27 oktober 2013

De veranderende Nederlander

Terwijl de storm van de eeuw over ons land begint te razen, denken we even na over de tweedeling die ontstaan is. De maatschappij is verscheurt, verdeelt en staat als twee kampen rechtlijnig tegenover elkaar. Het zwarte pieten-vraagstuk raakt ons allen, zelfs de mensen (zoals ik) die helemaal geen Sinterklaas vieren en het hele feest net zo lief in de prullenbak zien verdwijnen. Zelfs zij voelen zich geroepen om een kant te kiezen, een barricade om achter te gaan staan. Er is geen mogelijkheid om er niets van te vinden, dat is onmogelijk. Iedereen heeft een mening over zwarte piet. Je bent voor of tegen. Er is geen middenweg meer. Het is veranderen of vasthouden aan de wijze zoals we het altijd gedaan hebben.

En laat daar het precies om draaien. Het gaat niet om discriminatie, bewust willen kwetsen van minderheden of mensen met een andere huidskleur. In tegendeel juist, dat is nooit de intentie van de gemiddelde Nederlander geweest. Vanuit de discussie rond de islam werd het ook duidelijk. Ook daar valt het op dat je bijna gedwongen wordt om een kant te kiezen. Of je bent voor of je bent tegen. Er is geen middenweg, de voor- en tegenstanders duwen je vanzelf een barricade op waarachter je kan gaan verschuilen. Je moet wel, de maatschappij vraagt het aan je en de maatschappij, dat ben jij. Zelfs als je er niet aan mee wil doen, doe je toch mee. Je ontkomt er niet aan en vanzelf heb je er een mening over. Maar waar heb je precies een mening over? En nog belangrijker: Waarom verdelen dit soort vraagstukken de maatschappij is dusdanige mate?

Van oudsher staat de Nederlander bekend als een open volk, voor rede vatbaar en vooral uitermate tolerant naar andere gebruiken en gebruiken. De Nederlander was een persoon die alles bekeek, maar nergens over oordeelde. De nuchtere persoon die staat te kijken hoe de hele wereld zwelgt in drank, religie, hedonisme en alles wat de wereldse Goden verbied. Het maakte de Nederlander niet zoveel uit wat iemand geloof en gebruiken waren, zolang er geld te verdienen was stond de Nederlander daar. We waren een tolerant volk, dat was het beeld dat de rest van de wereld van de Nederlander had. En hoe anders is dat beeld geworden. Van tolerant en open, naar xenofobisch en uitermate conservatief. De Nederlander gaat van een warm, openhartig volk naar een groep die iedereen in wij-zij verdeeld. De openheid is verdwenen, de maatschappij is een vijver van eilanden. De Nederlander staat op het hoofdeiland te wijzen naar de andere eilandjes in de maatschappij te wijzen wat zij allemaal fout doen. Zij doen het fout en wij zijn de goede. Zij, alles draait om zij. Eigenlijk zijn we terug in de verzuilde maatschappij van de jaren vijftig, de naoorlogse jaren toen we onszelf onderverdeelde in geloof en overtuigingen. Een juk dat we over de jaren afgeworpen hadden om onszelf te hullen in de schijn van openheid en tolerantie.

Nu de december-maanden naderen en de zwarte piet-discussie weer in alle hevigheid losgebarsten is laat de Nederlander zijn ware gezicht zien. De Nederlander is bang. Het is een angsthaas, bang voor elk idee van verandering. De islam is een bedreiging voor de Nederlander, omdat het een nieuwe cultuur in de maatschappij brengt. Invloeden die de Nederlander niet kent en niet wil kennen. De Nederlander heeft de filosofie "Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg" en dit strookt niet met het idee van religie. Een religie voor de Nederlander is sober, gevuld met duidelijk dogma's en gebruiken en op een totalitaire manier rechtlijnig. Dat de islam dit beeld ook bevat kan er bij de Nederlander niet in. Zij zien alleen de exotisch gebruiken, de rare moskeeën, de mensen die het uitdragen en de boosheid in de landen waar de islam de belangrijkste religie is. De Nederlander ziet dingen die zij niet aanvaarden. De Nederlander ziet namelijk veranderingen. Gebruiken die de wereld van de Nederlander op de kop kunnen zetten en waar ze (denk ik) dan last van hebben. Wat we vooral zien is een Nederlander die als de dood voor veranderingen is. Een ultra-conservatieve dwaas die liever vasthoudt aan het benauwend verleden dan kijkt hoeveel lucht de toekomst kan geven.

"Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg!" klinkt overal door in de Nederlandse maatschappij en toch strijden de Nederlanders keihard en verbeten voor het behoud van zwarte piet. Wat je ook van zwarte piet vind en aan welke kant van de barricaden je ook staat. Met deze discussie is het masker van de Nederlander afgevallen. Deze strijd om een fictief figuur heeft eens en voor altijd de Nederlander laten zien als een volk dat bang is voor veranderingen. Liever vasthouden aan een oubollige traditie waar blanke mensen zich volsmeren met schoenenpoets om te lijken op zwarte mensen. Uitleg waarom de Nederlander dit doet is er eigenlijk niet of beter gezegd, verder dan "zo doen we dat altijd en zo hoort het" komen ze niet. Er is niet echt een uitleg waarom we Sinterklaas vieren en waarom zwarte piet perse zwart moet zijn. Dat is ook niet nodig, tradities zijn er nu eenmaal en een logische verklaring hebben ze (in mijn ogen) nooit. Het is gewoon een feest waarbij de kinderen voorop staan en ze cadeau's krijgen. Gewoon een simpel kinderfeest en alles draait om de kinderen. Daarom mag je het ook niet veranderen vind de Nederlander. Zij herinneren het zich zo, Sinterklaas met een lange witte baard, mijter op het hoofd en zwarte piet verkleed als Moorse handelaar en een gezicht volgesmeerd met donkere schmink. Het hoort zo, zou de Nederlander zeggen.

En waag het niet iets te willen veranderen. De Nederlander veranderd niet. Die laat alles gebeuren. De regering kan het hele zorgstelsel afbreken, sociale ongelijkheid kweken tussen arm en rijk, de zorg omvormen naar een betaalfabriek waarbij je niets meer krijgt en meer betaald. Het maakt de Nederlander allemaal niet uit. De keuzes van de regering, de zogenaamde bezuinigingen die gedaan worden, zijn voor de Nederlander helemaal niet belangrijk. Het heeft geen directe invloed op het leven van de Nederlander. Bezuinigd de regering een paar honderd miljard op de zorg en onderwijs, voor de Nederlander veranderd er niets in het dagelijks leven. Er kunnen nog steeds boodschappen gedaan worden en zolang je niet in het ziekenhuis terecht komt of in het onderwijs werkt is er niets aan de hand. Er veranderd niets en dat vind de Nederlander prettig, maar hoe anders is het met de islam of de discussie rond zwarte piet. Dat is een wezenlijke verandering. Islamisten veranderen het straatbeeld met hun aanwezigheid, zoals moskeeën opeens een heel ander religieus geluid laten zien en de roep om zwarte piet te veranderen komt aan het beeld van de gelukkig jeugd van de Nederlander. Dat mag niet, dat kan niet en de Nederlander zal alles eraan doen om de verandering tegen te gaan. Zelfs als de Nederlander hiervoor het eigen beeld van vredelievend, tolerant volk te moeten wijzigen. Dat hebben ze gewoon ervoor over, de Nederlander veranderd niet. Punt uit!

21 oktober 2013

Stiltecoupes

Uitgeput spring ik net op tijd in de trein. Het fluitsignaal klinkt als ik mijn been en tas tussen de deuren doortrek en deze langzaam sluiten. Het sissende geluid van de deuren overstemd even mijn gejaagde ademhaling. Ik heb het gehaald, de trein die ik moest hebben zit ik in. Opgelucht hijg ik even uit in het halletje en kijk de dichtstbijzijnde coupe in. Ik kan kiezen uit boven of beneden, dit is weer zo'n luxe trein. Een tweedekker die hard over de rails voortraast en mij binnen enkele uren op de plaats van bestemming zal brengen. Ergens ben ik zenuwachtig. Ik ga ergens heen waar ik nog nooit geweest ben, geen weg of steg ken en ook nog met iemand die ik nog nooit ontmoet heb. Voor mijn doen zijn dat best veel onzekere factoren en laat ik nu niet niet van onzekere factoren houden. Maar zoals mijn oma altijd zei: "Zonder risico's te nemen krijg ik die kachel niet aangestoken!" en daarmee richtte ze ook haar leven in. En ik heb mijn oma altijd als een zeer wijze vrouw beschouwd, dus deze raad nam ik altijd van harte. Vanwaar ik hijgend in het halletje van een trein sta te kijken naar de coupe waar ik zometeen ga zitten.

Ik kan gerust zeggen dat ik zo ga zitten. Vanwaar ik sta kan ik zonder moeite enkele vrije plaatsen in de coupe onderscheiden. Heerlijke plaatsen waar niemand zit of naast je zal komen zitten, al durf ik dat laatste nooit met zekerheid te zeggen. De reis is nog lang en ik weet niet hoeveel mensen op de volgende stations zullen instappen. Het boeit mij ook niet. Ik heb net gerend om deze trein te halen en ik ga mijzelf belonen door heerlijk onderuit op een stoel te gaan zitten. Nog na-hijgend loop ik de trap naar de bovenste coupe op. Om de een of andere vreemde reden vind ik het prettiger om boven te zitten, terwijl ik in mijn achterhoofd weet dat wanneer er een ongeluk gebeurt je beneden veel veiliger zal zitten. Het is zo'n risico dat ik neem, een volledig onzinnig risico maar daar gaat mij het niet om. Ik duw de deur van de coupe open en het eerste wat ik op de ramen zie is dat (uitermate) irritante icoontje van een stiltecoupé. Het gestileerde gezicht met de vinger tegen de kin gedrukt, het gebaar "sssst!" uitbeeldend. Ik vind het nog steeds het meest lijken op een mannetje dat zijn vinger in de neus duwt. Een persoon dat net doet alsof hij een bandrecorder in de neus heeft en deze aanzet, alsof de tekenaar teveel naar die Monty Python-sketch heeft gekeken. Ik haal mijn schouders op en doe wat ik altijd doe, mij niets aantrekken van het idee van stiltecoupés en gaan zitten.

Ik plof hard neer in de eerste de beste stoel. Verderop, enkele stoelen bij mij vandaan sist een man hard "sssst!" en wijst naar het raam. Naar het icoontje en het woord "STILTE". Ik negeer de man, het zal mij aan mijn reet roesten dat iemand het idee van stiltecoupés heeft verzonnen. Dat andere mensen graag willen conformeren aan dit soort vreemde ideeën, deze beperkende maatregelen in het openbaar vervoer moeten ze zelf weten. Ik sluit mijn ogen en denk er verder niet over na. De trein schommelt heerlijk. Ik voel de versnelling in mijn lichaam. We gaan vooruit en langzaam kom ik dichterbij de plaats van mijn bestemming, daar waar ik iemand ga ontmoeten die ik niet ken en dingen ga doen waarvan ik niets weet.

Als ik mijn ogen weer open zit de coupe vol. Tegenover mij zit een vrouw op haar telefoon te kijken, soms ontsnapt er een glimlachje. De rest van de coupe is ook gevuld met mensen die naar dingen staren. De meeste naar hun telefoon, een enkeling op een e-reader-achtig iets en naast mij zit iemand die een boek leest. Het is doodstil. Niemand zegt iets, niemand maakt geluid. Zelfs de bewegingen die mensen maken gaan geluidsloos. Ik vraag mij af waar al deze mensen vandaan komen. Heb ik geslapen? En zo ja, hoe lang dan? Ik ben een beetje bang dat ik mijn station gemist heb. "Ehm.. mevrouw.." begin ik tegen de dame die tegenover mij zit. Ze kijkt op van haar telefoon en mij heel erg kwaad aan. "Sssst!" sist ze, terwijl ze naar het raam wijst. "Jaja, stiltecoupé" denk ik en wil mijn zin afmaken. "Zijn we station Bre.." De man met het boek fluistert kwaad: "Wilt u stil zijn. Dit is een stiltecoupé en ik wil rustig lezen" "Ssssssst" klinkt het vanuit andere hoeken van de ruimte. Ik kijk de man uitermate verbaasd aan. "Mag ik niet eens wat vragen?" Hierop ontploft de man bijna. Zijn gezicht loopt rood aan, het boek ploft geluidsloos in zijn schoot. Hij wil opstaan, mij de les lezen maar kijkt naar het raam naast mij en blijft zitten. "Nee, meneer" sist hij zacht tussen zijn tanden. "En nu stilte, anders haal ik de conducteur erbij!" Ik maak een gebaar dat hij de boom in kan en draai mijn blik naar het raam.

Ik staar naar buiten in de hoop iets van de omgeving te herkennen. Onbegonnen zaak, omdat ik nog nooit in dit gedeelte van het land ben geweest. Ik zucht. "Ssssst!" wordt mij weer van alle kanten toegesist. Dit is belachelijk. Ik sta op en loop geïrriteerd de coupe uit. Bovenaan het trapje sta ik stil, de deur duwt nog tegen mijn arm. Ik sta stil, omdat er in het halletje een vreemde gebeurtenis zich ontvouwt. De buitendeur staat open, een conducteur staat ernaast en heeft een klein kind bij de arm. Ik schat dat het kind een jaar of twee, misschien drie is. Iets daarachter staat nog een conducteur de moeder van het kind in de wc te duwen. Vreemd genoeg schreeuwt ze niet, maar is de worsteling die ze met de conducteur voert des te heftiger. Bloed stroomt uit haar neus, haar mond en spat op haar tegenstander. Ze krijgt een klap, recht in haar gezicht en daardoor valt ze achterover. De conducteur duikt achter haar aan het hokje in en de deur sluit. De andere conducteur, die dichterbij mij staat bij de geopende buitendeuren lacht en smijt zonder pardon het kind naar buiten. De schrik slaat om mijn hart als ik het kind met zwaaiende armen en benen naar buiten zie vliegen en de grond raken. De trein raast onverstoorbaar verder en de buitendeuren sluiten zich weer. De conducteur ziet mij staan, ziet waarschijnlijk ook de schrik op mijn gezicht. "Wegwezen!" zegt hij. "Niets te zien hier. Opzouten!" Hij kijkt mij indringend aan en maakt een hoofdbeweging richting de coupe waarvandaan ik gekomen ben. "Ehm.." begin ik voorzichtig, maar besluit de raad op te volgen. Ik draai mij om en stap de coupe weer in.

Kwade gezichten staren mij vanaf de stoelen aan. Ik kijk terug en been de coupe door. Hard. Hier en daar wordt er gesist, mij gemaand tot stilte, maar ik loop door en trek de andere deur open. Het geraas van de trein golft even door de coupe en dan sluit de deur weer achter mij. Ik sta tussen twee deuren. In een soort niemandsland tussen de verschillende coupes. Even blijf ik staan, om op adem te komen. Ik kijk achter mij en zie de conducteur van daarnet de coupe instappen. Aangezien ik geen zin een confrontatie heb trek ik de volgende deur open en loop de volgende coupe in. Sommige mensen kijken op, anderen blijven staren op de telefoons in hun handen. Ik kijk naar het raam. Ook dit is een stiltecoupé. Overal hetzelfde woord en hetzelfde stomme icoontje. "Niet weer!" denk ik bij mijzelf en been de hele coupe door. Weer sta ik bovenaan een trapje naar een halletje. Deze is helemaal leeg. Geen conducteurs, geen kinderen en geen moeders. Langzaam loop ik het trapje af en sta besluiteloos bij de deuren. Ik weet even niet of ik zal doorlopen naar de volgende coupe. Gelukkig duurt dit even. Alsof ik precies weet wat ik doe loop ik door en trek de tussendeur open. Het geraas van de trein bespringt mij, ik sta tussen twee treinstellen. In het spreekwoordelijke niets van een trein, de harmonica-vorm omringt mij, mijn voeten stevig op het metaal. Onder mijn voeten voel ik de trein voortrazen, terwijl het geluid meereist. Ik trek de volgende deur open en loop het volgende halletje in.

Op de banken naast de wc zitten twee mensen. Eén leest een boek, de ander kijkt uit het raam. Ook hier staat in grote letters "STILTE" op het raam geplakt. Een stiltecoupé in het halletje? Het wordt steeds gekker met de trein. "Zeg.." begint mijn vraag. De man die naar buiten keek draait naar mij en zegt alleen "stiltecoupé, stilte.." "Krijg de ziekte met je stiltecoupé!" bijt ik hem hard toe en loop kwaad door. "Sssst!" hoor ik nog achter mij. Ik negeer het en loop het trapje af naar beneden. Naar de volgende stiltecoupé. Overal waar ik kom is een stiltecoupé! De hele trein is een stiltecoupé! Net als ik wil gaan zitten op een plek die nog leeg is kraakt de intercom. "Dames en heren" hoor ik een van de conducteurs zeggen. "Excuses dat uw stilte doorbroken wordt, maar hier is een dienstmededeling. We hebben een ongenode gast op onze trein" Ik kijk verbaasd naar de ronde gaatjes in de muur die de intercom voorstellen. "Ongenode gast? Zouden ze mij bedoelen?" De stem uit de intercom gaat verder. "We zullen hierdoor stoppen op het eerstvolgende station en haar buiten zetten. Houdt u er rekening mee dat dit niet, ik herhaal niet, ons station is. Blijft u alstublieft zitten en bemoei u nergens mee! Dank u wel. Einde dienstmededeling" De intercom kraakt weer en is weer stil. Ik ben verbaasd, meer dan verbaasd. Wat is dit voor een trein? Waar ben ik in godennaam ingestapt?

Verbijsterd ging ik zitten en keek weer naar buiten. Het graslandschap schoof voor het raam voorbij. Ik voelde de trein snelheid minderen, steeds langzamer en langzamer schoof het weiland langs mijn raam. Ik staarde naar het gras en de enkele koe die er graasde. We reden een klein station binnen. "Station Beesd" las ik op de blauwe borden. Meer dan een perron en wat wachthuisjes was het niet. De trein stopte, ergens achter mij siste een deur open. Ik ging snel op de plaats tegenover mij zitten, wat enkele "stiltes" van andere passagiers in de coupe opleverde en keek weer naar buiten. Uit de geopende deur kwam de vrouw, de moeder die ik eerder met de conducteur zag vechten, buiten zetten. Ze was duidelijk geduwd. Ze strompelde het perron op en viel keihard op de grond. Haar kleding was gescheurd. Haar rok zat halverwege haar benen en met één hand hield ze haar bovenkleding bij elkaar. De twee conducteurs kwamen lachend naar buiten. Eén van hen trapte naar de vrouw en raakte haar vol tegen het boven been. De vrouw gilde, schreeuwde bijna en kroop weg van de conducteurs. De andere deed een poging haar tegen het hoofd te schoppen, maar miste. Hij wilde nogmaals schoppen. De eerste conducteur zei iets tegen hem en hij zette zijn been weer op de grond. Gezamenlijk liepen ze weer de trein in en ik hoorde de deur dichtgaan. De vrouw lag snikkend op het perron. Ogen helemaal opengesperd en een combinatie van doodsangst en extreme woede op haar gezicht. Ze kroop voorzichtig overeind toen de trein weer ging rijden.

Ik was verbijsterd. Ik keek achter mij. Slechts één persoon, één medepassagier had meegekeken. Hij had een glimlach op zijn gezicht. Ik keek hem verbijsterd aan. Hij vatte dit waarschijnlijk verkeerd op, aangezien hij zijn duim opstak. Alsof hij wilde zeggen: "Hebben ze goed gedaan. Nietwaar?" Hij knikte erbij en deed zijn duim nog een keer omhoog. Ik schudde mijn hoofd en draaide mij om. De mensen zijn gestoord geworden. Er is iets goed mis. Ik wist ook niet meer wat ik moest doen. Dit had ik nog nooit meegemaakt.

Intussen was de trein weer op volle snelheid en raasde de uitgestrekte weilanden weer op de normale snelheid voorbij. De buitenwereld deed net alsof er niets gebeurt was. Alsof de mensen in deze trein het volste recht hadden om iedereen tot stilte te dwingen en het een goede zaak was om mensen te mishandelen die niet meewerken. Ik zat daar en keek uit het raam. Gedachten schoten door mijn hoofd. Het reisdoel, de ontmoeting en wat ik allemaal zou gaan doen was ik allang vergeten. Ik was verbijsterd. Totaal van de kaart. Uit pure verbijstering pakte ik het krantje dat naast mijn op de zetel lag. Het ritselde, zoals kranten doen. "Ssssssssst" siste iemand verderop. Ik negeerde het en schudde de krant recht. Nog meer geluid, nog meer gesis vanuit de coupe. Ik negeerde het allemaal. Veel meer kon ik ook niet. Ik moest de gedachte aan het kind en die moeder uit mijn hoofd zetten. Dat moest.

Ik sloeg de krant open en begon te lezen. De bladzijde ritselde nog meer en ik hoorde een kwade "stilte!" van achter mij komen. Ze konden de ziekte krijgen, ik lees mijn krantjes zoals ik dat wil. Een bladzijde verder hoorde ik een zacht "ahum" naast mij. Een van de conducteurs stond naast mij. "Meneer, dit is een stiltecoupé. U maakt teveel geluid. U stoort de andere passagiers!" Ik keek achter mij en zag enkele mensen genoegzaam naar mij en de conducteur kijken. De gore klootzakken! Ik keek de conducteur aan. "Wat zegt u?" vroeg ik hem op indringende, maar minzame toon. "Dit is een stiltecoupé" antwoordde hij en ik ontplof.

7 oktober 2013

Het lichaam

Inmiddels ligt het lichaampje enkele dagen in de douche, aangezien het de enige plek was waar het uit het zicht was en niemand tot last kon dienen. Ik had op dat moment al verschillende keren gezegd dat we hem moesten begraven of op een andere manier zorgen dat hij zou verdwijnen, maar ze wilden niet naar mij luisteren. Ze hadden nog teveel lol met het lichaam zelf. Iets wat ik niet kon begrijpen. Überhaupt was seks met een kind mij vele bruggen te ver, maar om het met het ontzielde lichaam te doen.. Ik ril weer als ik eraan denk. Wat ze bezielde weet ik niet, maar de gedachte dat ze hun vuige lusten botvierden op het dode lichaam van dat arme kind werd mij soms teveel. Dat was ook een reden dat ik op dit moment zo snel mogelijk van het lichaampje af wilde. Ik wilde gewoon elke associatie aan hem en de handelingen die ze in het donker uitvoeren uitwissen. Alsof het opruimen een nat doekje is dat de vieze vlekken moeiteloos wegveegt, ik wil dat gewoon.

Hoe ik ook smeekte en vroeg, het lichaam bleef in de douche liggen. Elke keer kreeg ik te horen dat ze nog niet klaar waren, nog enkele dagen en voordat ik het wist zou ik ook wel een stukje lusten. Dat laatste deed mij meer gruwen dan gewoonlijk, maar dat liet ik niet merken. Dat zouden ze opvatten als een teken van zwakte, een teken dat ik helemaal niet hetzelfde naar de wereld keek als zij. Dat is anders was en anders zijn wilde ik niet. Ik wilde erbij horen, net als hun zijn. Daarom tolereerde ik ook het lichaampje in de douche. Liet ik het liggen waar het neergegooid was en keek ik niet naar de blauwe plekken. Liet ik de afdrukken van uitgedrukte sigaretten niet in mijn geest doordringen. Negeerde ik de bloedvlekken op de vloer, muur en restanten. Ik liet het lichaampje voor wat het was. Ik deed net alsof het een vieze sok van iemand was, een vuile onderbroek die drie weken geleden daar neergegooid was. Het was niet van mij en ik hoefde er ook niets mee te doen. Ik negeerde het!

Alleen de geur kon ik niet negeren, niet vergeten en niet uit mijn geest krijgen. De vieze geur van stront en verrotting. Het was een aparte geur, een hele nare geur. Ik rook het overal in het huis, zelfs op plekken waar niemand anders iets rook. Ze hadden het zelfs uitgeprobeerd door iemand in huis te halen om te ruiken. Niet dat ze die persoon vertelde dat ze overal moest komen ruiken, maar ze leidde haar gewoon door het huis en pas bij de badkamer sprak ze over een vieze lucht. Dat werd ook beaamd, dat er een vieze lucht hing. Zou zogenaamd komen door een verstopt riolering, waardoor het toilet in de badkamer overstroomd was. Niet helemaal, maar genoeg om ranzig water in de pot te hebben verzameld dat niet meer wegging. Het was een goede verklaring en het verbaasde mij ook niet dat zij het geloofde. Ze zag er niet bijster snugger uit, zoals meeste vrouwen er een beetje dommig uitziet. Ik denk dat ze haar daarom ook binnen gevraagd hadden. Een man was gaan doorvragen naar die wc. Hoe lang dat ding al verstopt was. Wie onze loodgieter was. Waar de waterpomptang en ander gereedschap te vinden zijn. Dat soort dingen. Mannen zijn meer voortdravend in die zaken, vrouwen wat dat betreft afwachtend.

Ik nam het haar niet kwalijk en het was ook beter. De laatste die teveel vragen had gesteld lag nu volledig ontkleed in de badkamer, waar het lichaam veelvuldig misbruikt werd door mijn medebewoners. Als zij toevallig doorgevraagd had over het zogenaamde verstopte toilet had ze zomaar in de schuur kunnen liggen en niet veel later in de verbrandingsoven in de kelder. Vrouwen waren niet interessant, dat vond ik niet alleen maar vooral mijn medebewoners. Zij hielden van kleine jongens, soms zelfs veel te kleine jongens met een grote mond en een brutale blik. De schoffies, de kinderen van ouders uit de sociale onderklasse. Daar hielden ze van. Om naar te kijken, maar vooral om te gebruiken voor hun seksuele lusten. Het waren echte roofdieren, die huisgenoten van mij. En eens in de zoveel tijd belandde zo'n jongetje ontkleed, dood en gemangeld op de vloer in de badkamer. Daar lieten ze het gerust weken liggen. Net zo lang tot het lichaam opgezwollen was van de ontbinding en verrottingsgassen. Ik heb daar nog steeds een hekel aan, al beginnen ze dan voor mij aantrekkelijk te worden.

Hoe meer opgezwollen, des te erotischer ik het vind. De zwart uitgeslagen huid, strakgespannen en glimmend van het ontbindingsvocht. Het vlees zacht, bijna als zachte kaas. Ik krijg een stijve als ik er alleen al aan denk. Alleen de stank, de ontzettend ranzige lucht van verrotting en dood, dat blijft een probleem. Daar heb ik nog steeds geen oplossing voor gevonden. Vicks onder en in mijn neusgaten smeren neemt een groot gedeelte van de geur weg, maar ook mijn libido en dat heb ik juist zo nodig. Ik ben de laatste die het lichaam gebruikt en daarmee ook degene die de restanten opruimt. Gelukkig hoef ik het lichaam altijd maar één keer te gebruiken, zodat de stank (de ergste stank die je kan voorstellen) altijd beperkt. Pas als ik mijn pik in het lichaam stop en duw vergeet ik de stank. In de korte momenten van genot en euforie ben ik helemaal van de wereld. Dan is het lichaam van mij, dan voel ik alles wat zij nooit voelen. Dan ben ik één met mijzelf en het lichaam in de badkamer. Het zijn de momenten waarop ik de heftigste orgasmes heb en mijn huisgenoten mij meewarrig voor aankijken. Ik denk dat ik daarom ook altijd de restanten moet opruimen. Al kan het ook komen doordat er altijd weinig van een lichaam overblijft wanneer ik er klaar mee ben. Het zit in ieder geval niet netjes meer aan elkaar, zoals zij het achterlaten.

Maar zover zijn we nog lang niet. Ze hebben het lichaam er enkele dagen geleden neergegooid en sindsdien is het met regelmaat gebruikt. Ik hoor nu weer geluiden die het meest op neukende honden lijken uit de badkamer komen, alleen heb ik geen idee wie er binnen is. De meeste huisgenoten zitten in de woonkamer voor zich uit te staren, misschien te wachten op hun beurt. Het is ook niet belangrijk. Op dit moment heb ik een hekel aan het lichaampje in de badkamer. Aan de aanblik die het mij bied, de geur die eraf komt en het idee dat het ooit een levend wezentje was dat in handen van mijn huisgenoten is gevallen. Zolang ze het kind nog in leven hebben hou ik mij altijd afzijdig. Wat zeg ik, dan verstop ik mij op mijn kamer. Ik wil niet weten wat ze met die kinderen doen en hou mij hart altijd vast als zo'n jongetje een grote mond geeft. Dat is namelijk wat ze willen en hoe ze op de vloer van de badkamer belanden. Ik gruwel dan van ze, van hun handelingen en hun ideeën. Nu gruwel ik van ze, omdat ze weer een jongetje op de badkamervloer hebben gedumpt. Ik wil ze zelfs haten, maar doe het niet. Ik weet dat ik uiteindelijk ook aan mijn trekken zal komen en dat zij daarvoor gezorgd hebben. Laten we het erop houden dat ik een haat-liefde verhouding met mijn huisgenoten heb.

En ik wou dat het lichaam sneller verrotte. Sneller opzwol in het hoekje van de badkamer. Ik wou dat het mijn beurt was en dat ik het rottende vlees onder mijn handen kon voelen. De wasachtige aanraking over mijn lichaam kon laten gaan. Ik wou dat het alweer zover was, maar ik moet nog wachten. Het is nog lang niet mijn beurt en dus went ik mijn ogen af. Het lichaam is nog te vers, te pijnlijk om aan te zien. Ik ben er nog niet klaar voor.