30 september 2011

Vandaag doe ik dit..

Je mag niet klagen, klagen is voor mensen die niet beter weten en denken dat de wereld een boosaardige plaats is waar niemand weet hoe je werkelijk van binnen bent. Je mag niet klagen, alleen de hele dag met je armen open staan om alles te ontvangen wat je eigenlijk helemaal niet wilde hebben. Klagen is voor mensen die dromen, maar deze niet waar durven te maken. Zoals dromen alleen weggelegd is voor mensen die weten waar ze voor staan en het woord klagen niet kennen. Je mag niet klagen, dat zei mijn moeder altijd. Ik klaag niet!

Toch huil ik dagelijks, voel ik de tranen over mijn wangen stromen wanneer ik tegen mijn eigen onvermogen aanloop. Niet dat er geen dingen zijn die ik niet kan doen, behalve raketwetenschapper worden omdat ik niets van wiskunde begrijp en er werkelijk geen meter interesse voor wil opbrengen. Maar toch denk ik dat er dingen zijn die ik niet kan doen. Zaken waarover ik wil klagen, maar niet doe waarna mijn tranen de woorden uitspreken. Het zijn zilte tranen, tranen die ik voel wanneer ik naar prachtige muziek luister. Muziek die mij ontroerd tot op het bot en mij verteld dat ik niet moet klagen. Niet klagen, zoals mijn moeder altijd zei.Vroeger luisterde ik naar de woorden van mijn moeder en klaagde ik niet, vandaag luister ik naar de muziek op de cd Seeljocht en klaag niet. Ik voelde de zilte tranen over mijn wangen lopen, de zee mijn voeten kussen en droomde van dingen die ik nooit zou bereiken. Toch zeg ik niet, niets meer dan ik gisteren vertelde.

Ik weet alleen niet wie er gisteren naar mij luisterde toen ik tegen mijn onvermogen om met mensen te converseren aanliep. Dat mijn houding, gedachten en uitdrukkingsloze kledingkeuze zorgt dat ik niet weet hoe ik met mensen moet praten. Hoe ik mij buitengesloten voel in een groep mensen en toch praat alsof ik erbij wil horen. Ik lach, praat en doe alsof ik het naar mij zin heb terwijl ik het niet begrijp. Zal ik je vertellen dat interactie en communicatie op sociaal vlak mij volledig vreemd zijn? Dat ik niets begrijp hoe je een gesprek aangaat met mensen en kan spreken over zaken als het weer, werk en de gebeurtenissen van gisteren? Ik denk dat jij mij weer niet zou begrijpen en mij aankijkt alsof ik uit zee gelopen ben. Een zee, zilterdan de tranen op mijn wangen en ver van jouw bed verwijderd. Daarom kijk ik alleen naar de massa, de mensen en laat ik het erbij zitten. De tranen op mijn wangen drogen vanzelf op, de gedachten doven ooit uit. En wanneer ik iedereen buitensluit tussen de vier muren hoef ik mijn onvermogen geen voeding te geven. Ik klaag niet. Ik klaag niet, zoals mijn moeder mij ooit vertelde.

Toch verlang ik ook naar de warmte van vreemden, soms... Op momenten dat mijn eenzaamheid boven komt drijven in een groep of zie hoe een ander contacten legt met mensen die ik ook wilde leren kennen. Soms voel ik mijn onvermogen knauwen in mijn been en stromen de tranen iets harder over mijn wangen. Dat zijn de momenten waarbij ik verlang naar de eeuwige stilte, de eeuwige rust van het niets. Dan zijn de muren om mij heen niet meer genoeg, dan wil ik weten wat er na mijn leven zal gebeuren. Maar ik klaag niet, klagen is voor mensen die het leven niet durven te leven. Ik veeg mijn tranen weg, laat mijn wangen opdrogen en vandaag doe ik dit..

17 september 2011

Schep niet in mijn tuin!

"Er was eens.." "Dat verhaal ken ik allang, vertel mij een ander!" Verongelijkt keek ik hem aan, het was precies weer hetzelfde liedje. Ik heb iets wat hij allang kent en voor ik überhaupt iets kan laten zien of vertellen wil hij iets anders. Zijn koortsige blik zwierf over mijn gezicht. "Ik ken geen ander verhaal" antwoordde ik en ik zag zijn gezicht vertrekken. Alsof ik hem probeerde in te smeren met uitwerpselen, zo kon hij altijd kijken maar deze keer liet ik mij niet vermurwen. Hij moest het er maar mee doen, iets anders ging ik het niet voorschotelen.

"Ik wil een ander verhaal horen, dan verzin je maar iets anders. Dit verhaal ken ik al en toen ik het voor het eerst hoorde vond ik het al een stompzinnig verhaal!" Zijn toon werd steeds zeurderiger, een klein dreinend kind dat geen snoepje mag en toch door blijft klagen in de hoop dat zijn moeder van gedachte zal veranderen. Hij keek er bijna smekend bij, smekend en vies. De gedachte dat hij onder gesmeerd werd met uitwerpselen bleef op zijn gezicht staan, al was op het dit moment nog op de achtergrond. De smekende ogen verdoezelde de trekken die zijn ongenoegen uitdrukte. Ik bleef hem aankijken, zonder nog langer iets te zeggen. "Ga je nog een verhaal vertellen?" begon hij op dezelfde zeurtoon. Ik negeerde hem en liep naar het raam.

"Moet je kijken! Er staat een vent in de achtertuin te scheppen!" Ik draaide mij van het raam naar hem om. Hij keek niet eens op. "Die staat daar al drie dagen. Hij heeft de voortuin al omgeschept..." Verschrikt keek ik weer naar buiten. "Wat?! En dat zeg je nu pas?" Ik keek nog een keer naar die kerel in de tuin. Het had gewoon een willekeurige buurman kunnen zijn, overhemd, opgestroopte mouwen en een beetje vieze blauwe spijkerbroek. Als hij niet met een schep in de achtertuin stond te spitten had ik hem geen tweede blik waardig gegund. "Die vent is echt zot!" en ik stormde de kamer uit. "En mijn verhaal dan?!" hoorde ik nog tegen mijn rug roepen, wat ik afkapte door de deur hard achter mij dicht te slaan en de gang in te lopen.

Mijn schaduw snelde mij vooruit in de gang, zonlicht vanuit het raam achter mij speelde met de kleuren op het tapijt. Ik besteedde aan beide geen aandacht. Ik was alleen maar bezig met die vent in de tuin. Met zijn schep en de kuilen die hij inmiddels in het gazon had gemaakt. Was die vent helemaal gestoord geworden? Ik snelde door de gang en sloeg de hoek op. Een nieuwe gang lag voor mij uitgestrekt, aan het einde een raam waar de zon doorheen scheen. Ik zag de lichtstralen op de grond een mooi vierkant vormen. "Krijg nou wat..." sprak ik zachtjes. Er moest hier een trap zijn, tenminste een kwartier geleden was ik hier naar boven gekomen om naar zijn kamer te gaan en nu lag er een gang voor mij alsof er nooit iets anders geweest was. Ik liep terug en keek de gang in waar ik vandaan kwam. Niets vreemds te zien, gewoon dezelfde gang waar ik net ook doorheen liep. Aan het einde een raam waar het zonlicht doorheen valt op het tapijt, spelend met de kleuren. Halverwege de gang de kamer waar hij in bed lag te wachten op zijn verhaal. "Zou ik teruggaan naar hem? Hem vragen waar de trap gebleven is?" Hij zou mij uitlachen, keihard uitlachen en de eerstkomende weken beschimpen dat ik niet eens een trap kon vinden. "Nee, ik zou het zelf wel uitzoeken."

Met die gedachte liep ik terug door de gang, langs zijn kamer en keek uit het raam. Gewoon de achtertuin en daar stond die vent nog steeds verwoed te scheppen in het gazon. Niets vreemds, ik zou die vent wel even de waarheid gaan zeggen. Niemand spit mijn gazon om! Ik draaide mij weer om, liep de gang door en sloeg de hoek om. Weer dezelfde gang voor mij, geen trap.. Alleen een raam en een andere gang aan het einde. Die gang had ik nog niet eerder gezien. Ik liep de gang in, een beetje voorzichtig omdat ik dacht dat het allemaal een hallucinatie was. Straks was de trap gewoon aanwezig, maar kon ik deze niet zien. Op dit moment geloofde ik alles, alleen toen ik op de plaats van de trap kwam.. Tenminste op de plaats waar de trap hoorde te beginnen ging de gang gewoon verder. Harde vloer met hetzelfde kleurige tapijt als overal. Ik liep naar het raam en keek naar buiten. De tuin, gewoon dezelfde tuin als altijd. Alleen een beetje anders, er was iets anders aan deze tuin. Het zag eruit als mijn tuin, maar ergens klopte het niet. Ik kon mijn vinger er niet opleggen, behalve dat het grasveld hier ook volledig omgespit was. Die vent was hier ook geweest!

Ik liep de volgende gang in, gewoon weer een gang met een deur halverwege. Die deur was ook nieuw, ik liep ernaar toe en probeerde de deurklink. Op slot. Ik probeerde het nogmaals. Nee, echt op slot. Ik bleef even staan voor de deur, draalde wat voordat ik verder zou gaan. Binnen hoorde ik een vaag gestommel, een voetstap of iets. Ik kon het niet goed horen en klopte aan. Er moest iemand zijn. Misschien kon deze persoon mij verder helpen, al bleef het vreemd dat hier een kamer was in een gang die ik niet kende. Maar wat kon mij het schelen. Het gestommel stopte onmiddellijk nadat ik aangeklopt had, doodse stilte. Ik klopte nogmaals aan, harder deze keer. Weer doodse stilte, geen vin werd verroerd. Voorzichtig legde ik mijn oor tegen de deur te luister. "BAM!" precies op de plaats waar ik mijn oor legde werd tegen de deur geslagen. Ik schrok mij rot en gaf een gil. "Hee, doe eens normaal! Doe eens open!" Stilte. Niets bewoog, niemand zei iets terug. Ik keek naar de deur, niet goed wetend wat te doen.

Er zat maar één ding op, ik liep verder de gang in en sloeg de volgende hoek om. Een trap naar boven, precies dezelfde trap als ik normaal gesproken in de gang bij de voordeur heb stond hier in de gang. Ik keek omhoog, weer een gang. Een zelfde gang als waarin ik stond, alleen met een trap. Ik liep gelaten naar boven, weinig andere keuze had ik. Teruggaan leverde niets op en die gangen was ik net doorgekomen. De enige weg was naar boven. En weer stond ik in een gang, deze keer twee deuren. Recht tegenover elkaar en beide potdicht. "Zal ik ze weer proberen.." schoot door mijn gedachten. Voordat ik er eigenlijk erg in had stond ik voor de eerste deur en duwde aan de deurklink. Ook op slot. De andere, hetzelfde verhaal. Ik liep maar door, proberen aan te kloppen had ik niet eens zin meer in. Ik zou het zelf wel uitzoeken. Weer een hoek. Weer een gang, alleen aan het einde van deze gang was een vierkant gat met een ladder naar beneden. Voorzichtig liep ik naar het gat alsof er demonen of monsters uit konden schieten. Wist ik veel, inmiddels was ik helemaal de klust kwijt. Ik wist niet eens meer waar ik in mijn eigen huis was en monster die uit een gat schieten... Waarom niet!

Het gat leidde naar een kamer met een aarden vloer. Veel kon ik daar beneden niet onderscheiden, gewoon een vloer met aarde erop en een lader die naar beneden leidde. Geen monster, geen demonen en verder stilte. Ik stapte de ladder op en liet mij trede voor trede naar beneden zakken. De aarden vloer was echt een aarden vloer. Ik stapte op de grond en hoorde niet de holle klank die ik verwacht had van een houten vloer met aarde erop. Meer een solide stamp. Aarde op de derde verdieping? Het werd steeds vreemder. Ik keek de kamer waar ik was rond. Het leek het meeste op een kelder zoals je onder veel oude huizen vind. In de hoek stonden enkele kartonnen dozen opgestapeld, een kast met erin wat verspreid gereedschap en een berg stoffige zooi. Duidelijk een opslag ruimte waar niet vaak iemand kwam. Ik liep naar de kast. Potjes schroeven, een hamer, een berg schroevendraaiers en oude papieren. Ik pakte het papier, niets dan lege blaadjes. In een doos verderop in de kast zaten vermolmde doeken gepropt en weer iets verderop stonden oude potten verf. Volgens mij stonden die er al zolang dat de verf hard geworden was in de pot, maar ik nam de proef niet op de som.

Aan het einde, een beetje verstopt achter de kast en enkele dozen ontwaarde ik een deur. Ik keek verder de kamer door, tegenover de kast vlak onder het plafond zat een klein raampje waar schimmig het zonlicht door naar binnen viel. Achter het glas kon ik gras zien wuiven. Gras op de derde verdieping? Of was dit alweer de tweede? Ik wist het niet meer, maakte ook niet uit. Gras is gras en een raam is een raam. Ik liep naar het raam, schoof enkel dozen waarvan ik dacht dat ze redelijk stevig waren dichterbij en stapte erop. De dozen waren inderdaad stevig of gevuld met dingen die stevig waren. Ik ging maar uit van het laatste, karton staat niet echt bekend dat het mijn gewicht kan dragen. Door op een doos te staan kon ik precies uit het raampje naar buiten kijken. Door de viezigheid en stof op het raam had ik een perfect uitzicht over de tuin. De tuin op grondniveau.. ik keek uit over het grasveld met het gras precies op ooghoogte. De kamer was echt een kelderruimte en dit raampje was niet meer dan een kelderraampje. Verderop in het gras zag ik die vent weer verwoed scheppen in mijn gazon. "Hee!" schreeuwde ik tegen het glas, tegen hem. En begonnen te bonken op het kleine raampje. "Hee! Kap daar eens mee!" schreeuwde ik nog een keer. De man gaf geen teken dat hij mij gehoord had. Hij bleef zijn schep in het gazon duwen en grote happen eruit scheppen. In een schijnbaar onvermoeibaar tempo ging hij door. Ik gaf een laatste klap op het raampje en sprong van de doos. "Boeken en tijdschriften" stond er in een vrouwelijk handschrift op geschreven. "Vreemd" dacht ik nog, maar besteedde er verder geen aandacht aan. Ik moest buiten zien te komen.

Ik keek om naar de trap omhoog, maar wist al dat die weg vruchteloos was. Daar zou ik niet naar buiten kunnen komen, ik kon alleen verder gaan. Verder door de deur achter die andere dozen, de deur achter de kast. Ik schoof de dozen opzij, allemaal gevuld met allerhande troep. Prulletjes vielen eruit toen een doos omviel en in een ander zag ik wat oud speelgoed en kleding. Ik trok mij er allemaal niets van aan, dat was van een later zorg. Later zou ik dat allemaal eens op mijn gemak gaan bekijken. Nu moest ik buiten zien te komen om die kerel eens goed de waarheid te zeggen. De dozen waren ook snel weggewerkt. Nu alleen de kast nog opzij zien te schuiven. Precies met het uiterste puntje stond deze tegen de deur aangeschoven zodat ik deze met geen mogelijkheid kon opentrekken. Ik duwde tegen de kast en tot mijn verwondering verschoof deze een klein stukje over de vloer. Met nog een harde duw was de deur helemaal vrij van dozen en kast. Ik trok aan de deurklink en opende de deur.

Even dacht ik dat deze ook op slot zou zitten. Hij gaf niet gelijk mee, even bleef hij vastgeplakt maar toen ik wat harder trok ging hij een klein stukje open. Mijn hart maakte een sprongetje, van schrik en ook van blijdschap. Ik trok harder aan de deur en met een luid gekraak ging de deur verder open. Weer een kamer, deze duisterder dan degene waar ik mij nu bevond. Deze kamer had geen raampje. Ik liep naar binnen en liet mijn ogen langzaam wennen aan het duister. In de schaduwen verscheen een kleine kamer, helemaal leeg op een lange paal met een bordje waarop "KM 63" geschilderd stond. Bovenop het bord zat een krijtwitte vogel. Een meeuw. "Kraaaa!" zei de vogel.

2 september 2011

Volledig naakt

Een man komt tegenover mij zitten in de trein. Tegenwoordig geen belangwekkende situatie meer, sinds de treinen korter dan de reis zelf zijn geworden moeten we allemaal een beetje inschuiven. Ik trek mijn benen wat dichter onder mij en groet hem met een vriendelijk hoofdknikje. Het is een hele normale man, zo'n echte forens die je in de spits vaker zit. Kort jasje, poloshirt met bovenste knoopje los, haar kortgeknipt in een zakelijk model. Gewoon iemand die ergens op kantoor werkt. Zijn aktetas wekt ook alle indruk dat hij op een kantoor werkt. Ik besteed geen verder aandacht meer aan hem en richt mijn blik naar buiten, dit te meer omdat mijn zogenaamde iPhone weer eens niet wil reageren. In mijzelf vervloek ik de wereld, het ding en iedereen om mij heen.

Langzaam rijdt de trein het station uit en begint de wereld buiten te veranderen van een willekeurig station in een wijds stadslandschap. De man tegenover mij buigt zich voorover en zegt "23!" Meer zegt hij niet en hij zakt weer terug in de rugleuning. Ik kijk hem verbaasd aan en mijn telefoon gaat over. "Onbekend nummer" lees ik op de display. Ik besluit maar op te nemen. "Ja, met Breedveld hier! Dit is werkelijk weer zo'n stuitend slecht geschreven onzin stuk van je!" Ik kijk verbaasd naar de man tegenover mij, maar hij kijkt mij niet meer aan. "Ik had je toch al gezegd dat je niet kan schrijven!" gaat de stem aan de andere kant van de lijn door. "Maar, meneer Breedveld..." val ik in. "Ik had u toch al gezegd dat uw mening mij geen ene meter kan schelen.." "Ja, dat had je inderdaad. Dus? Ik zou nog terugkomen op jouw slechtschrijverij, op jouw stuitend misbruik van woorden, op die geestelijk gehandicapte softenonkindjes die jij metaforen denkt te noemen."

Ik ben inmiddels meer dan verbaasd. Hoe komt deze kerel aan mijn nummer en waarom belt hij mij precies als ik in de trein zit. En dan nog precies op het moment dat een willekeurige vreemdeling het mythische getal 23 tegen mij uitspreekt zonder dat ik erom vroeg."Hee, mannetje! Zit je nu weer te schrijven terwijl je MIJ aan de lijn hebt?" "Je hebt wel een ontzettende lef!" De stem aan de andere kant van de lijn begon met elk woord harder te praten. "Meneer Breedveld, ik zit in de trein. Ik ben onderweg naar elders, schrijven doe ik alleen wanneer ik in alle eenzaamheid van mijn woonkamer ben..." Nee, mannetje... Slechte vakkenvuller in een supermarkt! Je zit gewoon weer een tekst te typen die pijn doet aan je ogen, die je hersenen week laat worden van de spelfouten en taalvervormingen. Fulminerende dwaas ben je!" wierp die Breedveld in voordat ik mijn verhaal kon afmaken. "Verhalen afmaken doe je maar in je eigen tijd!" Ik keek naar de telefoon in mijn hand. Dit moest een geintje zijn, een camera moest op mij gericht zijn. Dat moest! "Nee, mannetje. Het is geen geintje. Je bent de slechtste schrijver die over het net zwerft en dat moet gewoon gezegd worden. Ik zal je nu weer met rust laten. Ga maar lekker je "treinreis" voortzetten!" en hij hing zonder een woord van afscheid op.

Nogmaals wierp ik een blik op mijn telefoon. "Gesprek beëindigd" stond er te lezen. Ik keek de man tegenover mij verbaasd aan, hij glimlachte een beetje. Tenminste, in mijn verbazing dacht ik dit op zijn gezicht te lezen. Dat hij eerder "23" tegen mij gezegd had was ik inmiddels volledig vergeten. Ik was alles vergeten, dit moest een geintje zijn. Hoe kwam die man, die Breedveld, aan mijn telefoonnummer en waarom zou hij mij bellen? Mijn kritiek op zijn schrijverij had hij toch allang afgehandeld? Ik voelde mij opeens heel erg achtervolgd, zelfs de koeien in de wei waren verdacht. Ik keek naar ze terwijl de trein voorbij ze reed, nare beesten. Die zwarte-witte vlekken, de volledige naaktheid van die dieren. Even voelde ik een rilling over mijn rug gaan. Dit moest stoppen, alleen was de enige oplossing die ik kon bedenken helemaal stoppen met schrijven. Maar dat kan ik toch niet zomaar doen, dit is een vrije wereld. Ik zou het er maar ophouden dat dit het laatste was dat ik ooit van die vervelende man zou horen, gewoon zijn laatste wapenfeit. In zijn ogen zal ik wel een nobody zijn, een mannetje uit een onbekend niemandsland. Ik zou gewoon blijven schrijven!

De man tegenover mij boog zich weer naar mij toe. "23" zei hij "Ik zei 23, maar volgens mij hoorde je mij de eerste keer ook wel.." Daar had hij gelijk in, de eerste keer hoorde ik hem ook wel. Ik was het alleen even vergeten, maar nu was het weer luid en duidelijk in mijn geest aanwezig. Ik voelde mij volledig naakt.. naakter dan die koeien in de wei.