Kaarsrechte bomen strekken zich uit in een modderig veld van paarse bloemen. Het bruin van de modder vermengt zich met het paars van de bloemen door de mist die traag over het veld trekt. Niemand beweegt, niemand doet iets. Misschien dat enkele bomen uitwijken voor de mist, maar ik ben meer gefixeerd op het paarse veld dat zich voor mij uitstrekt. "Waarom?" vraag ik mijzelf af. "Waarom zijn die bomen zo statig, de bloemen zo paars en de modder aanwezig?" "Waarom?" En hoe vaker ik het mij afvraag des te onwerkelijker word het beeld. De mist golft langzaam tussen de bomen door, alleen tegengehouden door enkele stenen in de verte. Maar zelfs zij zijn te klein om de opmars van mistflarden te stuiten, het golft er net zo makkelijk omheen als olifanten om een berg heen trekken. Opeens weet ik hoe Hannibal zich gevoeld moet hebben toen hij de Alpen introk. Eenzaam, verlaten van alles en iedereen tussen de rotsen en mistflarden.
Ik wil het veld oplopen, maar de angst voor de modder, de mist en de paarse bloemen houd mij tegen. Irrationele angsten voor alledaagse zaken en toch weten zij mij een grote angst in te boezemen. Het zijn niet zomaar paarse bloemen, de kleur heeft een intensiteit die normale kleuren overtreft. De mist kan deze kleurenpracht niet eens verbloemen, het versterkt het juist door er een witte waas overheen te leggen. Ik kijk naar de golvende mist en voel hoe het mij bij de keel grijpt, mij naar de grond wil trekken en wil overmeesteren op een manier die ik niet wil beschrijven. Het veld is ontoegankelijk voor mij, terwijl ik er toch overheen moet lopen. Ik moet naar de bomen toe. De statige stammen roepen om mijn aanwezigheid. Het gevoel van hun bast onder mijn handen moet bevredigd worden, maar ik ben bang. Zo bang dat ik alleen maar kan kijken naar het uitgestrekte veld. De rillingen lopen over mijn rug als ik aan de bloemen denk, aan de zuigende modder waarin ze groeien.
Toch trek ik de stoute schoenen aan door ze uit te trekken. Ik kan mij niet laten weerhouden door een gevoel. De doelloosheid van angst mag mij niet stoppen de bomen aan te raken wanneer ik dat wil. Zonder verder na te denken gooi ik mijn schoenen uit en plaats mijn blote voeten in de modder. De combinatie van zand en water sijpelt tussen mijn tenen en langs mijn wreef. "Is dit nu de modder waar ik zo bang voor was?" Ik lach om mijn eigen irrationele gevoelens en neem de eerste stap voorwaarts, de mist in. Niet ver van mij vandaan is de eerste steen. Een groot grijs voorwerp tussen een veld van de paarse bloemen. Het merendeel ligt diep weggestoken in de zuigende modder, maar de steen lijkt het niet erg te vinden. Enkele bloemen groeien dicht op de steen, dicht genoeg om hun bladeren over zijn flank te leggen en zelfs dat deert het niet. Ik voel mij gesterkt door de kracht van de steen. IJskoud laat het alles over zich heen komen zonder een vin te verroeren. Wat is hij anders dan mijn loslippige gedrag aan de rand van het veld. Ik loop verder en zie de volgende steen opdoemen in de mist en bloemen.
Waar de vorige statig was in zijn verschijning is deze steen een dwerg. Een miserabel ding, nog niet eens goed genoeg om een kring te maken in een plas water en toch houdt het zijn waardigheid in de mist en zee van bloemen. Ik til het uit de modder en veeg het bruine spul ervan af. Een grijs blok blijft in de palm van mijn hand liggen. "Wat moet ik met jou?" vraag ik de steen en het antwoord met een doodse stilte. Geen vogel zingt een lied, zelfs de wind is tijdelijk gaan liggen. Ik laat de steen vallen. Een zacht flopgeluid klinkt van de grond en ik loop weer verder, stenen verschijnen steeds sneller uit de mist. Het is alsof er meer stenen dan bloemen in dit veld groeien, alsof de bomen gedragen worden door deze harde voorwerpen. Overal waar ik kijk zie ik stenen tussen de modder liggen, bomen schieten tussen ze door uit de modderige bodem en worden weer verdrukt door dezelfde stenen. De bloemen zijn ondergeschikt aan alles. "Waarom was ik zo bang voor de bloemen" Zelfs de kleur valt weg tegen het grijs van de stenen, tegen de bruine stammen van de bomen en de modder. Ik loop verder en mijn gevoel voor alles sijpelt weg als water in de bodem. Het zal de bomen voeden en de stenen ondersteunen. Negentien stenen telde ik en toen vond ik het genoeg. Ik heb de bomen bereikt, eindelijk kan ik ze voelen. Voorzichtig trek ik mijn tong over de bast en weet dat ik nog leef.
Negentien stenen geleden begon ik te tellen..
Geen opmerkingen:
Een reactie posten