20 september 2010

Niemand vertellen

Sinds vandaag voel ik mij vreselijk onzeker in een ruimte. Alsof de lucht mij probeert aan te raken op alle plaatsen die ik liever verborgen hou. Ik voel mij als een kind dat droomt nakend in de klas te staan, alleen sta ik daadwerkelijk naakt op straat. De ruimte drukt op mijn schouders, zwaar en traag voortbewegende. Mensen kijken naar mij terwijl ik mijn naaktheid probeer te verbergen. Ik hou mijn linkerhand voor mijn geslacht en de ander zwaait doelloos in de lucht. "Ik voel mij onzeker in deze ruimte!" roep ik in de rondte, maar de mensen lachen alleen maar. Ze lachen mij uit, waardoor ik mij nog meer onzeker begin te voelen.

De ruimte komt steeds dichterbij. De mensen verdwijnen, ze bestonden alleen maar in mijn hoofd. Toch hoor ik nog hun schaterlachen, wolven in het bos zijn het. Alle mensen zijn wolven, sommige in schaapskleren maar ook zij lachen mij uit. Iedereen lacht mij uit maar ik kan ze niet meer zien. Mensen bestaan niet in deze ruimte waarin ik mij onzeker moet voelen. Ik voel de ruimte tegen mij naakte huid drukken. Een zachte dwang om verder te gaan op mij uitoefenen.

Ik neem een stap voorwaarts en de ruimte gaat met mij mee. Het vormt een schild om mij heen, kleed mij aan zoals kleding dat doet en houd mij warm in deze kou. Toch voel ik mij onzeker in deze ruimte. Ik vertrouw het niet. Volgens mij kan het elk moment weer verdwijnen en dan sta ik naakt in het niets. Iedereen, maar dan ook echt iedereen kan mij zien en dan lachen ze weer. Ik hoor hun gniffelende lach al in de verte, hun schaterende stemmen terwijl ze met vingers naar mij wijzen. Het is de schuld van de ruimte, ik vraag je om stilte. Je mag dit aan niemand vertellen. De ruimte hoeft niets alles te weten.

Het kan mijn gedachten al lezen, als ik droom weet het waar ik ben. Ooit was ik groot en sterk, diep geworteld in de wereld en toen stierf ik in het niets. De ruimte was er om mij op te vangen, mij te omarmen en lief te hebben. Nu weet ik het zeker, ik voel mij onzeker in een ruimte. Niets kan verder van de waarheid zijn, maar vertel het aan niemand. Alsjeblieft, ik ben leeg. Ik ben slechts de ruimte.

18 september 2010

Gezellig in het gekkenhuis

Gapend probeer ik de wereld nog even buiten te sluiten, maar het geschreeuw van mijn medebewoners begint mij te irriteren. Met een ferme ruk gooi ik de dekens van mij af en zie de prinses op de grond vallen. Ze stuitert twee keer voor ze onder de kast verdwijnt. Eén van de katten rent haar achterna en verdwijnt in dezelfde ruimte waar de prinses heen gegaan is. Ergens weet ik dat ik ze beide zal moeten pakken, maar momenteel heb ik er totaal geen zin in. Ik denk aan de kermis welke weer in het dorp geland is, de reden dat mijn medebewoners uitzinnig aan het schreeuwen zijn.

Het sociale leven waar ik normaal gesproken deel vanuit maak is volledig ontregeld door fel knipperende gloeilampen, irritante hitparade-muziek en paardenraces. Ik zie de mensenmassa's al weer voor mij. Volkse figuren tussen de attracties, de lampen die op hun gezichten schijnen. Drank in hun handen en geveinsd plezier in de ogen. De prinses zal het prachtig vinden, maar zij is verdwenen onder de kast waar de kat gaat wonen. Samen zullen ze een gezinnetje gaan stichten, kleine kattenkinderen krijgen met de inslag van een koningshuis. Ze eten royaal cake en gebakjes en spelen met een haak. Een haak van de kapitein, geen vleeshaak zoals vele zullen denken. Ik verlang gewoon naar rust. Stilte in mijn hoofd en slaap op mijn gezicht, maar beide is mij niet gegund.

Mijn benen dragen mij de kamer uit. Ik laat de prinses en de kat helemaal achter. Ze zijn gelukkiger samen dan ze met mij ooit zouden worden. Zelfs al nam ik ze mee naar de kermis zouden ze het gemis aan een gezinsleven met zich meedragen. Ik krijg een biertje in mijn handen gedrukt. "Hier drink op!" zegt niemand in het bijzonder. In één teug sla ik de inhoud van het plastic bekertje achterover en voor ik het weet is het weer gevuld met hetzelfde alcoholische vocht. Ik kijk ernaar en vraag mij af wat ik net achterover geslagen heb. Ik had toch al bier gedronken? Ik proef de licht-bittere smaak nog op mijn tong, de verfrissing van het vocht in mijn keel. Toch sta ik hier met een vol glas in mijn handen. Dit is ook de reden dat ik in het gekkenhuis verblijf. Ik weet niet meer wat ik doe.

De kermis is precies wat ik ervan verwacht had. Felle lampen knipperen in mijn ooghoeken. Luide muziek schalt uit boxen en in mijn oren, slechte muziek. Muziek die mij doet denken aan het verleden waarin vele mensen werden gedood in kampen achter prikkeldraad. Een verleden dat ik nooit heb meegemaakt, maar wel zou willen zien gebeuren. Het volkse vermaak van de kermis is niet voor mij weggelegd. Mensen praten in mijn oren, schreeuwen in de verte en staan in de rij om in goedkope attracties te stappen. Ik hoor mijn naam roepen en sla het bier (nogmaals?) achterover. "Kom! We gaan gokken en schieten op knuffeldieren!" Ik loop naar degene die mij naam roept. Weer krijg ik een biertje in mijn handen gedrukt. Ik wil niet meer drinken, ik wil hier niet eens zijn.

Inmiddels begin ik te verlangen naar mijn bed. En vraag ik mij af waarom ik de prinses en de kat niet achterna gegaan ben.. Ik weet dat ze samen gelukkiger zijn, maar deze ellendige kermis zou ik iedereen willen besparen. Ik had onder de kast moeten kruipen en verdwijnen van deze wereld, maar nu is het te laat. Nu ben ik hier, in het gekkenhuis bij al mijn vrienden. Ik drink bier en doe mee met de geveinsde vrolijkheid. Dat doe je als je in het gekkenhuis woont, de werkelijke wereld is nog veel te ver weg. Ik verlang naar de slaap, de doden in de koude grond en rust in mijn hoofd. "Mag ik nog een biertje?" vraag ik aan niemand in het bijzonder en richt mijn geweer op een knuffelbeer.