14 december 2011

Niet alles geloven

Zoals elke ochtend deed ze de gordijnen open, eerst de linker en dan de rechter. Ze keek naar buiten, gewoon om te zien wat voor weer het was en omdat ze het altijd prettig vond om even de wereld te beschouwen zonder dat ze buiten geweest was. Het beloofde een zonnige dag te worden. De zon was al een beetje te zien achter het dak van de overburen, de lucht was grotendeels onbewolkt en een eenzame fietser trapte door de straat heen. "Ja, het gaat een mooie dag worden" dacht ze bij zichzelf.

Ze keek de fietser in de straat na en wierp een korte blik op hun tuin onder het raam. En plots zag ze hem daar staan, aan de rand van hun tuin. Een beetje verscholen achter de struik die bij de buren op de hoek van de tuin stond. Een man met een lange zwarte jas en een zwarte hoed op zijn hoofd. Ze voelde zijn blik op het slaapkamerraam rusten waarachter zij stond. Wat moest die vent daar? "Robert, kom eens kijken!" riep ze naar haar man in de badkamer. "Wat is er?" klonk vanachter de deur. "Wacht, een momentje. Even mijn gezicht afwassen.." Een beetje geïrriteerd, misschien wel licht paniekerig gooide ze er een "kom nu eens kijken!" uit. Haar man stormde gelijk de badkamer uit, plukken scheerschuim hingen nog aan zijn gezicht. Met de handdoek in zijn hand veegde hij de laatste resten weg. "Wat is er?!" Hij liep naar haar toe. "Kijk naar buiten, daar bij het hek van de buren. Bij die grote struik!" Ze wees naar buiten. Robert keek naar buiten. "Ik zie niet. Gewoon onze tuin en de tuin van de buren. Wat is er aan de hand?" Hij keek haar bezorgd aan. "Je klonk bijna in paniek!"

Ze keek weer naar buiten. De man in het zwart was verdwenen. De straat was verlaten, alleen de auto's van de buren geparkeerd langs de stoep. Ze keek de hele straat af, naar beide kanten, maar er liep ook niemand. "Zou hij achter de struik zitten?" vroeg ze zichzelf nog even af, maar wist dat dit ook onzin was. Zo groot was die struik ook weer niet en een grote vent in een zwarte jas zou ze echt wel zien. "Ik dacht dat ik een vent naar ons huis zag staren. Volgens mij ben ik nog niet helemaal wakker. Droom ik nog.." Robert lachte en gaf haar een kus op haar voorhoofd. "Ja, dat zal het zijn. Kom, we gaan ontbijten. Ik moet zo weer gaan werken." "Ja.." zei ze opgelucht. "Laten we dat gaan doen" en ze liepen gezamenlijk de trap af voor het ontbijt. De man in het zwart verdween langzaam naar een plekje diep in haar achterhoofd. Niet veel later zette ze haar man de deur uit, omdat hij dreigde te laat op haar werk te komen. Ontbijten met Robert was altijd erg gezellig, met z'n flauwe grappen en heerlijke boterhammen maar hij vergat altijd de tijd. Gelukkig had hij haar, kon ze hem op tijd de deur uitzetten.

Ze ruimde de ontbijtspullen op en dacht na over de rest van haar dag. Vandaag hoefde ze zelf niet te werken, dus ze kon lekker aanrommelen. Misschien eventjes naar de stad om wat te gaan windowshoppen.. Ze had op zich niets nodig, maar je weet nooit. Op de dagen dat ze gewoon voor niets naar de stad ging vond ze vaak iets leuks en verder had ze toch niets te doen. Behalve de afwas, waar ze gelijk maar aan begon. Was dat maar gedaan en had ze de rest van de dag haar handen vrij. Veel was het niet, slechts de ontbijtbordjes en de spullen van gisterenavond. Daar was ze zo mee klaar en terwijl ze het water in de gootsteen liet lopen keek ze weer naar buiten. En daar stond hij weer! Nu rechtstreeks voor haar keukenraam, op de stoep voor het gazon. Dezelfde zwarte jas, dezelfde zwarte hoed en nu kon ze zien dat hij rechtstreeks naar haar keek. Al kon ze zijn gezicht niet zien, die ging schuil onder de schaduw die de rand van zijn hoed trok. "Wat te F..." dacht ze en ondanks dat ze eigenlijk bang was vond ze dat ze die kerel best kon confronteren met zijn gedrag. Ze hield er niet van als onbekenden haar in de gaten houden. Maar ja, wie wel? Ze deed de kraan uit en liep naar de voordeur.

Kwaad, met een ruk, deed ze de voordeur open. Ze stormde naar buiten en wilde die kerel gelijk aanspreken. Onder het mom "wat moet je hier" maar er was helemaal niemand. Geen kerel, alleen dezelfde straat die ze altijd zag. De buurman van twee huizen verder kwam net naar buiten lopen, hij zwaaide. Even wist ze niet wat ze moest doen en zwaaide verstrooid terug. Ze keek de straat uit, niemand. Er liep ook niemand. "Ik kan toch niet meer dromen?" vroeg ze aan zichzelf af en liep weer naar binnen. Nu liet de man in het zwart haar niet meer los. Ze bleef eraan denken en de afwas liet ze maar staan voor vanavond. Eerst dit probleem oplossen. Wie was die vent en waarom observeerde hij haar? En nog belangrijker hoe kon hij zo snel verdwijnen als hij deed? Vragen waar ze het antwoord ook niet op wist. Ze besloot haar vriendin te bellen, misschien wist zei raad en anderzijds wilde ze ook liever niet meer alleen zijn. Ze voelde zich niet prettig.

Terwijl ze belde keek ze een beetje angstig uit het raam. Niemand te zien, alleen de straat die ze elke dag zag. Een auto reed voorbij en even later nog één. Haar vriendin nam niet op. "Verdomme!" vloekte ze zachtjes. Ze wilde niet thuisblijven, nu even niet. Ongedurig ging ze op de bank zitten en ze zat nog niet of de telefoon ging. Ze schrok, keek naar buiten (waar niets bijzonders te zien was) en nam op. "Hallo.." "Hooi, met Elsbeth! Ik zag dat je gebeld had!" Haar vriendin, opgelucht haalde ze adem. "Ja, sorry.." ging Elsbeth verder "ik was in de keuken en hoorde de telefoon te laat" "Ach, dat geeft toch niet" antwoordde ze terug. "Het was ook niet zo belangrijk, ik vroeg mij alleen af of je zin had om ergens koffie te gaan drinken. Ik heb geen zin om thuis te zijn.." "Ja, dat vind ik nu een goed plan!" hoorde ze aan de andere kant van de lijn. "Zal ik je over een uurtje oppikken? Kunnen we even ergens gaan roddelen over onze mannen!" Ze lachte: "Ja, dat is goed. Zie ik je over een uurtje." Ze hing op, een uurtje niets doen. Ze ging weer op de bank zitten en keek uit het raam. Nog steeds de normale straat, geen kerel met een zwarte jas en hoed. Enkele auto's en fietsers kwamen voorbij terwijl het uur verstreek.

Zoals gewoonlijk gingen ze naar de La Place in het centrum. Daar hadden ze de lekkerste appeltaart vond haar vriendin en op zich was ze het hier wel mee eens. Ze hadden een tafeltje aan het raam gekozen en keken naar buiten, naar de binnentuin onder hen. "Toch altijd mooi, die tuin" zei Elsbeth. Ze knikte terwijl ze een hap van haar taart nam. Haar vriendin wilde ook een hap nemen, maar zag dat ze een theelepeltje in plaats van vorkje gepakt had. Ze lachte en stak het stukje servies in de lucht. "Zo terug, even een vorkje pakken!" "Is goed, dan geniet ik even verder in stilte" en ze lachte naar haar vriendin. Ze keek hoe Elsbeth wegliep naar de bestekbak en draaide haar hoofd om de binnentuin weer te bekijken. Om even van de bloeiende planten te genieten. Ze schrok zich dood, daar stond die vent met zijn zwarte jas en hoed weer. Midden in de tuin, tussen de planten en struiken. En ze wist dat hij omhoog keek, naar haar keek. Ze rukte haar blik los van hem en keek naar haar vriendin die inmiddels terug kwam lopen. "Elsbeth..." begon ze en ze wees naar het raam. Elsbeth keek haar aan. "Wat is er? Je ziet helemaal wit, alsof je een geest gezien hebt." Ze schudde van nee. "Kijk even naar buiten, zie jij daar een vent in de tuin staan!" Elsbeth keek naar buiten: "ik zie niets.... maar dat kan ook helemaal niet, die tuin is afgesloten. Alleen bereikbaar voor het personeel." "Of zag je iemand van het personeel, een lekker vent?" zei Elsbeth plagerig. "Nee, nee, een vent in een lange zwarte jas" antwoordde ze. Haar vriendin keek haar aan en schudde nee.

Nadat ze het hele verhaal aan haar vriendin had verteld, wat twee bakken koffie koste om te vertellen voelde ze zich wat meer gerustgesteld. Haar vriendin dacht ook dat ze droomde, volgens haar kon je gewoon dingen zien terwijl je wakker was. En sliep ze de laatste tijd niet erg slecht! Iets wat ze had beaamd, ze sliep al enkele weken erg slecht. Volgens haar vriendin had ze gewoon last van waakdromen en moest ze even naar de dokter. Na de belofte dit te gaan doen liet haar vriendin haar achter in de La Place, ze moest nog even boodschappen doen had ze gezegd. Wat ook waar was, ze moest inderdaad nog boodschappen doen. Het eten wat ze gisteren in gedachten had voor vandaag had ze nu geen zin meer in. En daarbij zou boodschappen doen haar weer wat rust geven, gewoon iets basaal doen als boodschappen. Ze stond op, bracht het dienblad met de kopjes en schoteltjes naar de opruimband en liep naar buiten. De geluiden van de straat omringde haar, winkelend publiek liep langs haar heen en ze voegde zich in de massa. "Ja, het was gewoon een droom. Er is niets" sprak ze zichzelf toe en ze liep de winkelstraat verder in.

