16 januari 2013

Hallucinaties

Lichtvlekken voor je ogen, wie kent ze niet. Kleine oplichtende lichtjes, dansend op een ritme dat je niet kan horen of voortbewogen door een wind die je niet voelt. Meestal zie je ze als je te snel opstaat, het bloed naar je hersenen raast of er juist vandaan suist. Het is niet erg, die lichtvlekjes. Gewoon een teken dat je nog leeft en de wereld om je heen nog steeds de normale vorm heeft. Het wordt pas raar wanneer die vlekken het uiterlijk van vlek beginnen te verliezen.

Het begint klein. De lichtvlekjes produceren schaduwen. Schaduwen die net als de lichtjes klein zijn, dansen op het ritme en voortbewogen worden door die wind. Je stoort je er niet aan, licht en donker zijn twee kanten van dezelfde medaille. Stiekem is het ook best mooi, het samenspel van lichte plekjes die een komische dans aangaan met hun zwarte broeders. Voor mij was het een klein feestje wanneer ik ze zag. Eentje voor mij alleen en waarvan helemaal niemand kon meegenieten. Niet dat er op die momenten iemand in de buurt was.. Om de een of andere reden verschijnen ze alleen als ik helemaal alleen ben en de stilte het grootst is. Dan zag ik hele dansvoorstellingen voor mijn ogen. Lichten die opgeslokt werden door duisternis, duisternis dat overrompeld werd door licht en alles ertussenin. Het waren prachtige, bijna psychedelische gebeurtenissen in puur zwart en wit. Ik mis ze nu, die bewegingen van licht en donker voor mijn ogen.

Naar mate de weken verstreken en de dans van licht en donker voor mijn ogen steeds vaker overheerst werd door schaduwen veranderde er iets. De schaduwen werden niet alleen steeds sterker, de lichtjes verdwenen langzaam naar de achtergrond, maar ze veranderde ook van vorm. Ze werden groter, amorf van vorm en uiteindelijk wisten praktisch alle lichtjes te doven. Nu zie ik ze nog af en toe, weggedoken in een ver hoekje van mijn blikveld. Voorzichtig pogingen doen de dans uit te voeren die het ritme voorschrijft, maar het ziet er angstig uit. En ik begrijp die angst. De schaduwen hebben alles overgenomen. Ze zijn er altijd. Waar ze klein begonnen, schattige vlekjes, zijn ze uitgegroeid tot gigantische vormen die leven in hoeken. Langs mijn ogen bewegen en zelfs recht voor mij gaan staan. Het zijn geen vlekken meer, maar wezens.

Ik hield het de eerste dagen, misschien weken op hallucinaties. Een soort kortsluiting in mijn hersenen, doordat ik zoveel meegemaakt had de laatste tijd. Dat ik voor het eerst in een hele lange tijd helemaal alleen ben speelde ook mee in deze gedachte. Ik moest gewoon wennen aan het alleen zijn. De nieuwe situatie, mijzelf worden. Daar hoorde dit gewoon bij en ik besloot de vlekken te negeren. Tenslotte negeerde ik de lichtvlekken ook vaak genoeg. Ze kwamen soms op tijden dat ik er helemaal geen tijd voor had of net druk bezig was mijn haar te wassen. Die schaduwen moesten ook maar wennen aan een regime van kijken en genegeerd worden. Het was voor mij ook het beste. De schaduwen waren er inmiddels zo vaak dat ik ze ook in gezelschap begon te zien. En precies daar begon het bij mij te wringen. Dat was niet goed. Ik hoorde in gezelschap geen last te hebben van dingen die er niet zijn. In gezelschap hoort de wereld normaal te zijn, normaal zoals ik dat vind. Dit was niet normaal.

Nu enkele weken verder weet ik zeker dat het niet normaal is. De schaduwen zijn er nog steeds, alleen nemen ze nu nog veel groteskere vormen aan. Het begon met slangen die over de muren kropen. Hun schubben glansde zachtjes in het licht en toch kon ik ze niet goed zien. Alsof ze van veelkleurig rook gemaakt waren en toch ook niet. Ik wist dat het niet goed zat, maar vond het wel best. Ook dit begon ik te negeren. Ik deed ze af als hallucinaties, dingen die ik misschien zie maar er echt niet zijn. Dat ging ook best een tijdje goed, zeker enkele dagen. Tot ik opeens een vrouw in mijn gang zag staan. Ik dacht dat het mijn buurvrouw was en vroeg mij af hoe in vredesnaam ze binnengekomen was, maar toen ik goed keek zag ik dat ze onstoffelijk was. Ze was niet echt aanwezig. Ze was zoiets als een geest, een spookbeeld. Toen sloeg de schrik om mijn hart, dit waren geen grappen meer. Dit was ernst, pure harde ernst. Ik had de schaduwen nooit mogen negeren en dit was het gevolg. De vrouw was eigenlijk net zo snel weer verdwenen als ze in de gang verschenen was. Ik keek en toen ik nog een keer keek was ik alleen.

Met het hart kloppend in mijn keel was ik op de bank gaan zitten, maar er gebeurde niets noemenswaardig meer. Alleen schaduwen die vanuit mijn ooghoeken wuifde, zwarte slangen die over de muren en plafond kropen en vlekken. Voor mij op dat moment niets bijzonders meer. Ik begon wel meer op mijn hoede te zijn. Elke keer als ik iets zag bewegen bekeek ik het. Meestal was het niets, gewoon een bewegende schaduw, maar soms was het wel iets. Een uitgestoken arm, soms monsterlijk, soms net zo menselijk als ik kan zijn. Een tot grimassen getrokken gezicht dat mij door het raam aankeek. Niet alleen door het woonkamer- en keukenraam, maar elk raam dat ik in huis heb. Zelfs door het raam in de huiskamerdeur zag ik gezichten mij aanstaren. Grote ogen, wijd opengetrokken. Opengesperde monden, schreeuwend om aandacht of pijn. Onhoorbaar en toch voelde ik hun ergernis. Hun angst en hun woede. Ik voelde ze schreeuwen, hoorde het diep in mijn hoofd.

En uiteindelijk werden de gezichten en armen lichamen. Hele wezens paraderen door mijn woonkamer. In de tuin, overal waar ik kom. Niet altijd. Ze zijn er niet altijd. Alleen op de moment dat ik het niet verwacht. Dat ik ze vergeten ben (niet dat ik ze kan vergeten, maar dat denk ik dan) of even een moment van stilte ervaar. Ook zoiets, stilte. Vroeger was het altijd stil in mijn omgeving. Ik luisterde wel muziek, maar genieten van stilte en de muziek die er niet is kon ik ook mateloos van genieten. Maar nu... Nu hoor ik zelfs geluiden. Ik hoor ze lopen. De schaduwen, de mensen, de wezen. Ik hoor ze. Ze ademen in mijn buurt. Kloppen op de muren, hard, zacht. Ze zijn er altijd. Als ik slaap kruipen ze tegen mij aan en kriebelen aan mijn oor. Ze trekken aan mijn haar en fluisteren woordeloze gedachten in mijn hoofd. Ze zijn er altijd. Altijd, zelfs als ik ze niet zie.

Nu ik ze beschrijf, ze opschrijf is het nog veel erger. Een kakofonie van geluid gaat er door mijn kamer. Kleine schrapende geluidjes, van nagels op een schoolbord. Zuchten, diep ademhalen. Smakken en likken van lippen. Ik hoor \voetstappen en zie vele schaduwen. De muren zijn er bezaaid van en allemaal praten ze tegen mij. Woorden die ik niet kan verstaan, zinnen die ik niet begrijp. Ze praten en praten en praten. Ik word (denk ik) gek. Ze maken mij gek.

Door de kier van de deuropening zie ik een gezicht naar mij kijken. Een waterig oog, beetje doorlopen staart mij aan. Smakkende lippen, gulzig bijna. Ik kijk terug en voel de angst door mijn lichaam gaan. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik weet niet meer wat echt is. Ik weet het niet meer. De schaduwen zijn overal en altijd. Ik ben bang!

Geen opmerkingen: