14 december 2011

Niet alles geloven

Zoals elke ochtend deed ze de gordijnen open, eerst de linker en dan de rechter. Ze keek naar buiten, gewoon om te zien wat voor weer het was en omdat ze het altijd prettig vond om even de wereld te beschouwen zonder dat ze buiten geweest was. Het beloofde een zonnige dag te worden. De zon was al een beetje te zien achter het dak van de overburen, de lucht was grotendeels onbewolkt en een eenzame fietser trapte door de straat heen. "Ja, het gaat een mooie dag worden" dacht ze bij zichzelf.

Ze keek de fietser in de straat na en wierp een korte blik op hun tuin onder het raam. En plots zag ze hem daar staan, aan de rand van hun tuin. Een beetje verscholen achter de struik die bij de buren op de hoek van de tuin stond. Een man met een lange zwarte jas en een zwarte hoed op zijn hoofd. Ze voelde zijn blik op het slaapkamerraam rusten waarachter zij stond. Wat moest die vent daar? "Robert, kom eens kijken!" riep ze naar haar man in de badkamer. "Wat is er?" klonk vanachter de deur. "Wacht, een momentje. Even mijn gezicht afwassen.." Een beetje geïrriteerd, misschien wel licht paniekerig gooide ze er een "kom nu eens kijken!" uit. Haar man stormde gelijk de badkamer uit, plukken scheerschuim hingen nog aan zijn gezicht. Met de handdoek in zijn hand veegde hij de laatste resten weg. "Wat is er?!" Hij liep naar haar toe. "Kijk naar buiten, daar bij het hek van de buren. Bij die grote struik!" Ze wees naar buiten. Robert keek naar buiten. "Ik zie niet. Gewoon onze tuin en de tuin van de buren. Wat is er aan de hand?" Hij keek haar bezorgd aan. "Je klonk bijna in paniek!"

Ze keek weer naar buiten. De man in het zwart was verdwenen. De straat was verlaten, alleen de auto's van de buren geparkeerd langs de stoep. Ze keek de hele straat af, naar beide kanten, maar er liep ook niemand. "Zou hij achter de struik zitten?" vroeg ze zichzelf nog even af, maar wist dat dit ook onzin was. Zo groot was die struik ook weer niet en een grote vent in een zwarte jas zou ze echt wel zien. "Ik dacht dat ik een vent naar ons huis zag staren. Volgens mij ben ik nog niet helemaal wakker. Droom ik nog.." Robert lachte en gaf haar een kus op haar voorhoofd. "Ja, dat zal het zijn. Kom, we gaan ontbijten. Ik moet zo weer gaan werken." "Ja.." zei ze opgelucht. "Laten we dat gaan doen" en ze liepen gezamenlijk de trap af voor het ontbijt. De man in het zwart verdween langzaam naar een plekje diep in haar achterhoofd. Niet veel later zette ze haar man de deur uit, omdat hij dreigde te laat op haar werk te komen. Ontbijten met Robert was altijd erg gezellig, met z'n flauwe grappen en heerlijke boterhammen maar hij vergat altijd de tijd. Gelukkig had hij haar, kon ze hem op tijd de deur uitzetten.

Ze ruimde de ontbijtspullen op en dacht na over de rest van haar dag. Vandaag hoefde ze zelf niet te werken, dus ze kon lekker aanrommelen. Misschien eventjes naar de stad om wat te gaan windowshoppen.. Ze had op zich niets nodig, maar je weet nooit. Op de dagen dat ze gewoon voor niets naar de stad ging vond ze vaak iets leuks en verder had ze toch niets te doen. Behalve de afwas, waar ze gelijk maar aan begon. Was dat maar gedaan en had ze de rest van de dag haar handen vrij. Veel was het niet, slechts de ontbijtbordjes en de spullen van gisterenavond. Daar was ze zo mee klaar en terwijl ze het water in de gootsteen liet lopen keek ze weer naar buiten. En daar stond hij weer! Nu rechtstreeks voor haar keukenraam, op de stoep voor het gazon. Dezelfde zwarte jas, dezelfde zwarte hoed en nu kon ze zien dat hij rechtstreeks naar haar keek. Al kon ze zijn gezicht niet zien, die ging schuil onder de schaduw die de rand van zijn hoed trok. "Wat te F..." dacht ze en ondanks dat ze eigenlijk bang was vond ze dat ze die kerel best kon confronteren met zijn gedrag. Ze hield er niet van als onbekenden haar in de gaten houden. Maar ja, wie wel? Ze deed de kraan uit en liep naar de voordeur.

Kwaad, met een ruk, deed ze de voordeur open. Ze stormde naar buiten en wilde die kerel gelijk aanspreken. Onder het mom "wat moet je hier" maar er was helemaal niemand. Geen kerel, alleen dezelfde straat die ze altijd zag. De buurman van twee huizen verder kwam net naar buiten lopen, hij zwaaide. Even wist ze niet wat ze moest doen en zwaaide verstrooid terug. Ze keek de straat uit, niemand. Er liep ook niemand. "Ik kan toch niet meer dromen?" vroeg ze aan zichzelf af en liep weer naar binnen. Nu liet de man in het zwart haar niet meer los. Ze bleef eraan denken en de afwas liet ze maar staan voor vanavond. Eerst dit probleem oplossen. Wie was die vent en waarom observeerde hij haar? En nog belangrijker hoe kon hij zo snel verdwijnen als hij deed? Vragen waar ze het antwoord ook niet op wist. Ze besloot haar vriendin te bellen, misschien wist zei raad en anderzijds wilde ze ook liever niet meer alleen zijn. Ze voelde zich niet prettig.

Terwijl ze belde keek ze een beetje angstig uit het raam. Niemand te zien, alleen de straat die ze elke dag zag. Een auto reed voorbij en even later nog één. Haar vriendin nam niet op. "Verdomme!" vloekte ze zachtjes. Ze wilde niet thuisblijven, nu even niet. Ongedurig ging ze op de bank zitten en ze zat nog niet of de telefoon ging. Ze schrok, keek naar buiten (waar niets bijzonders te zien was) en nam op. "Hallo.." "Hooi, met Elsbeth! Ik zag dat je gebeld had!" Haar vriendin, opgelucht haalde ze adem. "Ja, sorry.." ging Elsbeth verder "ik was in de keuken en hoorde de telefoon te laat" "Ach, dat geeft toch niet" antwoordde ze terug. "Het was ook niet zo belangrijk, ik vroeg mij alleen af of je zin had om ergens koffie te gaan drinken. Ik heb geen zin om thuis te zijn.." "Ja, dat vind ik nu een goed plan!" hoorde ze aan de andere kant van de lijn. "Zal ik je over een uurtje oppikken? Kunnen we even ergens gaan roddelen over onze mannen!" Ze lachte: "Ja, dat is goed. Zie ik je over een uurtje." Ze hing op, een uurtje niets doen. Ze ging weer op de bank zitten en keek uit het raam. Nog steeds de normale straat, geen kerel met een zwarte jas en hoed. Enkele auto's en fietsers kwamen voorbij terwijl het uur verstreek.

Zoals gewoonlijk gingen ze naar de La Place in het centrum. Daar hadden ze de lekkerste appeltaart vond haar vriendin en op zich was ze het hier wel mee eens. Ze hadden een tafeltje aan het raam gekozen en keken naar buiten, naar de binnentuin onder hen. "Toch altijd mooi, die tuin" zei Elsbeth. Ze knikte terwijl ze een hap van haar taart nam. Haar vriendin wilde ook een hap nemen, maar zag dat ze een theelepeltje in plaats van vorkje gepakt had. Ze lachte en stak het stukje servies in de lucht. "Zo terug, even een vorkje pakken!" "Is goed, dan geniet ik even verder in stilte" en ze lachte naar haar vriendin. Ze keek hoe Elsbeth wegliep naar de bestekbak en draaide haar hoofd om de binnentuin weer te bekijken. Om even van de bloeiende planten te genieten. Ze schrok zich dood, daar stond die vent met zijn zwarte jas en hoed weer. Midden in de tuin, tussen de planten en struiken. En ze wist dat hij omhoog keek, naar haar keek. Ze rukte haar blik los van hem en keek naar haar vriendin die inmiddels terug kwam lopen. "Elsbeth..." begon ze en ze wees naar het raam. Elsbeth keek haar aan. "Wat is er? Je ziet helemaal wit, alsof je een geest gezien hebt." Ze schudde van nee. "Kijk even naar buiten, zie jij daar een vent in de tuin staan!" Elsbeth keek naar buiten: "ik zie niets.... maar dat kan ook helemaal niet, die tuin is afgesloten. Alleen bereikbaar voor het personeel." "Of zag je iemand van het personeel, een lekker vent?" zei Elsbeth plagerig. "Nee, nee, een vent in een lange zwarte jas" antwoordde ze. Haar vriendin keek haar aan en schudde nee.

Nadat ze het hele verhaal aan haar vriendin had verteld, wat twee bakken koffie koste om te vertellen voelde ze zich wat meer gerustgesteld. Haar vriendin dacht ook dat ze droomde, volgens haar kon je gewoon dingen zien terwijl je wakker was. En sliep ze de laatste tijd niet erg slecht! Iets wat ze had beaamd, ze sliep al enkele weken erg slecht. Volgens haar vriendin had ze gewoon last van waakdromen en moest ze even naar de dokter. Na de belofte dit te gaan doen liet haar vriendin haar achter in de La Place, ze moest nog even boodschappen doen had ze gezegd. Wat ook waar was, ze moest inderdaad nog boodschappen doen. Het eten wat ze gisteren in gedachten had voor vandaag had ze nu geen zin meer in. En daarbij zou boodschappen doen haar weer wat rust geven, gewoon iets basaal doen als boodschappen. Ze stond op, bracht het dienblad met de kopjes en schoteltjes naar de opruimband en liep naar buiten. De geluiden van de straat omringde haar, winkelend publiek liep langs haar heen en ze voegde zich in de massa. "Ja, het was gewoon een droom. Er is niets" sprak ze zichzelf toe en ze liep de winkelstraat verder in.

Even stopte ze bij haar favoriete kledingwinkel en keek in de etalage. Er hing niets leuks, een jurkje wat ze al eerder had gepast en afgekeurd had vanwege een lelijke pasvorm. Daarnaast een broek die haar smaak niet was en dingen ze nog te duur vond. Leuk voor de uitverkoop, maar niet om de volle prijs voor te betalen. Ze wilde verder lopen toen ze in de weerspiegeling weer die vent in het zwart zag. Zwarte jas, zwarte hoed en hij keek weer haar richting op. Hij stond aan de overkant van de straat. Met een bonzend hart draaide ze zich om, hij stond nu wel heel erg dichtbij. Ze moest hem nu makkelijk kunnen aanspreken, maar ze zag niemand toen ze zich omgedraaid had. Helemaal niemand, alleen het normale winkelende publiek. Wat voor een woensdagochtend natuurlijk nog niet echt veel was. Ze keek weer in de winkelruit, niets bijzonders. Precies dezelfde straat. "Ik droom, een hallucinatie..." sprak ze zichzelf streng toe: "als ik thuis ben gelijk de dokter bellen!" Ze had gelijk nergens meer zin in, ook niet in boodschappen doen maar aangezien ze dit nu eenmaal voorgenomen had liep ze gelijk door naar de supermarkt. In de etalageruiten keek ze niet meer.

In de supermarkt zag ze hem weer staan, bij de vleesafdeling. Enkel stond hij nu met zijn rug naar haar toe en ze stormde op hem af. Kwaad greep ze hem bij de schouder. "Wat moet je van mij!" schreeuwde ze hem toe, terwijl ze hem met een ruk omdraaide. Een oudere man staarde haar verschrikt aan. "Mevrouw! Wat doet u? Wat wilt u?" Hij viel bijna door haar bruuske gebaar. "Ik ken u helemaal niet!" Ze schrok en zag nu dat hij helemaal geen zwarte jas aanhad, alleen een lange bruine regenjas. Hij had niet eens een hoed. Wat was door haar heengegaan? "Neem mij niet kwalijk, meneer.." verontschuldigde ze zich. "Ja, dat is je geraaien ook" antwoordde de man kwaad en keerde terug naar het vlees dat hij aan het uitzoeken was. Ze liep weg, dit was echt niet goed. Ze kon beter naar huis gaan en de dokter gaan bellen.

En net voordat ze de winkel uitliep zag ze hem weer door het glas van de deuren heen. Hij stond overduidelijk in zijn lange zwarte jas en hoed op zijn hoofd haar aan te kijken vanaf de overkant van de straat. Nu had ze hem, nu zou ze weten wat hij van haar moest. Ze zou hem nu niet meer uit het oog verliezen en stormde naar buiten. De deuren gleden voor haar open en de man was nu duidelijk zichtbaar. Dit was haar kans en stormde op hem af zonder op of om te kijken. Achter haar hoorde ze iemand schreeuwen dat ze moest oppassen, maar ze lette niet op. Ze had alleen nog oog voor de man in het zwart. Naast haar hoorde ze luid piepende remmen, geluid van een motor en toen voelde ze haar benen onder zich wegslaan. Haar hoofd klapte op de voorruit, welke onder haar versplinterde. Haar arm schoot onder haar weg en tegen het dak van de auto. Ze voelde haar benen tegen de motorkap klappen, eroverheen schuiven en toen werd het zwart voor haar ogen. In de duisternis voelde ze haar lichaam keihard tegen de straat knallen en bleef liggen.

Ze wist niet hoe lang ze daar gelegen had toen ze haar ogen opende. Mensen stonden om haar heen en ze kon ze niet bewegen. Ze hoorde opgewonden stemmen. "Zo erg!" "Zag je haar gaan, ze stak zo maar over" "Ik kon er niets aan doen" Mensen stonden om haar heen, onrustig. "Is er al een ambulance gebeld?" Ze probeerde iets te zeggen, maar slechts een licht gereutel kwam over haar lippen. Ze keek naar de mensen om haar heen, vele keken geschrokken naar haar gehavende lichaam. Naar het bloed dat uit haar hoofd stroomde. Een enkeling keek of er al een ambulance of een dokter kwam en daarna weer snel naar haar. Uit het niets opende de groep mensen zich. "Een dokter.." ging door haar hoofd, maar de man in de zwarte jas kwam naar voren. Hij ging naast haar staan, ging door zijn knieën en stak zijn hand uit. Eindelijk kon ze zijn gezicht zien. Wit als perkament en ondanks zijn toch jeugdige uiterlijk zag hij eruit alsof hij ouder was dan de wereld om hen heen. Zijn ogen leeg, peilloze dieptes die alles zagen maar niets registreerden. Ze keek naar zijn uitgestoken hand. Met een zachte stem prak hij haar toe. "Ga je mee?" zei hij. 

5 december 2011

Een houten vloer

"Kom maar binnen, we gaan beginnen!" Gedwee lopen we de ruimte binnen, meebrengen van bier en andere versnaperingen is geen probleem. Alleen eten schijnt niet op prijs gesteld te worden, maar aangezien niemand dat mee wil nemen is er ook niemand die bezwaar maakt. Een houten vloer ontsluit zich voor onze ogen, stoelen aan de linkerkant en vier microfoons met wat kleine effect-apparaten aan de rechterkant. We worden geacht plaats te nemen op de stoelen. We kiezen enkele stoelen op de tweede rij, dichtbij genoeg om alles te kunnen overzien maar toch te ver om direct geconfronteerd te worden met wat komen gaat.

Het licht is al gedimd, de microfoons staan als een los groepje weerstand te bieden aan de gang van zaken. Alsof ze willen zeggen dat ze zelfs in deze betrekkelijke duisternis hun aanwezigheid duidelijk kunnen maken. Het lukt ze verwonderlijk goed, zelfs de ouderwetse gitaar speaker op de achtergrond maakt zijn aanwezigheid uitstekend bekend. Al komt dit laatste doordat het op een verhoging is geplaatst, een extensie van de houten vloer waarop het geplaatst is. Meer mensen druppelen binnen, sommige met een bier in de hand. Anderen alleen gewapend met een jas en de zin om te beginnen. Het creëert een mooie gelegenheid om de rest van de ruimte te bekijken, maar er valt weinig te zien. De enige twee gedimde lampen op het podium laten zwarte gordijnen op de muren zien, overal waar ik kijk zijn de muren zwart. De golven van de gordijnen geven de ruimte een warme, misschien wel knusse sfeer. Alles is goed en de deur sluit om het laatste publiek binnen te laten. "Iedereen aanwezig?" klinkt er vanuit een verduisterde hoek. Niemand geeft antwoord.

De deur gaat nogmaals open, ditmaal om Keiji Haino binnen te laten. Zijn kleding reflecteert de gordijnen op de muren, ook zwart en loshangend. De zonnebril en zijn lange grijze haar maken zijn verschijning nog groter, grootst zoals de man uit Japan kan zijn. Hij neemt plaats op de grond, in kleermakerszit en klapt in zijn handen. De ceremonie, het concert is begonnen. Rustig begint hij woorden in de microfoon te spreken. In het Japans, het kan van alles zijn. Misschien scheld hij iedereen in het publiek uit, misschien verklaart hij iemand die wij niet zien de liefde. Ik weet het niet, ik spreek geen Japans. Ik versta geen Japans. Langzaam ontpopt hij zich tot zijn ware aard. Binnen tien minuten weet ik dat het materiaal waar demonen van gemaakt zijn bestaat uit geluid. Geluid dat je overspoeld, omklemt en doet grijpen naar adem. Keiji Haino is geen muzikant,  Keiji Haino is een necromancer. Een hogepriester van de uitermate duistere kerk. Hij gromt, schreeuwt, manipuleert, vervormt zijn stem en zingt zoetgevooisd om iedereen in slaap te sussen. Geen zachte slaap met feërieke dromen, maar een duister avontuur waarbij je je ogen wijd opengesperd wil houden. Demonen zetten voet op de houten vloer, het geluid van hun voetstappen zet zich vast in onze lichamen. En altijd staat alleen Keiji Haino achter de microfoons, de hogepriester zonder altaar.

De golven van geluid, zijn schreeuwen, zijn stem. Alles dendert mijn gehoorgang binnen, motorfietsen die een levensgevaarlijke toer uitvoeren in ronde buizen. Geluid dat onder je huid kruipt en niet meer weg wil gaan. Het geluid neemt mij over, zegt dat ik van hem ben en alles om mij heen verdwijnt rond die man op het podium. Die man achter de vier microfoons en zijn kleine apparaten. Ik zoek naar occulte tekens op de grond (een pentagram was al genoeg) maar alleen een blank houten vloer strekt zich voor mij uit. Steeds verder en verder, terwijl de muren van geluid mij verder bedelven. Ik ben bezeten door de demonen die Keiji Haino opgeroepen heeft en laat het gebeuren. De ruimte is leeg, gevuld met de muren van geluid en de houten vloer. In het midden brult, schreeuwt, praat en gromt hij verder. En ik luister. Ik luister naar zijn stem, zijn ruis en zijn feedback. En opeens dringt het tot mij door! Hij roept geen demonen op, maar bezingt de afschrikwekkende schoonheid van de natuur. De monsterlijkheid waarmee wij de natuur behandelen en de manier waarop de natuur ingericht is. De demonen die hij oproept zijn niets meer dan de afgrijselijke gezichten van de Natuurgoden en -wezens.

Ik trek de gordijnen langs de muur om mij heen terwijl Keiji Haino mij verder meeneemt. Steeds dieper dringt het geluid mijn lichaam binnen, soms pijnlijk, soms prettig in de aanraking. Maar altijd is het vrijwillig, als de eerste stappen in een sadomasochistische relatie. Ik weet dat ik kan stoppen wanneer ik wil, maar ik wil niet stoppen. Ik wil doorgaan, doorgaan tot hij klaar is met ons allemaal. Ik dompel mijzelf nog verder onder in het geluid, de gelaagdheid die vanaf de houten vloer over mij uitgestort wordt. Het geluid is een onderdeel van mij geworden, het materiaal waar het gemaakt is blijkt mijn eigen vlees te zijn. Ik ben het geluid, zoals het geluid Keiji Haino is. Hij bespeelt iedereen met zijn stem, vanaf de houten vloer die ook zijn instrument is. De krankzinnigheid, de chaos en de vreselijke schoonheid van de natuur trekt in het geluid aan mij voor bij. Het trekt door mijn lichaam en laat striemen op mijn ziel achter. En dan is het weg, het geluid trekt zich terug naar de houten vloer. Naar de man die het allemaal produceert. Alsof hij het allemaal terugroept vanuit het publiek. Ik ben niet alleen, wij zijn met meerdere en allemaal hebben we hetzelfde meegemaakt.

Keiji Haino staat op, neemt een buiging en loopt weg. We applaudisseren, iets anders kunnen we niet doen en staan zelf ook op. We zijn iets rijker geworden, al hebben we misschien een klein beetje van onze ziel aan Keiji Haino meegegeven. Het was een louterende ervaring, misschien zelfs volledig religieus. We vertrekken met een gevoel van loutering en gewapend met een gehoorbeschadiging terug de buitenwereld in.

Japanse Noise zal voor mij nooit meer hetzelfde zijn, voor mij zal zelfs muziek nooit meer hetzelfde klinken. Ik zal de rest van mijn leven opzoek gaan naar de herontdekking van die houten vloer, al ben ik nu wel bang in het donker. Ik weet nu hoe de natuur er werkelijk uitziet, hoe de dingen die wij normaal gesproken niet kunnen zien eruit zien. Hij liet het mij allemaal zien op die houten vloer.

A Bit of Keiji Haino - live at SPS 4-12-2011

Disclaimer: Deze opname geeft geen goed beeld van de 
totaal-ervaring die Keiji Haino brengt. Het is slechts een 
korte registratie om een beeld te geven bij het geluid, 
wat ook niet goed overkomt vanwege mij camera.

30 november 2011

Verdrinken in spreeuwen

Buiten zitten de bomen vol met vogels. Zwarte, kleine vogels die harder kwetteren dan ik mijn muziek kan zetten. Ik gooi een hand rijst naar ze, ongekookt zodat het verder kan komen. Maar ze reageren niet, het kwetteren gaat onverminderd door terwijl de rijst ongezien op het gras valt. Ik kijk een beetje somber naar de korreltjes in het gras. Misschien moet ik het gras onder water zetten, dan kan het gaan groeien en ik uitkijken over de mooie rijstvelden die je ook in het oosten ziet... Die gedachte verban ik gelijk weer uit mijn hoofd, rijstvelden.. Ik heb last van die vogels, van het constante gekwetter over mijn achtertuin. Het geluid dat ze maken als ze met hun vleugels slaan of alleen bewegen. Ik kan niet tegen het geluid van hun veren. En die nare zwarte kleur die ze hebben! Het zijn gewoon misselijkmakende wezens en ik wil ze weg hebben. uit mijn bomen. Weg uit de buurt van mijn tuin!

Alleen ben ik bang voor hun starende oogjes. De glimmende kraaloogjes, ze staren mij terwijl het maanlicht weerspiegeld in de bolling. Ik snap niet hoe ze het doen. Welke houding ik ook aanneem, hoe ik mijzelf went of keer altijd valt het maanlicht op die zwarte kraalogen en schijnt rechtstreeks in mijn ogen. Maar daar houden ze het niet bij, elke keer als ik ze aankijk beginnen ze te bewegen. Laten ze hun veren ruisen en ritselen. Als Duitsers die kuil graven op het strand en deze aan het einde van de dag niet willen dichtgooien. Bier dat doodslaat voordat je het op je tafeltje heb kunnen zetten. Ik voel dat ze mij uitlachen, elke keer weer. Zelfs als ik niet kijk. En volgens mij laten ze mijn koffie ook koud worden met die glinsterende ogen.

Ik werp nog een hand rijst naar ze. Dit keer een stuk harder, harder en hoger. Nu raak ik enkele van de onderste vogels en het gekwetter wordt nog harder. Enkele vliegen weg waardoor ik begin te juichen. Ik spring op en gooi nog een hand rijst. Weer hard genoeg om de onderste vogels te raken. Nu beginnen er meer weg te vliegen en al gauw is de lucht vergeven van de zwarte lichaampjes. Ik schrik van hun hoeveelheid als ze in één grote zwerm opvliegen. Hun ogen gericht op mij, nog steeds het maanlicht reflecterend alsof er niet gebeurt is.

"Wat heb ik gedaan?" denk ik nog terwijl de zwerm zich naar mij keert. Ik sta versteend in de deuropening. Ik weet niet meer wat ik kan doen als ik de eerste vogels van de zwerm mijn richting op zie komen, de rest van de zwarte wolk er dicht op. Enkele seconden later vliegen de eerste vogels langs mij heen naar binnen, vleugels slaan rakelings langs mijn oren en hoofd. Voor ik het weet ben ik omring door de vogellichamen, overal zijn vogels. De zwarte wolk heeft mij volledig omringt, misschien zelfs omklemd in een bizarre greep van miljoenen vogels. Ik laat het gebeuren, mijn ogen wijd opengesperd ondanks de randen en veren die erin slaan. Tranen stromen over mijn wangen, waar ze net zo snel weer gedroogd worden door de klapwiekende vleugels. De kreten van de vogels zijn inmiddels zo dichtbij dat ik ze niet eens meer kan horen. Ze zijn letterlijk onhoorbaar geworden en dat stemt mij voor een moment gelukkig. Ik voel de vleugels langs mij heen gaan, de vogels volgen allemaal de eerste die naar binnenvlogen en dan is het klaar.

Doodse stilte omringt mij. Om mij heen liggen enkele zwarte veren, kleine herinneringen aan de zwerm die net voorbij gevlogen was. Verder houdt alles zijn adem in, het bos is stil. Geen gekwetter meer, geen geruis van veren. Niets, behalve de normale geluiden van brekende takken en het geluid van een verre wolf. Ik kijk omhoog naar de bomen en zie niets dan kale takken. En daarachter de maan, bijna vol. De herinnering aan de schittering van het maanlicht in de ogen siddert door mijn hoofd. Ergens was het heel prachtig, maar zo ontzettend angstaanjagend. Ik ben blij dat het over is en dank de maan hiervoor. De maan zegt niets terug en kijkt alleen op mij neer door de takken van de bomen. Ik draai mij om, sluit de deur en loop door de gang naar de woonkamer.

Een zware zwarte golf komt mij tegemoet. Voor ik het weet is de gang overspoeld met vogels en hun lichamen. Het sleurt mij mee, trekt mij onder. De ogen zijn terug, die starende ogen gevuld met schitterend maanlicht. Ik schreeuw, maar mijn mond vult zich met veren en snavels. Als ik niet beter wist dacht ik dat er zelfs ogen bij zouden zitten. De zwarte golf van vogels slaat over mij heen, oorverdovend gekwetter echoot door de gang en trekt mij nog verder onder. Ik probeer boven te komen, maar mijn armen zijn zinloos in deze massa van te kleine lichamen. Ik zink weg en kan alleen nog maar denken: "Het zijn spreeuwen, doodgewone spreeuwen!"

20 november 2011

Pupilloze ogen

Op mistige dagen als deze haat ik de wereld meer dan normaal. Vanuit mijn keukenraam zie ik nog net het tuinhek en met een beetje geluk de eerste bomen verderop, maar vandaag zag ik geen van beide. Ik keek uit het raam en zag de eerste stappen van het grasveld en het pad dat naar het hek leidt. En daarna verdween alles in een witte kolkende massa, laag hangende bewolking in mijn tuin. Als de gedachten zwervend in mijn hoofd waarheid waren geworden in mijn tuin en ik haatte het. Ik wil het bos vrijelijk kunnen zijn. De bomenrijen, de struiken en soms een glimp van een dier dat erdoorheen wandelde. Mist maak mijn wereld nog kleiner dan deze al is en dwingt het mij naar buiten te gaan om de bomen te voelen. Soms zelf gerust te stellen, omdat zij de natte lucht voelen drukken op hun takken en stam. Vandaag was dit dwingende gevoel meer dan ooit aanwezig. De mist was dikker dan de groentesoep die ik gisteren at en die vond ik ook niet echt lekker. Ik moest naar buiten!

Gewapend met mijn jas en een paar stevige schoenen trok ik de voordeur achter mij dicht en trok de mistige wereld voor mij in. Langzaam lopend liep ik het tuinpad af, in de mist kraakte de tegels harder dan normaal en toch verroerde er zich niets. Op mijn voetstappen na was de wereld doodstil. Letterlijk doodstil, alsof de mist een giftige wolk was die alle levende wezens uitgemoord had. Ik legde mijn hand op het tuinhek. Nat en ijskoud. Piepend, ook harder dan normaal, ging het open. Het boeide mij niet, het geluid gaf aan dat er nog leven in het bos was. Dat de dieren niet alleen waren en ik nog geluid kon maken. Ik liet het hek extra hard dichtvallen om mijn aanwezigheid nog duidelijker te maken. Om de mist uit te dagen mij ook doodstil te laten zijn, iets wat ik bij voorbaat weigerde. Op mistige dagen word ik extra vastberaden, de wereld is te klein om mij op te sluiten. Ik wil niet leven, maar wel aanwezig zijn! Gewapend met deze gedachten liep ik verder het bos in. Ik hoefde niet ver om de eerste druipende bomen te ontmoeten. Mistflarden dwarrelde tussen de her en der verschijnende stammen door. De struiken trokken aan de flarden waardoor ze nog meer verspreidt raakte.

Een hooiwagen rende over een natte boomstam en verschool zich onder een grote struik die half over het hout hing. Waterdruppels hingen aan de bladeren en takken. Ik keek naar het rennende wezen, blijkbaar was ik niet de enige die nog in leven was in de witte, natte wereld. Om mij heen begonnen druppels te vallen, de stilte doorbrekend met het geluid van druppels die op natte bladeren en grond vallen. Dat kon er ook best bij. De hooiwagen was inmiddels helemaal verdwenen, mij achterlatend in de mist tussen de bomen. Druppels vielen op mijn hoofd, schouders en voor ik het wist begon ik ze door mijn jas te voelen. Gelukkig was het bos in de mist te prachtig om mij door het water te laten ontmoedigen. Ik dook dieper de misflarden in, de soep van gisterenavond was vergeten. De nattigheid die door mijn jas sijpelde was misschien vervelend, zelfs koud, maar ik was buiten. Buiten waar niets of niemand zich verroerde. Waar alleen het geluid van vallende druppels en krinkelende mistflarden de stilte doorbraken. Ik durfde eindelijk een keer te zeggen dat ik leefde en er gelukkig mee was.

Ik raakte de harde schors van een boom naast mij aan en deed net alsof ik kon voelen hoe het sap en voedingstoffen naar boven werd getransporteerd. Ik wist ook wel dat bomen in de herfst langzaam in winterslaap gaan en de sapstromen grotendeels tot stilstand komen, maar ik wilde gewoon doen alsof ik het leven kon voelen. Eventjes wilde ik leven, leven voelen en in leven blijven. Met die gedachte liep ik door. De mist zwierf voor mij uit. Soms dik als stapelwolken, soms kon ik twintig meter voor mij uitzien. De bomen in mijn directe omgeving tellen en de natte grond bekijken. Het bos bleef stil, hoe ver ik ook kwam. Het enige geluid waren de druppels die op de grond vielen, niets bewoog. Niets leefde en ergens voelde ik een kleine eenzaamheid die ik snel onderdrukte. Ik had geen zin in eenzaamheid, ik wilde genieten van deze mistige omgeving. Eigenlijk wilde ik gewoon elke keer nieuwe bomen zien opdoemen uit de mist. Eerst een vage schaduw tegen de witte achtergrond die langzaam de vorm en massa van een boom begon aan te nemen. De natte stammen voelen onder mijn handen en de druppels op mijn hoofd laten vallen. Al was dat laatste inmiddels erg vervelend aan het worden, de nattigheid begon steeds verder door te dringen op mijn huid. En het was koud, best wel koud.

Het werd ook tijd om terug te gaan. Mijn kleine moment van plezier en geluk was inmiddels verdwenen. Mijn gedachten begonnen weer de vormen van de mist aan te nemen. Donkere flarden die zwaar op mijn gemoed drukten en elk gevoel aan plezier verstopte onder hun dekenachtige armen. Het was de wereld zoals ik deze ken, leeg en gevuld met alles bedekkend niets. Ik draaide mij om en begon terug naar huis te lopen. De koude nattigheid deed mij rillen. Plotseling hoorde ik een geluid dat totaal niet op neervallende druppels leek. Het klonk als voetstappen en niet mijn eigen voetstappen. Een tak brak. Ik keek door de mist, in de hoop een glimp op te vangen van het wezen dat deze geluiden maakte. Het was duidelijk menselijk, een dier zou nooit met zoveel herrie door een bos wandelen. Zeker niet een mistig bos.

"Hallo!" riep ik, eigenlijk tegen beter weten in. Het kon eigenlijk wel van alles zijn, tegenwoordig komen er erg weinig mensen in het bos. Sinds ik er woon had ik één keer een ander persoon gezien en zij was verdwaald. Ze rende ook hard weg toen ze mij zag en daarna had ik niemand meer gezien. "Halloo.." riep ik iets voorzichtiger. Stilte antwoordde, alleen de voetstappen kwamen dichterbij. Het persoon, het wezen, wat het ook was kwam overduidelijk mijn richting op. Ik besloot te blijven staan. Wat had ik nu te verliezen? De druppels bleven vallen en de mist verhulde nog elke vorm in mijn buurt. Ik zag alleen enkele bomen en wat struiken eronder. De voetstappen kwamen langzaam dichterbij, alleen klopte het geluid niet meer. Ik dacht dat ze van schuin achter mij kwamen, maar nu klonken ze duidelijk van rechts. Ik keerde mij om naar die richting en probeerde door de mist te kijken. Niets, alleen een witte leegte. En de voetstappen kwamen weer uit een andere richting, linksachter mij dit keer. "Wat is dit?" dacht ik bij mijzelf. "Wat is dit?" Ik begon te denken dat de mist mij parten aan het spelen was, dat er helemaal niets in het bos was behalve bomen, struiken, ikzelf en de ene hooiwagen die ik eerder gezien heb. Ik kon beter gewoon naar huis gaan.

Precies op het moment dat ik mijn eerste stap nam verscheen hij. Recht voor mij. Hij doemde niet eens op uit de mist, opeens was hij daar. Hij was gekleed als een echte gentleman, een lange jas van een blauwe stof. Nette hoed op zijn hoofd en zwartleren handschoenen aan zijn handen. Er glinsterde druppeltjes op zijn jas en in zijn ogen. Zijn gezicht leek wel volledig gemaakt van haar, maar hij had gewoon een zware, donkerbruine baard. Erg veel baard, welke ook vol druppels hing. Ik keek in zijn ogen en zag hierin de leegte van de mist weerspiegeld. Hij had geen pupillen! Helemaal niets, het was net alsof hij blind was en toch zag. Het blauw van zijn irissen stak duidelijk af tegen zijn baardgroei. Ik schrok mij dood, nog nooit had ik iemand gezien die zonder pupillen de wereld zag. Ik kon het ook niet geloven, maar voor ik wat kon zeggen rende hij op mij af. Een glinstering in zijn hand, welke pijlsnel mijn richting opkwam. Hij stompte mij keihard in de buik. En toen nog een keer tegen mijn borst. Ik viel achterover. "Hee!" schreeuwde ik uit en knalde hard tegen de natte grond. Opeens voelde ik bloed in mijn mond, de metalige smaak van rood. Ik spuugde en begon te hoesten. Meer bloed sproeide uit mijn mond. Ik voelde aan mijn jas en zag dat mijn hand rood van het bloed was. Ik was neergestoken! "Waarom.." wilde ik de man vragen en keek omhoog, maar er kwam geen woord over mijn lippen. Meer een zacht gerochel terwijl de man genoegzaam toekeek hoe het leven uit mijn lichaam vloeide.

Ik stak mijn hand uit, welke hij met zijn rechtervoet wegschopte. Hij trapte nog een keer, deze keer keihard tegen mijn borst en het was over. Ik stierf, mijn doorboorde long klapte ineen en mijn hart besloot te stoppen. Duisternis en zwart omringde mij en ik was weg. Even later, ik weet eigenlijk niet hoeveel later.. werd ik wakker in volslagen duisternis. Zelfs met mijn ogen open was de duisternis compleet. Ik was volledig in verwarring, ik was gestorven en toch leefde ik. Waar was ik?  En die gedachte deed licht verschijnen. Zacht rood licht dat als een klap op de tafel opsprong. Ik kon mijn omgeving zien, rotsen en een kale vlakte. Naast mij stond een ander figuur. Weer een persoon en instinctief dook ik ineen. Straks begon deze mij ook te steken, te schoppen uit het niets. "Wees niet bang." Een geruststellende stem, zwaar als de rotsen maar toch vriendelijk. "Je bent in de benedenwereld. Iedereen die door de man zonder pupillen wordt vermoord komt hier terecht." "De benedenwereld?" stamelde ik terwijl ik de figuur probeerde aan te kijken. Alleen lukte dit niet echt, ik kon mij niet focussen op zijn gezicht. Zijn lichaam, niets. Het was net alsof hij niet scherpgesteld was, een vage constant beweging op de achtergrond. "Ja, de benedenwereld" ging hij verder. "Je kan hier alleen maar wegkomen door weer vermoord te worden. Gelukkig zijn er mogelijkheden zat." Ik wist niets uit te brengen. Wat kon ik hier nog op zeggen...

Hij wees in de verte. "Kijk! Daar komt al een mogelijkheid aan. Succes." En weg was hij. Ik bleef achter op de vlakte en keek naar het monster dat hij aangewezen had. Tanden, klauwen en drie ogen kwamen aanrennen. Het stof vloog op waar het zijn klauwen en tanden in het rode zand plantte. Ik keek en keek, wat kon ik anders doen. Wegrennen had totaal geen zin. Dit groteske monster was sneller dan ik ooit zou kunnen zijn. Het zou mij inhalen voordat ik drie stappen gezet had. Ik hoefde ook niet lang na te denken over vluchten, voor ik het wist zat ik diep tussen de tanden. Ik voelde de kaken langzaam dichtslaan, tanden, klauwen zonken in mijn lichaam. "Vermoord mij niet" sprak ik zachtjes in zijn oor. "Ik wil niet meer leven!" Het rode stof dwarrelde naar de grond en vanuit mijn keukenraam zag ik de stilte terugkeren.

13 november 2011

De aansteller

"Aansteller!" Het eerste woord dat hij ooit tot mijn richtte was gelijk een waardeoordeel. Mijn eerste reactie was om kwaad terug te reageren, terug schelden en op mijn strepen gaan staan. Maar ik weerhield mij hiervan en begon mijn gangen terug te gaan die naar dit moment geleid hadden. Zijn oordeel heeft een grond, iets wat ik gedaan heb om hem tot dit oordeel te laten komen. En ik kon niets verzinnen, niets wat ik gedaan had kon mij bestempelen als een aansteller. In tegendeel juist, gezien de omstandigheden mocht de wereld (en hij dus ook) blij zijn dat ik mijzelf nog niet aan de wilgen had gehangen. Ze mogen best weten dat ik er vaak genoeg aan gedacht heb en zelfs nog steeds denkt, al is dat een ander verhaal.

De benaming aansteller wilde ik niet dragen, het paste niet bij mij. Niet nu en morgen waarschijnlijk ook niet. Ik deed wat iedereen in dezelfde situatie zou doen, ik ontstak in woede en gaf de ander een veeg uit de mantel. Die aansteller zou hij wel even gaan inslikken! Hard, diep en uitermate veel! Het werd een gevecht dat zijn weerga niet kende. Volgens mij hebben de buren het nor steeds over de ruzie die ik had met de enige persoon die ooit "aansteller" tegen mij geroepen had. Al ben ik hier niet helemaal zeker van, ik spreek mijn buren nooit en zie ze alleen wijzen wanneer ik voorbij kom lopen. Wijzen en heimelijk smoezen onder elkaar. Misschien zien zij mij ook als een aansteller, maar zij zeggen het nooit rechtstreeks in mijn gezicht. Dat durven ze helemaal niet, wat ook een goede zaak is. Ik wil er verder geen woorden meer aan vuil maken. Het moment kwam, ging en verdween achterin mijn herinneringen als een vies zakdoekje op een stoffige zolder. Inmiddels zijn mijn buren nog de enige personen die zich het voorval herinneren.

De dag erop sprak ik iemand die mij in vlak Russisch uitlegde dat zijn broer jonger was dan hij, maar toch ouder dan hem. Ik begreep niet wat hij zei, mijn Russisch is niet veel beter dan mijn Frans en zelfs dat begrijp ik niet. Ik zei hem dat ik zijn broer niet kende en ik geen idee had wat hij mij wilde vertellen. Waarop hij het nogmaals verteld, weer in hetzelfde platte Russisch dat ik niet verstond. Ik haalde mijn schouders op en negeerde hem verder door weg te lopen van deze scene. Hij schudde kwaad zijn vuist naar en foeterde in zijn (toch best mooie) taal. Ik haalde nogmaals mijn schouders op en deed alsof er vuiligheid onder mijn nagels zat terwijl ik verder liep door de straat. Pas toen ik de hoek omsloeg stopte hij met mij uitfoeteren. Of ik kon hem niet meer horen, maar ik denk dat hij gestopt was omdat ik uit het zich verdween. De straat lag leeg en ergens ook verlaten voor mij. Een gevoel van eenzaamheid bekroop mij langzaam. Het begon bij mijn benen, langzaam omhoog kruipend langs mijn knieën over mijn dijen omhoog naar mijn buik. Pas toen het bij mijn borstbeen was begon ik te rennen. Ik wilde dit niet, ik wilde die eenzaamheid niet. Dat gevoel moest verdwijnen en ik rende, rende tot ik niet meer kon. Ik rende langs huizen, mensen, bomen en allerhande pluimage dat ik door de snelheid niet meer kon benoemen.

Ik rende tot ik gewoon niet meer verder kon, tot ik een blinde muur raakte en toch nog wilde doorrennen. Met mijn hand leunen tegen de muur stond ik te hijgen als een pakpaard. Mijn hoofd hing tussen mijn schouders en mijn rug gebogen. Ik was wel moe, maar toch wilde ik doorrennen. Het gevoel van eenzaamheid had mijn hele borst overgenomen en hijgend rukte ik mijn overhemd open. Knoopjes schoten alle kanten op, de meeste tegen de muur. Ik hoorde ze wegschieten, tegen de muur springen en op de grond vallen. Eentje rolde terug richting mijn schoen, alsof het terug wilde naar zijn plaats op mijn overhemd. Ik negeerde het verder, sympathie voor levenloze objecten heb ik nooit gehad. Laat staan voor een knoopje van mijn overhemd. Zelfs het gevoel van eenzaamheid dat mij bekroop kon daar niets aan veranderen. Ik had andere zaken af te handelen, namelijk dat gevoel bestrijden. Hard bestrijden!

Met beide handen begon ik naar mijn borst te klauwen. Een nogal vreugdeloze poging om het gevoel van mij af te werpen, maar het enige wat ik opliep waren schrammen van mijn nagels. Ik moet hier even toevoegen dat ik tegenwoordig vrij weinig mijn nagels knip, omdat ik daar gewoon een hekel aan heb. Op het moment dat ik naar mijn borst klauwde waren mijn nagels vrij lang, lang genoeg om diepe schrammen in mijn vlees achter te laten. Sommige bloedde zelfs en hiervoor moest ik uiteindelijk een dokter bezoeken. Het ging ontsteken. Het gevoel raakte ik totaal niet kwijt, sterker nog het werd er nog erger van. De schrammen versterkte het gevoel van eenzaamheid nog meer, de pijn op mijn borst was een katalysator. Ik begon te huilen, hard te huilen en zakte tegen de muur naar de grond. Daar moest ik zeker enkele uren gelegen hebben voordat jij mij vond.

"Aansteller" was het eerste woord dat je tegen mij zei. Gelijk een waardeoordeel naar mijn hoofd gooien terwijl ik in mijn gevoel van eenzaamheid op de grond lag. Bloedend uit zelf veroorzaakte wonden. Mijn eerste reactie was ontiegelijk kwaad op je te worden, gewoon keihard terug te gaan schelden. Wie was jij om mij een aansteller te noemen, maar ik weerhield mij. Misschien had je gelijk, misschien was er iets in mijn houding waardoor jij mij een aansteller kon vinden. In de luttele seconden nadat je mij voor aansteller uitgemaakt had gingen al deze gedachten door mijn hoofd en ik kon niets bedenken waarom jij mij deze titel moest geven. Helemaal niets! Ik verdiende het niet om aansteller genoemd te worden en ontstak in een woede die nog lang zou aanhouden. Ik foeterde je helemaal uit en voelde mij opgelucht. Het was een opluchting om je de huid vol te schelden en daar wil ik je voor danken. Maar je was al weg, alleen het geluid dat je maakte bleef achter. "Aansteller" zei het.

2 november 2011

Krokodillenlerentasjes


Ik pleeg tranen voor jullie.
Grote dikke tranen van smart en treurnis.
Maar de wereld draait door, draait door rond zijn as.

Ik pleeg mijn tranen voor een leeg publiek.
Iedereen kijkt naar de clown die zijn kunsten maakt.
Ballonnen vouwt en knijpt in zijn neus.
De grollen van een clown, leeg en zonder diepgang.

De maan schijnt op de bungelende tranen.
Maar er is niemand om ze te zien. Niemand die de
schittering ziet die over mijn wang rolt.
Als een verlaten kind valt ze op de koude grond.
Opgenomen als een welkome voeding voor het gras.

Planten hebben meer gevoel voor drama dan het
gezeten publiek. Niemand kijkt naar de tranen.
Tranen welke mijn lichaam verlaten uit smart voor
de mensheid. Niemand kan het iets schelen.

Ik laat mijn tranen los in de hoop dat iemand ze
zal zien. In de hoop dat iemand me de hand reikt en
het zilte nat van mijn wang kust. Maar de enige lippen
die mijn gezicht beroeren zijn van de koude wind.
Koud en guur waait hij door het publiek.

Mijn tranen pleeg ik voor mezelf. In stilte en alleen.
Ik verwacht geen doekje voor het huilen. Niemand kan
de verlaten ziel in het midden van de piste iets
schelen. Alleen de clown mag het publiek vermaken.

Met ballonnen en gekke fratsen.




Was geschreven Godpipo, medio 2004

31 oktober 2011

Als mensen tegen je praten

Gisterenmiddag sprak ik de boom en enkele wolven op mijn tocht door het bos. Niet dat ik echt in het bos was, aangezien ik de laatste paar dagen weinig behoefte lijk te hebben om naar buiten te gaan. Het gesprek ging, zoals je wel zal begrijpen, ook niet van harte. Ik was op een plek waar ik niet wilde wezen, waar ik helemaal niet was en ze stonden tegen mij te praten. Eigenlijk vind ik het altijd vervelend als iets of iemand tegen mij begint te praten. Er zijn maar weinig mensen bij wie ik niet het gevoel heb dat ze mijn gedachten verstoren, terwijl ik juist de gesprekken van mensen nodig heb om gedachten te vormen. Het is een paradox waar ik nog geen oplossing voor gevonden heb.

De boom en wolven konden mij ook geen solaas bieden. Ze spraken over de nacht, seks en het idee om liederen te zingen naar de maan. Over hoe de duisternis je beschermt tegen nieuwsgierige ogen terwijl je je daden uitvoert. En dan jezelf vinden in de armen van een vrouw, nat van het zwemmen in een beek diep in het bos. De keuze die je hebt, geef je toe of vecht je tegen de aanstalten om haar liefde te aanvaarden. Vecht je tegen de seks die ze je aanbied of die je denkt dat ze je aanbied. Wat doe je? Wat..? Ik haalde die middag mijn schouders op. Ik wist het niet en nog steeds weet ik het niet. Waarom moet ik over deze zaken nadenken, waarom moest ik perse die wolven spreken. Ik wilde met rust gelaten worden, zoals ik tegenwoordig alleen maar met rust gelaten wil worden. Niemand hoeft tegen mij te praten, ik praat ook niet tegen jou! Je woorden geven mij gedachten waar ik niet mee kan, waar ik niet over na wil denken. Ze geven mij ruis en chaos in mijn hoofd die ik niet kan handelen. Toch vertelde ik dit niet tegen de wolven, noch tegen de boom. Het gaat ze niets aan, het gaat niemand iets aan.

Ik verliet ze met de woorden dat ik erover na zou denken. Misschien dat ik er later nog op terug zou komen en rende terug naar mijn keuken. Het raam is de enige veilige plaats die ik op dit moment kan verzinnen. Daar kan ik het hele bos in de gaten houden en door het glas de gemoffelde gesprekken van mensen en bomen opvangen. De dieren wil ik negeren, die spreken alleen van onzin. Zaken die op televisie komen, dingen die ik niet wil zien en de uitsluiting van anderen op grond van onduidelijke redenen zoals de kleur van je huid of haar. Ik luister liever naar echte gesprekken, woorden die mensen tussen elkaar uitwisselen waar iemand iets over kan vinden. Observeren zonder daadwerkelijk deel te nemen aan het gesprek, zelfs zonder dat ze weten dat je er bent. Al wil ik niet zeggen dat ik ze bespioneer, ik ben daar gewoon aanwezig en als ze mij zien mogen ze het ook weten. Het is mijn keukenraam, ik mag daar staan zonder dat iemand er aanstoot aan hoeft te nemen. Dat weet iedereen, dat hoef ik zelfs de dieren niet te vertellen. Tegenwoordig sta ik dagelijks voor het raam, omdat ik dan niet naar buiten hoef te gaan.

En toch vind ik het vreemd als mensen opeens tegen mij beginnen te praten, zoals de wolven en de boom uit het niets tegen mij spraken. Ik begrijp hun gesprekken, hun woorden niet. Ze geven mij hoop, praten mij moed in en zeggen dat ik welkom ben bij het keukenraam. Mijn dromen, angsten en wensen passeren de revue. Zelfs de woorden die ik ooit gegeten heb kunnen voorbij komen. Ik begrijp het niet meer, dan hoor ik liever een verhaal over wolven die naar de maan zingen. Ook dat begrijp ik niet, maar dat komt doordat ik zelf niet kan zingen. De woorden van de mensen boezemen mij angst in. Ze geven mij gedachten dat ik erbij mag horen, bij iets waarvan ik niet weet hoe het werkt. Ik heb een hekel aan mensen... alleen maar omdat ik niet weet hoe mensen onderling werken. Het enige wat ik weet komt uit boeken en observaties. En in beide komt de mens er niet gunstig vanaf. De mens als wezen mag van mij verdwijnen, maar dan spreken ze mij op het persoonlijke vlak aan en weet ik het niet meer. Ze maken mij in verwarring, geven mij gedachten waarvan ik hoofdpijn krijg. Ik zeg dan dingen die ik niet herken van mijzelf. Openheid van zaken, eerlijkheid en toch probeer ik Frans te praten.

Vandaag zocht ik de wolven op, maar kon ze niet vinden. Ik zocht de boom op en zag dat hij was verhuisd. Nu ben ik weer alleen, terug bij mijn keukenraam en in de waas die ik gemaakt heb schrijf ik deze woorden. Ze zijn net zo vluchtig als mijn gedachten, zoals toen ik nadacht over de keuze die ik had met de vrouw in het bos. Ik voel nog steeds haar natte armen om mijn lichaam, haar ontblote borsten tegen mijn rug. De uitstraling van seks, terwijl ze tegen mij zei dat ze niets wilde. Ik voel nog steeds haar handen mij wegduwen, tevergeefs zoals altijd... Al die dingen voel ik en toch heb ik er geen gedachten bij. Ik schrijf het op het keukenraam, zodat iedereen kan lezen wat ik gedaan heb en toch is het over een uurtje helemaal verdwenen. Het is het leven, mijn leven en mijn gedachten. Als je weer tegen mij praat spreek ik Frans, maar als ik de wolven ooit kan terugvinden zeg ik: "Et si tu n'existais pas?

21 oktober 2011

David Bade: een masterclass

Afgelopen woensdag, zeg maar twee dagen geleden, was ik in de gelukkige gelegenheid om een masterclass van de Nederlandse kunstenaar David Bade in het Teylers museum te Haarlem. Normaal gesproken had ik nooit op een woensdag naar een masterclass kunnen gaan, maar aangezien ik vanwege mijn psychische gesteldheid gedwongen was thuis te zijn én vlakbij Haarlem woon was het een uitgelezen gelegenheid om naar buiten te gaan. Vooral uitgelezen omdat ik pas in de vroege middag van deze masterclass hoorde, ook weer via het internet en de keuze om te gaan niet makkelijk gemaakt werd (door mijzelf). Maar ik ging, uiteraard.

Ik zal niet zeggen: voor ik het wist stond ik in het Teylers. Dat is namelijk niet waar, ik mocht er een korte reis voor ondernemen. Dat ik ook even door Haarlem, de mooiste stad van Nederland, mocht wandelen laat ik maar even in het midden. Bij het Teylers was het mij even onduidelijk waar de masterclass gehouden zou worden, toch wist ik dit probleem snel te tackelen door het even te vragen. Een kaartje en wat informatie rijker liep ik naar de tweede verdieping waar een groep kinderen druk bezig waren een vel papier van vijftig meter vol te tekenen. De eerste resultaten hiervan waren al bij binnenkomst te zien. Een groot (zeg maar gerust het grootste) gedeelte hing van de balustrade naar beneden in de lobby van het museum. Erg grappig om te zien, maar daar kwamen we niet voor.

Op de eerste verdieping stond ik even te dralen, niet helemaal zeker of ik op de juiste plaats was terechtgekomen tot een dame van het Teylers museum mij de ruimte wees waar de masterclass van David Bade gehouden werd. Ik was op de juiste verdieping, de juiste plaats en hoefde alleen de deur door te stappen. Ondanks dat ik een kwartier te vroeg was bleek ik niet de enige aanwezige in de ruimte. Daarom zocht ik een mooi plaatsje helemaal voorin, op de eerste rij vlakbij het doek dat uitgestald stond. Enkele dames hadden hetzelfde idee opgevat en kwam naast mij zitten. David Bade was intussen druk bezig een fotopresentatie via zijn laptop te laten lopen, water drinken en een beetje rondlopen door de ruimte. Het zijn bezigheden die ook moeten gebeuren, al kwam het vooral doordat de masterclass nog niet begonnen was. Intussen stroomde de ruimte vol met mensen, de twee lege stoelen naast mij werden snel ingenomen en achter mij kwamen nog meer mensen zitten. Ik was niet de enige die (noodgedwongen) tijd had om hierbij aanwezig te zijn. En ondanks dat ik niets met het Teylers heb was ik plaatsvervangend blij dat deze masterclass goed bezocht werd. Het is altijd een risico om zoiets te ondernemen.

David Bade ging ook voortvarend aan de slag, een korte introductie van zichzelf en zijn werk en daarna gelijk het publiek betrekken in de masterclass. "Wat zijn de essenties van het tekenen?" En daar gingen we, alles wat vanuit het publiek gezegd werd deed David Bade op het grote uitgestalde doek. Golvende lijnen, een rechte lijn, cirkels, verschillende kleuren. Langzaam ontstond er een lijnenspel op het doek, gemaakt met een materiaal waarmee David Bade nooit gewerkt had (wasco-krijt). Langzamerhand werd het steeds interessanter, niet dat het in het begin niet interessant was... Maar doordat David Bade deze lijnen geheel spontaan op basis van woorden uit het publiek op het doek had gezet moest hij hier iets mee doen. Ook dit was hij niet gewoon, hij gaf aan zijn werken te maken vanuit een vooropgesteld plan. Een idee dat in zijn hoofd was ontstaan en waarbij hij een dwingende behoefte had iets mee te doen. Willekeurig beginnen aan een werk en dan de bezieling krijgen er iets mee te doen.. dat was andere koek.

Vanuit mijn eigen persoon bekeken is dit precies het tegenovergestelde. Ik begin juist zomaar ergens, zonder enig voorop gesteld plan en zet willekeurig lijnen op het papier die vanzelf een voorstelling gaan vormen. Maar naarmate David Bade verder ging mijn zijn uitleg over zijn manier van werken en het publiek verder betrok in het werk zelf begon er toch iets te ontstaan. Zoals hij het zelf noemde een grote droedel, maar wel iets waarmee hij verder kon werken. De manier waarop hij het publiek bij het werk betrok was erg grappig, vragen stellen, mensen direct aanspreken en vragen wat ze juiste met dat antwoord bedoelde. Uiteindelijk kwam hij lichtelijk vast te zitten met het werk zelf, het doek dat er voor hem opgesteld was en mochten we begrippen roepen die hij zou gaan tekenen. En toch kon hij ook op deze manier een inzicht geven in de manier waarop hij werkt. Iemand riep wat, in dit geval dat hij iets van Haarlem moest tekenen en de associatie van David Bade bij Haarlem was de honkbalvereniging. Gelijk mocht diegene even naar voren komen om model te staan als honkballer. Later werd hij nogmaals naar voren geroepen om toch nog even model te staan voor een andere houding, maar het werd wel duidelijk dat je voor bewegingen gerust gebruik kan maken van een model. De eigen herinnering werkt niet altijd.

Uiteindelijk werd een uitermate leerzame, maar vooral amusante middag. Een masterclass van een kunstenaar die zelf opgeleid was tot leraar en hier nog alle kenmerken van had. Het Teylers museum had hiermee geen beter begin van de masterclass "Campaign for Drawing" kunnen verzinnen. Dit weekend hebben ze nog twee kunstenaars op de rol staan. Hiermee sla ik Henk Schiffmacher even over, aangezien hij vandaag (vrijdag 21 oktober) de masterclass verzorgde. Zelf ben ik hier niet heen geweest, omdat de omstandigheden het niet toelieten. Maar morgen (zaterdag 22 oktober) geeft de Nederlandse meester (in mijn ogen) van de Klare Lijn en tevens een geweldige tekenaar Joost Veerkamp een masterclass. Dit is wel een kunstenaar waar je bij moet zijn, om zijn technieken te leren of gewoon te genieten van zijn manier van werken. En zondag (23 oktober) geeft Ans Markus haar masterclass, waarmee ze de rij van vier compleet maakt. Persoonlijk ben ik totaal niet gecharmeerd van het werk van haar, maar het hele idee van kunstenaars die een masterclass houden is gewoon geweldig. Geweldig om bij te zijn, mee te maken en vooral om inspiratie op te doen. Iedereen heeft een tekenaar of een creatief persoon in zich, ga naar zo'n masterclass en laat je inspireren. Laat je creativiteit uit je komen en maak je wereld een beetje mooier!

14 oktober 2011

Volledig verdwaald

Iemand klopte op de deur. Of iemand belde aan, dat weet ik eigenlijk niet meer. Ik vergeet de laatste tijd dat de bel niet werkt of juist nog wel, maar dat ik er niet meer op reageer. In ieder geval vond ik mijzelf terug bij de voordeur, pratend met iemand die er stond. "We komen een schilderij brengen!" zei hij op het moment dat ik mijn hoofd buiten de deur stak. Ik keek hem aan. Een man in een overal, blauw met een klein onleesbaar etiketje op de zak genaaid halverwege de deur en een geparkeerde vrachtwagen. En opeens wist ik het weer. Ze kwamen mijn schilderij brengen, twee weken geleden had ik deze besteld via het internet en nu was het zover.

De man liep terug naar de vrachtwagen waar een andere man uit de laadbak klom met twee grote, schilderijvormige kartonnen dozen in de hand. Hij wilde uit de laadbak klimmen met beide dozen, maar liet er hierdoor één vallen. Toevallig de kleinste. Schrik schoot om mijn hart, straks brak die idioot mijn schilderij. Vijfhonderd euro naar de klote omdat één of andere bezorggek geen idee heeft hoe je normaal met spullen omgaat. De eerste man had intussen de gevallen doos al opgeraapt. Het karton was helemaal opengescheurd langs de zijkant en de inhoud hing er half uit. Ik zag wel een schilderij, maar een totaal ander schilderij dan ik besteld had. Ik opende mijn mond om iets te zeggen, te zeggen dat ik dat niet besteld had toen de man zei: "Momentje hoor meneer! We moeten deze eerst even afleveren bij uw buren." En beide mannen verdwenen met een doos onder de arm in de steeg twee huizen verderop. Ik besloot uit pure nieuwsgierigheid even een blik te werpen. Wie zou er nog meer schilderijen laten afleveren?

Ik trok de deur achter mij dicht en liep langs het huis van de buren naar de steeg. De deur die normaal gesproken potdicht zit stond wagenwijd open. Ik keek naar binnen en zag een doodnormale betegelde steeg, de twee mannen stonden aan het eind te praten met een man. De dozen aan hun voeten, handen bovenop zodat ze niet vielen. Ik keek nog een keer goed en zag dat ze met mijn vader stonden te praten. "Mijn vader?! Woont mijn vader twee huizen verderop? Besteld mijn vader schilderijen?" Ik was helemaal verbluft. Mijn vader heb ik al meer als tien jaar niet gezien en ik was van plan dat zeker tot na het einde van zijn leven vol te houden. En nu blijkt die man gewoon twee huizen naast mij te wonen. Dat kon niet goed zijn! Ik kon mij alleen niet herinneren dat iemand pasgeleden verhuisd was en ik woonde hier toch al een tijdje. Ik was de laatste die hierheen verhuisde. Een vreemde situatie, maar aan de andere kant kon ik mij ook niet herinneren dat mijn bel stuk was of wanneer er iemand op mijn deur klopt.

In ieder geval wilde ik mijn vader niet zien. Zijn schilderijen, de schilderijen waren gelijk niet interessant meer. Ik besloot terug te gaan naar mijn eigen voordeur en de komst van de mannen af te wachten. Ze zouden zo mijn schilderij brengen en daar was ik wel heel benieuwd naar. Weer iets moois om aan de muur te hangen. Terwijl ik terugliep ontdekte ik alleen dat ik verdwaald was. Waar ik normaal gesproken mijn voordeur moest ontdekken zal een kale muur, een groot raam dat niet van mijn huis was en muur haaks op het geheel. Waar was mijn huis? Ik snapte het niet meer, dit was toch gewoon mijn buurtje? Ik woonde twee huizen naast de steeg en ik was alleen naar de steeg gelopen. Toch was de hele buurt anders. De steeg was nog gewoon op dezelfde plaats aanwezig, de vrachtwagen van de schilderijleveranciers stond er iets schuin voor op straat geparkeerd en daarnaast huizen. Maar mijn huis zat er niet bij, na de steeg zag de buurt er heel anders uit. Totaal niet de buurt waar ik woonde. Ik snapte het niet meer, ik was echt vedwaald. Twee huizen verderop verdwaald..

Er zat niets anders op dan te gaan lopen. Misschien was het aan de achterkant allemaal hetzelfde gebleven, was ik verder gelopen dan ik gedacht had en stond mijn huis gewoon verderop. Ik liep langs de muur, wierp een voorzichtige blik naar binnen bij het raam (zag alleen niets dan een doodnormaal interieur dat ik niet kende) en sloeg de hoek om. De buurt zag er nog steeds volledig onbekend uit. Een doodnormale straat met tuinen en kleine boompjes op straat om de parkeerplaatsen te markeren. Hier en daar een auto. Verderop een zijstraat die waarschijnlijk toegang gaf tot het gedeelte achter de huizen. Ik liep de straat verder in, veel anders kon ik niet doen. Ik was helemaal in vertwijfeling en nog veel erger. Straks stonden die schilderijmannen voor de deur en was ik niet aanwezig om het aan te nemen. Ik moest thuis zijn! Ik wilde weten hoe het schilderij eruit zag. Het gaf mijn pas wat extra snelheid en ik sloeg de hoek om. Dit gaf inderdaad toegang tot het achterste gedeelte van de huizen. Ik zag een voetpad lopen langs de schuren en schuttingen, wat allemaal aansloot op een groot groot stuk grasveld met bomen en struiken. Alleen leek het totaal niet op de vlakke velden die ik gewend was. Overal heuveltjes, struiken, bomen en vooral veel gras.

Waar was de buurt waar ik woonde? Alles wat ik rondom mij zag was totaal niet herkenbaar, het zag eruit als de landstreek waar ik woon maar niet waar mijn huis staat. Er zat niets anders op dan doorlopen, mijn eerdere plan om achterom te gaan uit te voeren. Ik keek wel waar de weg mij zou brengen, niet dat ik over een weg liep... Het gras golfde over de heuvels heen, ik liep om enkele struiken heen en naar een groepje bomen verderop. De achterzijde van de huizen liet ik niet uit mijn blikveld verdwijnen. Ik bleef zorgen dat ze aan mijn rechterhand en redelijk in de buurt bleven. Ik was al verdwaald in de buurt waar ik dacht te wonen, ik wilde niet ook nog verdwalen op een grasveld dat ik niet kende. Het duurde niet lang of ik had het groepje bomen bereikt en was eromheen gelopen.

Voor mij lag een hele grote boomstam op de grond. Een omgevallen boom, eigenlijk zo'n klimboom die ik wel eens in een bos heb gezien waar ik met mijn ouders heenging toen ik een kind was. Ik herinnerde mij de leuke momenten op zo'n boom nog goed (die herinneringen zaten wel goed) en glimlachte. Ik stapte om de boom heen en zag opeens de koe. Een hele gewone koe, zwart-wit zoals je veel in Nederland ziet. Ze keek naar mij terug, onaangedaan alsof er elke dag iemand voorbij kwam lopen. En bovenop de boomstam stond een andere koe. Een rode koe, net zo rood als de la vache que rie-koe. Alleen was deze koe echt, niet getekend en stond ze bovenop de boomstam. "What the f...." en ik begon naar mijn fotocamera te zoeken. Dit zou niemand geloven, iedereen zou mij volledig voor gek verklaren maar als ik een foto heb. Als ik toch een foto heb van een knalrode koe bovenop een boomstam! Dat zou echt geweldig zijn, maar ik vervloekte mij enkele seconden later. Uiteraard had ik mijn camera niet mee, ik had zelfs mijn telefoon niet mee. Alles lag nog thuis. Een foto van een koe op een boomstam zat er niet in.

Ik keek rond of iemand in de buurt was. Iemand die ik kon wijzen op die koe op de boomstam. Iemand, iedereen was goed. Gewoon een wildvreemde, als ik hem of haar maar kon wijzen op die koe op de boomstam. Maar er was uiteraard niemand, ik was helemaal alleen met deze twee koeien en alleen ik mocht het meemaken dat een koe op een boomstam staat. Ik draaide mij weer om naar de koeien en zag ze gebroederlijk naast elkaar staan. Alsof ze altijd zo gestaan hebben. De rode koe keek mij echt aan alsof ze wilde zeggen: "Je bent gestoord als je werkelijk denkt dat ik op die boomstam stond!" En ik zweer je dat ik haar stem ook echt in mijn hoofd hoorde. Ik durf er bijna vanuit te gaan dat de koe het werkelijk gezegd heeft, als ik haar bek niet zag bewegen. Een beetje herkauwen deed ze, meer ook niet. Alleen keek ze mij doordringend aan, echt heel doordringend. "Oke, je stond niet op die boomstam!" wierp ik haar toe en beende geïrriteerd weg. De koeien graasde verder en keken mij weer herkauwend na. Ik had ook wel iets beters te doen dan een discussie met een koe te voeren. Er was toch geen mens die mij zou geloven. Laat maar. Ik moest op tijd thuis zijn om het schilderij in ontvangst te nemen. Alleen waar was mijn huis? Ik begon te wensen dat ik broodkruimels gestrooid had toen ik mijn voordeur uitstapte..

13 oktober 2011

Tradities, een nieuw begin

Iedereen wil vooraan staan wanneer het begint. Mensen staan te dringen om maar gaan een glimp op te vangen. "Het moment is gekomen" gonst het daar de massa. "Nu gaat het gebeuren" Een gespannen verwachting trekt over ruggen, hier en daar ontstaat er kippenvel. Een dag om nooit te vergeten zal het worden, een moment waarbij iedereen weet waar hij was toen het gebeurde.

"Schiet eens op!" schreeuwt er iemand vanuit de massa. Geroezemoes klinkt er als een antwoord. Dan gebeurt er iets vooraan. Een voetstap, de massa dringt zich verder op. "Het gaat gebeuren, het gaat gebeuren!" horen we van voren naar achteren gonzen. Er verschijnt een figuur op de open plaats en de mensen dringen iets verder naar voren zonder de plaats zelf te betreden. Ze willen alles zien, maar geen deel uitmaken van het gebeuren zelf. De figuur ziet er triest uit. Zwarte kleding, handen geboden achter de rug. Haren door de war en een blik gericht op de grond. Hij loopt alsof dit zijn laatste dag is, alsof zijn dood de gebeurtenis van de dag moet zijn. De massa gruwelt van zijn aanblik, hij is de oorzaak dat ze hier zijn en hij zal hun dag moeten maken. De figuur loopt door tot hij de rode stip in het midden bereikt. Daar blijft hij staan en kijkt de massa voor hem aan. Zijn blik leeg, verschoten en eenzaam. Hij kijkt naar het toegestroomde publiek zonder hem te zien. Het publiek houdt de adem in. Het gaat gebeuren, nu gaat het gebeuren.

Een schot weerklinkt, de figuur zakt in. Zijn hoofd bebloed, rood en volledig open. De mensen helemaal vooraan hebben een goed zicht op zijn hersenen die onder het schedeldak zitten. Een kind begint te huilen en klampt zich vast aan zijn vaders been, maar hij wordt gedwongen te kijken. Dit mag niemand missen, dit is de gebeurtenis die iedereen moest zien. Hiervoor kwamen ze naar dit plein, naar deze plaats. Dit is waar het allemaal om draait. De figuur zakt verder ineen, valt als een zak aardappelen op de grond en om hem heen wordt de plas bloed groter. De straat onder hem kleurt rood, besmeurt zijn kleren en loopt weg door de geulen tussen de tegels. Het publiek smult ervan, ze willen meer. Maar wat kunnen ze hen nog geven wanneer de hersenen op straat gevallen zijn? En dan begint het allemaal opnieuw.

Een figuur verschijnt, schuifelt over de grond. Hij snikt, huilt zachtjes en kijkt naar de aanwezige mensen voor hem. In zijn gedachten blijft het malen dat hij geen deel wil uitmaken van de gebeurtenis, dat hij er niets mee te maken wil hebben. Maar de massa kan het niets schelen. Ze willen zijn dood zien, zijn leven beëindigd zien worden zodat hun leven verlicht kan worden met deze gebeurtenis. Hij schudt zijn hoofd terwijl hij verder loopt. "Waarom? Waarom?" Hij blijft huilen tot hij naast het lichaam in het midden staat. Zijn voeten in de plas bloed die uit het lichaam gestroomd is. "Waarom moest hij sterven? Wat is de zin van dit alles" Hij kijkt vragend het publiek aan, maar een antwoord komt er nooit. Of hij hoort het niet omdat het schot zijn laatste gedachten afsnijdt. Ook hij zakt naar de grond, zijn hoofd finaal aan flarden gescheurd. Bloed is op enkele mensen op de eerste rij gespat en ze smullen ervan. Slechts één vrouw keek weg toen hij neergeschoten werd, maar zodra het lichaam met een doffe plof op de grond is gevallen kijkt ze alweer uit naar de volgende die opgevoerd wordt.

De rest van de avond gaat het door, net zo lang tot de mannen op zijn of de schutters geen zin meer hebben. Dat wordt niet echt duidelijk. Het publiek maakt het niet uit. Hun levens zijn weer verlicht, de dood van vele heeft het leven van nog meer een betekenis gegeven. Ze hebben een gebeurtenis gekregen waar ze nog lang over kunnen praten. De eerste gaan naar huis, zacht pratend en niet lang nadien is het plein weer leeg. De mensen zijn naar hun huizen getrokken, de woning weer opgezocht. Vol geladen met de gebeurtenis, de gedachte aan wat ze hebben mogen aanschouwen. Morgen hebben ze iets te vertellen aan iedereen die er niet bij kon zijn. "Wat zullen zij jaloers zijn!" Het was een mooie avond en hier kunnen ze nog lang over praten.

Nadat de mensen vertrokken zijn beginnen de schoonmaakploegen aan hun taak. Eerst halen ze de lichamen weg, gooien ze in de gereedstaande vrachtwagen en beginnen met hoogdrukspuiten het bloed weg te spoelen. Het is gemakkelijk werk, de lichamen zijn licht omdat ze met vele handen zijn en het bloed is nog niet in de straatstenen gestold. Binnen het uur is het hele plein leeg en herinnert alleen de rode stip op de grond nog aan de gebeurtenis. De schoonmakers knikken tevreden. Het plein is schoon, klaar voor een nieuw begin. "Kom, we pakken een biertje" zegt iemand. Gezamenlijk lopen ze het plein af en laten het leeg achter. Vanuit de verte kijk ik toe hoe de stoet schoonmakers vertrekt, ik verlaat de donkere steeg waarin ik alles gadegeslagen heb niet. Volgende keer ben ik aan de beurt, volgend jaar zal ik eindelijk mogen sterven. Ik hoop dat het einde snel komt, voor een nieuw begin.

30 september 2011

Vandaag doe ik dit..

Je mag niet klagen, klagen is voor mensen die niet beter weten en denken dat de wereld een boosaardige plaats is waar niemand weet hoe je werkelijk van binnen bent. Je mag niet klagen, alleen de hele dag met je armen open staan om alles te ontvangen wat je eigenlijk helemaal niet wilde hebben. Klagen is voor mensen die dromen, maar deze niet waar durven te maken. Zoals dromen alleen weggelegd is voor mensen die weten waar ze voor staan en het woord klagen niet kennen. Je mag niet klagen, dat zei mijn moeder altijd. Ik klaag niet!

Toch huil ik dagelijks, voel ik de tranen over mijn wangen stromen wanneer ik tegen mijn eigen onvermogen aanloop. Niet dat er geen dingen zijn die ik niet kan doen, behalve raketwetenschapper worden omdat ik niets van wiskunde begrijp en er werkelijk geen meter interesse voor wil opbrengen. Maar toch denk ik dat er dingen zijn die ik niet kan doen. Zaken waarover ik wil klagen, maar niet doe waarna mijn tranen de woorden uitspreken. Het zijn zilte tranen, tranen die ik voel wanneer ik naar prachtige muziek luister. Muziek die mij ontroerd tot op het bot en mij verteld dat ik niet moet klagen. Niet klagen, zoals mijn moeder altijd zei.Vroeger luisterde ik naar de woorden van mijn moeder en klaagde ik niet, vandaag luister ik naar de muziek op de cd Seeljocht en klaag niet. Ik voelde de zilte tranen over mijn wangen lopen, de zee mijn voeten kussen en droomde van dingen die ik nooit zou bereiken. Toch zeg ik niet, niets meer dan ik gisteren vertelde.

Ik weet alleen niet wie er gisteren naar mij luisterde toen ik tegen mijn onvermogen om met mensen te converseren aanliep. Dat mijn houding, gedachten en uitdrukkingsloze kledingkeuze zorgt dat ik niet weet hoe ik met mensen moet praten. Hoe ik mij buitengesloten voel in een groep mensen en toch praat alsof ik erbij wil horen. Ik lach, praat en doe alsof ik het naar mij zin heb terwijl ik het niet begrijp. Zal ik je vertellen dat interactie en communicatie op sociaal vlak mij volledig vreemd zijn? Dat ik niets begrijp hoe je een gesprek aangaat met mensen en kan spreken over zaken als het weer, werk en de gebeurtenissen van gisteren? Ik denk dat jij mij weer niet zou begrijpen en mij aankijkt alsof ik uit zee gelopen ben. Een zee, zilterdan de tranen op mijn wangen en ver van jouw bed verwijderd. Daarom kijk ik alleen naar de massa, de mensen en laat ik het erbij zitten. De tranen op mijn wangen drogen vanzelf op, de gedachten doven ooit uit. En wanneer ik iedereen buitensluit tussen de vier muren hoef ik mijn onvermogen geen voeding te geven. Ik klaag niet. Ik klaag niet, zoals mijn moeder mij ooit vertelde.

Toch verlang ik ook naar de warmte van vreemden, soms... Op momenten dat mijn eenzaamheid boven komt drijven in een groep of zie hoe een ander contacten legt met mensen die ik ook wilde leren kennen. Soms voel ik mijn onvermogen knauwen in mijn been en stromen de tranen iets harder over mijn wangen. Dat zijn de momenten waarbij ik verlang naar de eeuwige stilte, de eeuwige rust van het niets. Dan zijn de muren om mij heen niet meer genoeg, dan wil ik weten wat er na mijn leven zal gebeuren. Maar ik klaag niet, klagen is voor mensen die het leven niet durven te leven. Ik veeg mijn tranen weg, laat mijn wangen opdrogen en vandaag doe ik dit..

17 september 2011

Schep niet in mijn tuin!

"Er was eens.." "Dat verhaal ken ik allang, vertel mij een ander!" Verongelijkt keek ik hem aan, het was precies weer hetzelfde liedje. Ik heb iets wat hij allang kent en voor ik überhaupt iets kan laten zien of vertellen wil hij iets anders. Zijn koortsige blik zwierf over mijn gezicht. "Ik ken geen ander verhaal" antwoordde ik en ik zag zijn gezicht vertrekken. Alsof ik hem probeerde in te smeren met uitwerpselen, zo kon hij altijd kijken maar deze keer liet ik mij niet vermurwen. Hij moest het er maar mee doen, iets anders ging ik het niet voorschotelen.

"Ik wil een ander verhaal horen, dan verzin je maar iets anders. Dit verhaal ken ik al en toen ik het voor het eerst hoorde vond ik het al een stompzinnig verhaal!" Zijn toon werd steeds zeurderiger, een klein dreinend kind dat geen snoepje mag en toch door blijft klagen in de hoop dat zijn moeder van gedachte zal veranderen. Hij keek er bijna smekend bij, smekend en vies. De gedachte dat hij onder gesmeerd werd met uitwerpselen bleef op zijn gezicht staan, al was op het dit moment nog op de achtergrond. De smekende ogen verdoezelde de trekken die zijn ongenoegen uitdrukte. Ik bleef hem aankijken, zonder nog langer iets te zeggen. "Ga je nog een verhaal vertellen?" begon hij op dezelfde zeurtoon. Ik negeerde hem en liep naar het raam.

"Moet je kijken! Er staat een vent in de achtertuin te scheppen!" Ik draaide mij van het raam naar hem om. Hij keek niet eens op. "Die staat daar al drie dagen. Hij heeft de voortuin al omgeschept..." Verschrikt keek ik weer naar buiten. "Wat?! En dat zeg je nu pas?" Ik keek nog een keer naar die kerel in de tuin. Het had gewoon een willekeurige buurman kunnen zijn, overhemd, opgestroopte mouwen en een beetje vieze blauwe spijkerbroek. Als hij niet met een schep in de achtertuin stond te spitten had ik hem geen tweede blik waardig gegund. "Die vent is echt zot!" en ik stormde de kamer uit. "En mijn verhaal dan?!" hoorde ik nog tegen mijn rug roepen, wat ik afkapte door de deur hard achter mij dicht te slaan en de gang in te lopen.

Mijn schaduw snelde mij vooruit in de gang, zonlicht vanuit het raam achter mij speelde met de kleuren op het tapijt. Ik besteedde aan beide geen aandacht. Ik was alleen maar bezig met die vent in de tuin. Met zijn schep en de kuilen die hij inmiddels in het gazon had gemaakt. Was die vent helemaal gestoord geworden? Ik snelde door de gang en sloeg de hoek op. Een nieuwe gang lag voor mij uitgestrekt, aan het einde een raam waar de zon doorheen scheen. Ik zag de lichtstralen op de grond een mooi vierkant vormen. "Krijg nou wat..." sprak ik zachtjes. Er moest hier een trap zijn, tenminste een kwartier geleden was ik hier naar boven gekomen om naar zijn kamer te gaan en nu lag er een gang voor mij alsof er nooit iets anders geweest was. Ik liep terug en keek de gang in waar ik vandaan kwam. Niets vreemds te zien, gewoon dezelfde gang waar ik net ook doorheen liep. Aan het einde een raam waar het zonlicht doorheen valt op het tapijt, spelend met de kleuren. Halverwege de gang de kamer waar hij in bed lag te wachten op zijn verhaal. "Zou ik teruggaan naar hem? Hem vragen waar de trap gebleven is?" Hij zou mij uitlachen, keihard uitlachen en de eerstkomende weken beschimpen dat ik niet eens een trap kon vinden. "Nee, ik zou het zelf wel uitzoeken."

Met die gedachte liep ik terug door de gang, langs zijn kamer en keek uit het raam. Gewoon de achtertuin en daar stond die vent nog steeds verwoed te scheppen in het gazon. Niets vreemds, ik zou die vent wel even de waarheid gaan zeggen. Niemand spit mijn gazon om! Ik draaide mij weer om, liep de gang door en sloeg de hoek om. Weer dezelfde gang voor mij, geen trap.. Alleen een raam en een andere gang aan het einde. Die gang had ik nog niet eerder gezien. Ik liep de gang in, een beetje voorzichtig omdat ik dacht dat het allemaal een hallucinatie was. Straks was de trap gewoon aanwezig, maar kon ik deze niet zien. Op dit moment geloofde ik alles, alleen toen ik op de plaats van de trap kwam.. Tenminste op de plaats waar de trap hoorde te beginnen ging de gang gewoon verder. Harde vloer met hetzelfde kleurige tapijt als overal. Ik liep naar het raam en keek naar buiten. De tuin, gewoon dezelfde tuin als altijd. Alleen een beetje anders, er was iets anders aan deze tuin. Het zag eruit als mijn tuin, maar ergens klopte het niet. Ik kon mijn vinger er niet opleggen, behalve dat het grasveld hier ook volledig omgespit was. Die vent was hier ook geweest!

Ik liep de volgende gang in, gewoon weer een gang met een deur halverwege. Die deur was ook nieuw, ik liep ernaar toe en probeerde de deurklink. Op slot. Ik probeerde het nogmaals. Nee, echt op slot. Ik bleef even staan voor de deur, draalde wat voordat ik verder zou gaan. Binnen hoorde ik een vaag gestommel, een voetstap of iets. Ik kon het niet goed horen en klopte aan. Er moest iemand zijn. Misschien kon deze persoon mij verder helpen, al bleef het vreemd dat hier een kamer was in een gang die ik niet kende. Maar wat kon mij het schelen. Het gestommel stopte onmiddellijk nadat ik aangeklopt had, doodse stilte. Ik klopte nogmaals aan, harder deze keer. Weer doodse stilte, geen vin werd verroerd. Voorzichtig legde ik mijn oor tegen de deur te luister. "BAM!" precies op de plaats waar ik mijn oor legde werd tegen de deur geslagen. Ik schrok mij rot en gaf een gil. "Hee, doe eens normaal! Doe eens open!" Stilte. Niets bewoog, niemand zei iets terug. Ik keek naar de deur, niet goed wetend wat te doen.

Er zat maar één ding op, ik liep verder de gang in en sloeg de volgende hoek om. Een trap naar boven, precies dezelfde trap als ik normaal gesproken in de gang bij de voordeur heb stond hier in de gang. Ik keek omhoog, weer een gang. Een zelfde gang als waarin ik stond, alleen met een trap. Ik liep gelaten naar boven, weinig andere keuze had ik. Teruggaan leverde niets op en die gangen was ik net doorgekomen. De enige weg was naar boven. En weer stond ik in een gang, deze keer twee deuren. Recht tegenover elkaar en beide potdicht. "Zal ik ze weer proberen.." schoot door mijn gedachten. Voordat ik er eigenlijk erg in had stond ik voor de eerste deur en duwde aan de deurklink. Ook op slot. De andere, hetzelfde verhaal. Ik liep maar door, proberen aan te kloppen had ik niet eens zin meer in. Ik zou het zelf wel uitzoeken. Weer een hoek. Weer een gang, alleen aan het einde van deze gang was een vierkant gat met een ladder naar beneden. Voorzichtig liep ik naar het gat alsof er demonen of monsters uit konden schieten. Wist ik veel, inmiddels was ik helemaal de klust kwijt. Ik wist niet eens meer waar ik in mijn eigen huis was en monster die uit een gat schieten... Waarom niet!

Het gat leidde naar een kamer met een aarden vloer. Veel kon ik daar beneden niet onderscheiden, gewoon een vloer met aarde erop en een lader die naar beneden leidde. Geen monster, geen demonen en verder stilte. Ik stapte de ladder op en liet mij trede voor trede naar beneden zakken. De aarden vloer was echt een aarden vloer. Ik stapte op de grond en hoorde niet de holle klank die ik verwacht had van een houten vloer met aarde erop. Meer een solide stamp. Aarde op de derde verdieping? Het werd steeds vreemder. Ik keek de kamer waar ik was rond. Het leek het meeste op een kelder zoals je onder veel oude huizen vind. In de hoek stonden enkele kartonnen dozen opgestapeld, een kast met erin wat verspreid gereedschap en een berg stoffige zooi. Duidelijk een opslag ruimte waar niet vaak iemand kwam. Ik liep naar de kast. Potjes schroeven, een hamer, een berg schroevendraaiers en oude papieren. Ik pakte het papier, niets dan lege blaadjes. In een doos verderop in de kast zaten vermolmde doeken gepropt en weer iets verderop stonden oude potten verf. Volgens mij stonden die er al zolang dat de verf hard geworden was in de pot, maar ik nam de proef niet op de som.

Aan het einde, een beetje verstopt achter de kast en enkele dozen ontwaarde ik een deur. Ik keek verder de kamer door, tegenover de kast vlak onder het plafond zat een klein raampje waar schimmig het zonlicht door naar binnen viel. Achter het glas kon ik gras zien wuiven. Gras op de derde verdieping? Of was dit alweer de tweede? Ik wist het niet meer, maakte ook niet uit. Gras is gras en een raam is een raam. Ik liep naar het raam, schoof enkel dozen waarvan ik dacht dat ze redelijk stevig waren dichterbij en stapte erop. De dozen waren inderdaad stevig of gevuld met dingen die stevig waren. Ik ging maar uit van het laatste, karton staat niet echt bekend dat het mijn gewicht kan dragen. Door op een doos te staan kon ik precies uit het raampje naar buiten kijken. Door de viezigheid en stof op het raam had ik een perfect uitzicht over de tuin. De tuin op grondniveau.. ik keek uit over het grasveld met het gras precies op ooghoogte. De kamer was echt een kelderruimte en dit raampje was niet meer dan een kelderraampje. Verderop in het gras zag ik die vent weer verwoed scheppen in mijn gazon. "Hee!" schreeuwde ik tegen het glas, tegen hem. En begonnen te bonken op het kleine raampje. "Hee! Kap daar eens mee!" schreeuwde ik nog een keer. De man gaf geen teken dat hij mij gehoord had. Hij bleef zijn schep in het gazon duwen en grote happen eruit scheppen. In een schijnbaar onvermoeibaar tempo ging hij door. Ik gaf een laatste klap op het raampje en sprong van de doos. "Boeken en tijdschriften" stond er in een vrouwelijk handschrift op geschreven. "Vreemd" dacht ik nog, maar besteedde er verder geen aandacht aan. Ik moest buiten zien te komen.

Ik keek om naar de trap omhoog, maar wist al dat die weg vruchteloos was. Daar zou ik niet naar buiten kunnen komen, ik kon alleen verder gaan. Verder door de deur achter die andere dozen, de deur achter de kast. Ik schoof de dozen opzij, allemaal gevuld met allerhande troep. Prulletjes vielen eruit toen een doos omviel en in een ander zag ik wat oud speelgoed en kleding. Ik trok mij er allemaal niets van aan, dat was van een later zorg. Later zou ik dat allemaal eens op mijn gemak gaan bekijken. Nu moest ik buiten zien te komen om die kerel eens goed de waarheid te zeggen. De dozen waren ook snel weggewerkt. Nu alleen de kast nog opzij zien te schuiven. Precies met het uiterste puntje stond deze tegen de deur aangeschoven zodat ik deze met geen mogelijkheid kon opentrekken. Ik duwde tegen de kast en tot mijn verwondering verschoof deze een klein stukje over de vloer. Met nog een harde duw was de deur helemaal vrij van dozen en kast. Ik trok aan de deurklink en opende de deur.

Even dacht ik dat deze ook op slot zou zitten. Hij gaf niet gelijk mee, even bleef hij vastgeplakt maar toen ik wat harder trok ging hij een klein stukje open. Mijn hart maakte een sprongetje, van schrik en ook van blijdschap. Ik trok harder aan de deur en met een luid gekraak ging de deur verder open. Weer een kamer, deze duisterder dan degene waar ik mij nu bevond. Deze kamer had geen raampje. Ik liep naar binnen en liet mijn ogen langzaam wennen aan het duister. In de schaduwen verscheen een kleine kamer, helemaal leeg op een lange paal met een bordje waarop "KM 63" geschilderd stond. Bovenop het bord zat een krijtwitte vogel. Een meeuw. "Kraaaa!" zei de vogel.

2 september 2011

Volledig naakt

Een man komt tegenover mij zitten in de trein. Tegenwoordig geen belangwekkende situatie meer, sinds de treinen korter dan de reis zelf zijn geworden moeten we allemaal een beetje inschuiven. Ik trek mijn benen wat dichter onder mij en groet hem met een vriendelijk hoofdknikje. Het is een hele normale man, zo'n echte forens die je in de spits vaker zit. Kort jasje, poloshirt met bovenste knoopje los, haar kortgeknipt in een zakelijk model. Gewoon iemand die ergens op kantoor werkt. Zijn aktetas wekt ook alle indruk dat hij op een kantoor werkt. Ik besteed geen verder aandacht meer aan hem en richt mijn blik naar buiten, dit te meer omdat mijn zogenaamde iPhone weer eens niet wil reageren. In mijzelf vervloek ik de wereld, het ding en iedereen om mij heen.

Langzaam rijdt de trein het station uit en begint de wereld buiten te veranderen van een willekeurig station in een wijds stadslandschap. De man tegenover mij buigt zich voorover en zegt "23!" Meer zegt hij niet en hij zakt weer terug in de rugleuning. Ik kijk hem verbaasd aan en mijn telefoon gaat over. "Onbekend nummer" lees ik op de display. Ik besluit maar op te nemen. "Ja, met Breedveld hier! Dit is werkelijk weer zo'n stuitend slecht geschreven onzin stuk van je!" Ik kijk verbaasd naar de man tegenover mij, maar hij kijkt mij niet meer aan. "Ik had je toch al gezegd dat je niet kan schrijven!" gaat de stem aan de andere kant van de lijn door. "Maar, meneer Breedveld..." val ik in. "Ik had u toch al gezegd dat uw mening mij geen ene meter kan schelen.." "Ja, dat had je inderdaad. Dus? Ik zou nog terugkomen op jouw slechtschrijverij, op jouw stuitend misbruik van woorden, op die geestelijk gehandicapte softenonkindjes die jij metaforen denkt te noemen."

Ik ben inmiddels meer dan verbaasd. Hoe komt deze kerel aan mijn nummer en waarom belt hij mij precies als ik in de trein zit. En dan nog precies op het moment dat een willekeurige vreemdeling het mythische getal 23 tegen mij uitspreekt zonder dat ik erom vroeg."Hee, mannetje! Zit je nu weer te schrijven terwijl je MIJ aan de lijn hebt?" "Je hebt wel een ontzettende lef!" De stem aan de andere kant van de lijn begon met elk woord harder te praten. "Meneer Breedveld, ik zit in de trein. Ik ben onderweg naar elders, schrijven doe ik alleen wanneer ik in alle eenzaamheid van mijn woonkamer ben..." Nee, mannetje... Slechte vakkenvuller in een supermarkt! Je zit gewoon weer een tekst te typen die pijn doet aan je ogen, die je hersenen week laat worden van de spelfouten en taalvervormingen. Fulminerende dwaas ben je!" wierp die Breedveld in voordat ik mijn verhaal kon afmaken. "Verhalen afmaken doe je maar in je eigen tijd!" Ik keek naar de telefoon in mijn hand. Dit moest een geintje zijn, een camera moest op mij gericht zijn. Dat moest! "Nee, mannetje. Het is geen geintje. Je bent de slechtste schrijver die over het net zwerft en dat moet gewoon gezegd worden. Ik zal je nu weer met rust laten. Ga maar lekker je "treinreis" voortzetten!" en hij hing zonder een woord van afscheid op.

Nogmaals wierp ik een blik op mijn telefoon. "Gesprek beëindigd" stond er te lezen. Ik keek de man tegenover mij verbaasd aan, hij glimlachte een beetje. Tenminste, in mijn verbazing dacht ik dit op zijn gezicht te lezen. Dat hij eerder "23" tegen mij gezegd had was ik inmiddels volledig vergeten. Ik was alles vergeten, dit moest een geintje zijn. Hoe kwam die man, die Breedveld, aan mijn telefoonnummer en waarom zou hij mij bellen? Mijn kritiek op zijn schrijverij had hij toch allang afgehandeld? Ik voelde mij opeens heel erg achtervolgd, zelfs de koeien in de wei waren verdacht. Ik keek naar ze terwijl de trein voorbij ze reed, nare beesten. Die zwarte-witte vlekken, de volledige naaktheid van die dieren. Even voelde ik een rilling over mijn rug gaan. Dit moest stoppen, alleen was de enige oplossing die ik kon bedenken helemaal stoppen met schrijven. Maar dat kan ik toch niet zomaar doen, dit is een vrije wereld. Ik zou het er maar ophouden dat dit het laatste was dat ik ooit van die vervelende man zou horen, gewoon zijn laatste wapenfeit. In zijn ogen zal ik wel een nobody zijn, een mannetje uit een onbekend niemandsland. Ik zou gewoon blijven schrijven!

De man tegenover mij boog zich weer naar mij toe. "23" zei hij "Ik zei 23, maar volgens mij hoorde je mij de eerste keer ook wel.." Daar had hij gelijk in, de eerste keer hoorde ik hem ook wel. Ik was het alleen even vergeten, maar nu was het weer luid en duidelijk in mijn geest aanwezig. Ik voelde mij volledig naakt.. naakter dan die koeien in de wei.

22 augustus 2011

Tien seconden

In de tien seconden tussen het vallen en het uiteindelijke neerkomen kunnen we het voelen. Het moment waarop we kunnen ervaren één te zijn met de spreekwoordelijke God, het onmetelijke waar we allemaal naar zoeken. Of het zijn stukjes papier die op de grond liggen, kleine vlekken voor onze ogen die de vallende mens bedriegen met zwaartekracht en ruimtelijke gedachten. De onmetelijkheid van die tien seconden moet het beginpunt van mijn leven zijn. Een sprong in het diepe in de hoop dat de val eeuwig zal duren. Langer dan engelen vallen wanneer de hemelpoorten zich geopend hebben om de bekrompenheid er eindelijk uit te laten, maar ik wil niemand voor het hoofd stoten. De godslastering is niet de weg die ik zoek, ik zoek naar die tien seconden die iemand zo poëtisch wist te beschrijven in beeld, film en woorden. Ik wil dat ook en dan vallen van het dak. Of aan de bomen gaan hangen om een doodsprong naar beneden te ondernemen, ongeacht het leven dat ik ermee kan verliezen. De onmetelijkheid van tien seconden... Het brengt tranen in mijn ogen.

Ik schreef de woorden eerst op een papier, waarna ik het verscheurde en door de kamer wierp. Ze dwarrelen naar de grond om een patroon te vormen dat ik niet kan lezen. Ik zie er gewone chaos in, rommel die de vloer bedekt. Toch voelden zij het moment tussen vallen en neerkomen, de uitgestrekte tien seconden waarbij er niets gebeurt. Waarbij alles op zijn plaats valt of ligt, waarbij je even waant naast je God te mogen zitten. Het enige moment waarop de wereld compleet is en je niet meer hoeft te zoeken. Ik kijk nu naar de snippers papier, naar de verscheurde woorden en voel woede in mij opkomen. Waarom mochten zij wel voelen wat ik mijzelf al die tijd onthoud?! Waarom? Ik schop ze door elkaar en zie sommige wederom opdwarrelen, wederom dat moment meemaken dat ik mijzelf niet kan geven. Al is het toch anders, het is niet dezelfde tien seconden terwijl ze toch vallen naar de grond. Het sterkt mij in de gedachte dat ik best aan een boom kan hangen, dat de sprong helemaal niet zo ver weg is. Ik hoef alleen naar buiten te lopen en de drempel over te gaan. Alleen een boom zoeken en Frank Zappa's muziek luisteren om terug te keren naar mijzelf.

Maar de snippers papier lijken mij uit te lachen. Ik had nooit geschreven over Frank Zappa, ik luisterde nooit naar Frank Zappa en kan daarmee niet terugkeren naar mijzelf. Mijn jeugd is vervlogen, vervallen zonder ooit de sprong gewaagd te hebben. Die woorden staan niet op het papier. Koortsachtig begin ik de snippers uit te zoeken, woorden bij elkaar leggend. Het moet er toch tussen staan. Ik had het eerder geschreven. Ik zal toch wel weten wat ik geschreven heb! Het moet er staan, maar hoe ik ook puzzel en zoek.. ik kan de woorden niet meer bij elkaar krijgen. Enkele losse flarden kan ik terugvinden. Een god hier, engelen daar en nergens een woord over het geloof. Maar ik geloofde ook nooit, ik heb een God nooit nodig gehad en zal het ook niet nodig hebben. Ik ben mijn eigen God en zie de God in alles wat in de tien seconden bestaat. Ik hoef alleen nog te vallen, alleen nog de sprong durven te wagen. Het staat in de snippers geschreven, dat weet ik zeker. Honderd procent zeker, ik heb het toch zelf geschreven.. Maar mijn gedachten zijn verscheurt en verworpen. Ik ben ze kwijt en de puzzel is niet meer op te lossen.

De tien seconden tussen vallen en het uiteindelijk neerkomen. Ik mis het, al heb ik het nog nooit meegemaakt. Ik mis de gebeurtenis die nog moet komen, de definitieve sprong in het diepe. Het moment waarop ik de boom loslaat en mij met de snippers laat meevoeren zoals ik mijn gedachten losliet. Ik mis het. Zal ik de tien seconden ooit nog zien, ooit nog meemaken? Ik kijk naar de grond en probeer de woorden te lezen. "Brood" "met bomen en aarde" Vreemd, als ik" Kleine gedachten, los en niet meer van mij. Ze liggen op de grond waarop ik ze heb laten vallen. Ik ben jaloers op ze en benijd ze tegelijkertijd ook niet. Het zijn mijn gedachten, maar dan verloren. Verloren voor eeuwig. Ik pak de stofzuiger om de snippers op te zuigen. Willoos verdwijnen ze in de slang en ik vergeet dat ik ze ooit gedacht heb. De grond is weer schoon en ik verlang naar mijn tien seconden. Morgen maak ik mijn sprong.. en ik laat de boom los.