6 mei 2011

Kort in het bos

"Droog je tranen, meisje.." sprak ik zachtjes tegen haar. Ik wist dat de wereld een slechte plaats was, een omgeving waar meisjes totaal niet veilig doorheen kunnen lopen, maar dat wilde ik haar niet vertellen. Eerlijk gezegd kon het mij niet veel schelen wat er uiteindelijk met haar zou gebeuren. Ik verlangde naar een bepaalde eenzaamheid die je alleen met de dood kon verkopen. Mijn dood, haar dood, de dood van de buurman of gewoon een willekeurig persoon. Het verlangen was groter dan de juiste weg te moeten bewandelen. Daarbij moest ik bij mijzelf blijven, mijn kern erkennen en de duistere zijde die ik ben durven omarmen.

"Droog je tranen" Ik gaf haar een zakdoekje en loodste haar zachtjes naar de voordeur. Zachtjes overreedde ik haar met woorden dat het beter was als ze weg zou gaan, als ze de tocht huiswaarts weer zou aanvangen. De bomen zouden haar wel beschermen. Wolven waren al weken niet meer in deze buurt gezien. Het waren allemaal leugens, roze spinsels die ze makkelijk op haar mouw liet spelden. Ik denk dat ze ergens wel wist dat ik loog, dat ik haar weg wilde hebben omdat ik niet meer tegen haar aanwezigheid in mijn duisternis kon. Toch zei ze niets, ze zei helemaal niets en snikte nog een keertje. Ik veegde de traan van haar wang en toen was ze klaar met huilen. Ze keek mij met roodomrande ogen aan. "Weet je het echt zeker? Denk je echt dat het veiliger buiten is dan hier bij jou?" Ik knikte. "Ga nu maar, nu is het nog licht. De zon gaat over een uurtje al onder.." Ze knikte en liep naar de voordeur. Even aarzelde, alsof ze nog iets wilde zeggen maar trok haar schouders recht en de deur open.

"Oke.." sprak ze. "Ik ben er klaar voor!" Flink stapte ze naar buiten en liep het tuinpad op. "Links aanhouden op het pad" antwoordde ik tegen haar rug. Ze keek nog even om, knikte en stapte door het tuinhek het bos in. Ik keek haar nog even na hoe ze tussen de eerste bomenrij verdween en sloot de deur weer. Het leed was geschiet. Ik had een meisje in gevaar gebracht voor mijn eigen gemoedsrust. Misschien wel voor mijn eigen genot. Ik keek nu al uit naar de mogelijkheid haar verminkte lichaam te vinden in de vroege ochtend. Misschien was ze gruwelijk misbruikt door een van de wandelaars die veelal door het bos gingen op dit uur. Of toch de wolven, de wolven die al sinds jaar en dag langs de paden jagen op kinderen en onwetende mensen. Misschien vond ik haar wel helemaal niet terug, verdween haar lichaam gewoon tussen het dichte struikgewas en de bladermassa. Ik zou het morgen allemaal wel zien.

En toch hoopte ik ergens dat ze het zal redden. Dat ze gewoon de rand van het bos kon vinden zonder ook maar één van de monsters die hier woont tegen te komen. De kans was klein, maar hoe klein een kans ook is deze is altijd aanwezig. Hebben sommige mensen niet altijd geluk? Misschien was zij een persoon die alle geluk van de wereld toegewenst heeft gekregen. Haar uiterlijk sprak dit wel uit, al was ze wel bij mij terecht gekomen. Iets wat voor haar geen gelukkige ontmoeting was geweest, maar dat was allemaal in het verleden nu. Ze was hier geweest en nu had ik haar weer de deur uitgezet. Ik had haar afhankelijk van mijn persoon gemaakt, deelgenoot gemaakt van de diepten in mijn ziel en haar weer de deur gewezen. Je kan het als geluk zien, geluk dat ze nooit de verdorven krochten heeft hoeven ervaren, maar aan de andere kant.. Wat is geluk nog waard als je tegen de avond door het bos moet wandelen?

Ik zag haar betraande ogen weer voor mij toen ik haar verteld had dat ik wilde dat ze wegging. Haar smekende blik die wilde dat ik zei dat ze mocht blijven. Het gevoel val zwartgallige gelukzaligheid dat haar verdriet bij mij opriep. Ik genoot van haar verdriet, van haar pijn en haar gevoel van ongelukkigheid. Ik genoot er zo van dat ik haar wilde slaan, maar ik hield mij in. Het was genoeg haar de deur te wijzen, haar buiten te zetten in een wereld die totaal niet veilig was voor meisjes. Zeker niet meisjes die op haar lijken. Op dat moment hoopte ik dat haar het ergste wat ik kon bedenken zou overkomen. Dat hoopte ik echt. En nu ze weg is maakt het mij eigenlijk niet meer uit. Ik heb mijn eenzaamheid, mijn eigen gedachten en het idee wat ik morgenochtend zal kunnen aantreffen. Ik leef weer in mijn hoofd en het bos zal gevoed worden wanneer het honger heeft. Het duister omhuld mij, als een echte vriend.

Geen opmerkingen: