste. Daar zaten echt grote plekken. Ze stonken ook een beetje. Een weeïge geur van verrotting en pus. Voorzichtig porde ik met een vinger in zo'n gat. Pijn schoot door mijn been omhoog. Ik had net zo goed met een gloeiend hete naald in mijn been kunnen steken, dat zou dezelfde pijn opleveren. Waarom deed ik dat ook? Enkele wormen vielen uit de wond, terwijl ik mijn hand weer terugtrok. Ze vielen op de vieze betonnen vloer waar ik op lag. Zal ik ze oprapen? Ik vroeg het mijzelf af en stak mijn hand al uit naar enkele wormen die op de grond lagen. Tussen duim en wijsvinger probeerde ik het kronkelende diertje op te rapen, maar ik drukte het fijn. Het was op slag dood. Een platte, natte massa tussen mijn vingers. Ik had een worm doodgemaakt! Een vriendje van mij.

Tranen welde op in mijn ogen. Ik wilde dat ze zouden leven. Dat ze eeuwig zouden doorleven op mijn dode vlees, dat ze mijn levende vlees van mijn botten zouden eten. Ik wilde één worden met de wormen op mijn lichaam. Als ik geen vrienden met ze kon worden, omdat ik hun voedsel ben dan wilde ik eeuwig in ze leven. Eerst in hun maag, waar mijn vlees verder verteerd zou worden. Daarna als moleculen die de levende organisme die ze zijn voedde. Ik wilde dat, maar daarnet had ik er al één vermoord. Ik zou nooit meer opgenomen kunnen worden in zijn fascinerende wereld. Nooit meer kon ik tot voedsel dienen voor die worm. Ik huilde onbedaarlijk. Met lange uithalen en een half-geschreeuw gaf ik gehoor aan mijn verdriet. De wormen bleven onverstoorbaar dooreten van mijn vlees. Daarom hield ik van ze. Ze aten door, ondanks alles wat ik ze kon aandoen.

Ik ging weer liggen en sloot mijn ogen. De wormen mochten mij hebben. Ik was hun voedsel en voedsel hoort niet te huilen, te denken of te bewegen. "Eet mij, wormen, eet mij" mompelde ik in mijzelf. En ik was volmaakt gelukkig. De volgende dag ontwaakte ik weer in dezelfde kamer. Er was nog niets veranderd, ik was alleen een klein beetje geslonken. De wormen deden hun werk goed. Ze aten hun buikjes rond van mijn vlees. Eet maar, wormen.

Geen opmerkingen: