Ongeveer drieëntwintig dagen geleden begon ik je met onfatsoenlijk te begluren, tenminste ik denk dat het drieëntwintig dagen geleden was. Het kan ook langer of korter zijn, maar dat doet niet af aan het feit dat ik je begluurde wanneer ik maar kon. 's Ochtends bij het opstaan keek ik eerst of je nog in de buurt zat. Of je geursporen nog over het tuinhek gedrapeerd waren of dat ik een glimp van je kleding kon opvangen in het ochtenddauw. Je merkte nooit dat ik er was, altijd maar bezig met jezelf en je lange blonde haren. Soms bracht je een vriendinnetje mee, met nog blondere haren, maar in haar was ik niet geïnteresseerd. Alleen jou wilde ik onfatsoenlijk begluren, mijn tong uit mijn mond en het geslacht in de hand. Dagenlang ging het door. Dagenlang fantaseerde ik dat ik je haren streelde en jij zuchtend in mijn armen lag.
De eerste keer dat ik je zag kan ik mij nog goed herinneren. Je had plaatsgenomen op een onmogelijke plek bovenop het tuinhek en de drie bomen die verderop groeien. Ik keek net door het slaapkamerraam naar buiten om het weer te controleren toen ik je zag zitten. Je keek naar mijn huis, maar zag mij niet door de zwarte glinstering op mijn ramen. Ik verstopte mij achter de gordijnen en begon met je te begluren, dagenlang en soms in de nacht. Ik wist niet wie je was, hoe je heette en waarom je daar was gaan zitten. Het maakte mij ook niet uit, je was het eerste schepsel dat ik ongegeneerd kon begluren zonder dat iemand begon te klagen. Ik keek nog langer en voor ik het wist begreep ik dat jij mij niet kon zien. Toch bleef ik voorzichtig, het feit dat je mij niet zag had in mijn ogen vooral te maken met het gesloten karakter van mijn woning. Ik dacht niet dat jij moedwillig met je ogen dicht in hoge bomen en mijn tuinhek plaats durfde te nemen. En daar zat je dan, je blonde haren in de wind. Je geur dreef door mijn tuin en de kleuren van je kleding weerspiegelde op het dauw in het gras. Je was een schepsel dat ik alleen in mijn dromen zou zien.
Dagen later hoorde ik je stem voor het eerst. Ik kon niet zien tegen wie je praatte en als ik het wel kon zien zou ik ook niet opgelet hebben. Ik was meer bezig mijn geslacht in het gelid te krijgen en mijn oog op jou te fixeren dan letten op de omgeving. Je droeg een groene jurk met een kleine blauw ceintuur, dat weet ik nog goed. En je sprak, voor mij uit het niets. Je stem zweefde tussen de boomtakken en langs de blauwe lucht naar het oor van je toehoorder. Hij zie iets terug en weer hoorde ik niet wie of wat hij was. Er was niemand anders, je sprak tegen mij. Je zoetgevooisde stem was voor mij bedoeld, je woorden waren tegen het huis gesproken. Tegen de bewoner die schuilde achter de duistere ramen en zich verstopte achter de gordijnen, maar dat was een leugen. Dat hoefde je mij niet te vertellen, je had gezelschap. Een ander persoon, een dier of een plantaardige vriend. Je sprak tegen iemand anders dan mij, maar even wilde ik dat denken. Even dacht ik dat mijn observaties vreugdeloos zouden blijven. Je sprak nog lang door, de hele dag en een klein stukje in de nacht tot je mij weer verliet voor de koude leegte. Ik ging slapen met jouw stem in mijn oor en de kleur van je kleding op mijn netvlies. Even was ik gelukkig.
De dag daarna kwam je met je vriendin. Zij zag mij onmiddellijk door het gordijn gluren. Het was ook stom van mijzelf. Normaal gesproken keek ik via het verduisterde slaapkamerraam naar je, maar omdat je niet alleen was wilde ik je beter zien. Ik verliet mijn veilige post om in de keuken een blik op je te werpen. Mijn fout had ik gelijk door toen je vriendin je aanstootte en met wilde gebaren op mij wees. Je keek en haalde je schouders op, alsof het je niet kon deren. Of alsof je mij niet kon zien, ik deed de kleur van ongeverfd hout na en ik denk dat ik aardig slaagde. Voorzichtig kwam ik klaar in mijn hand terwijl je vriendin vol afschuw in mijn ogen keek. Ik kon er niets aan doen, dit wilde ik ook niet. Ik was bang dat je nu nooit meer terug zou komen, maar de volgende dag was je er gewoon weer. En de dag daarna ook, alleen je vriendin of de andere vriend kwam nooit meer terug.
En nu zijn we drieëntwintig dagen verder. Misschien iets meer, misschien iets minder.. maakt ook niet uit. Straks ga ik je aanspreken, dan zal ik door het gras in je richting sluipen en voorzichtig mijn hand over je mond leggen. Ik wil niet dat je gaat schreeuwen als ik mijn onfatsoenlijke oog op je zal leggen. Je moet weten dat ik je altijd lief gehad heb en altijd zal liefhebben. De plaatsen waar je gezeten hebt zal ik koesteren in mijn portemonnee. Als je straks lief bent zal ik beloven dagelijks bloemen op je graf te leggen, maar dat vertel ik je straks wel. Nu blijf ik nog even onfatsoenlijk naar je gluren, fantaseren over je huid. Straks zal ik je voelen en weten hoe je echt ruikt. Tot straks, fijn schepsel in mijn tuin. Ik hoop dat je niet zal schreeuwen als ik mijn vrijheden op je loslaat. Ze zijn wat onwillekeurig, maar wel lief.
4 opmerkingen:
Heftig.
Hopelijk niet té heftig, al gebeurt er verder niets. Alleen het idee natuurlijk..
Goed stuk!
Dank u, altijd leuk om te lezen!
Een reactie posten