Even stopte ze bij haar favoriete kledingwinkel en keek in de etalage. Er hing niets leuks, een jurkje wat ze al eerder had gepast en afgekeurd had vanwege een lelijke pasvorm. Daarnaast een broek die haar smaak niet was en dingen ze nog te duur vond. Leuk voor de uitverkoop, maar niet om de volle prijs voor te betalen. Ze wilde verder lopen toen ze in de weerspiegeling weer die vent in het zwart zag. Zwarte jas, zwarte hoed en hij keek weer haar richting op. Hij stond aan de overkant van de straat. Met een bonzend hart draaide ze zich om, hij stond nu wel heel erg dichtbij. Ze moest hem nu makkelijk kunnen aanspreken, maar ze zag niemand toen ze zich omgedraaid had. Helemaal niemand, alleen het normale winkelende publiek. Wat voor een woensdagochtend natuurlijk nog niet echt veel was. Ze keek weer in de winkelruit, niets bijzonders. Precies dezelfde straat. "Ik droom, een hallucinatie..." sprak ze zichzelf streng toe: "als ik thuis ben gelijk de dokter bellen!" Ze had gelijk nergens meer zin in, ook niet in boodschappen doen maar aangezien ze dit nu eenmaal voorgenomen had liep ze gelijk door naar de supermarkt. In de etalageruiten keek ze niet meer.

In de supermarkt zag ze hem weer staan, bij de vleesafdeling. Enkel stond hij nu met zijn rug naar haar toe en ze stormde op hem af. Kwaad greep ze hem bij de schouder. "Wat moet je van mij!" schreeuwde ze hem toe, terwijl ze hem met een ruk omdraaide. Een oudere man staarde haar verschrikt aan. "Mevrouw! Wat doet u? Wat wilt u?" Hij viel bijna door haar bruuske gebaar. "Ik ken u helemaal niet!" Ze schrok en zag nu dat hij helemaal geen zwarte jas aanhad, alleen een lange bruine regenjas. Hij had niet eens een hoed. Wat was door haar heengegaan? "Neem mij niet kwalijk, meneer.." verontschuldigde ze zich. "Ja, dat is je geraaien ook" antwoordde de man kwaad en keerde terug naar het vlees dat hij aan het uitzoeken was. Ze liep weg, dit was echt niet goed. Ze kon beter naar huis gaan en de dokter gaan bellen.

En net voordat ze de winkel uitliep zag ze hem weer door het glas van de deuren heen. Hij stond overduidelijk in zijn lange zwarte jas en hoed op zijn hoofd haar aan te kijken vanaf de overkant van de straat. Nu had ze hem, nu zou ze weten wat hij van haar moest. Ze zou hem nu niet meer uit het oog verliezen en stormde naar buiten. De deuren gleden voor haar open en de man was nu duidelijk zichtbaar. Dit was haar kans en stormde op hem af zonder op of om te kijken. Achter haar hoorde ze iemand schreeuwen dat ze moest oppassen, maar ze lette niet op. Ze had alleen nog oog voor de man in het zwart. Naast haar hoorde ze luid piepende remmen, geluid van een motor en toen voelde ze haar benen onder zich wegslaan. Haar hoofd klapte op de voorruit, welke onder haar versplinterde. Haar arm schoot onder haar weg en tegen het dak van de auto. Ze voelde haar benen tegen de motorkap klappen, eroverheen schuiven en toen werd het zwart voor haar ogen. In de duisternis voelde ze haar lichaam keihard tegen de straat knallen en bleef liggen.

Ze wist niet hoe lang ze daar gelegen had toen ze haar ogen opende. Mensen stonden om haar heen en ze kon ze niet bewegen. Ze hoorde opgewonden stemmen. "Zo erg!" "Zag je haar gaan, ze stak zo maar over" "Ik kon er niets aan doen" Mensen stonden om haar heen, onrustig. "Is er al een ambulance gebeld?" Ze probeerde iets te zeggen, maar slechts een licht gereutel kwam over haar lippen. Ze keek naar de mensen om haar heen, vele keken geschrokken naar haar gehavende lichaam. Naar het bloed dat uit haar hoofd stroomde. Een enkeling keek of er al een ambulance of een dokter kwam en daarna weer snel naar haar. Uit het niets opende de groep mensen zich. "Een dokter.." ging door haar hoofd, maar de man in de zwarte jas kwam naar voren. Hij ging naast haar staan, ging door zijn knieën en stak zijn hand uit. Eindelijk kon ze zijn gezicht zien. Wit als perkament en ondanks zijn toch jeugdige uiterlijk zag hij eruit alsof hij ouder was dan de wereld om hen heen. Zijn ogen leeg, peilloze dieptes die alles zagen maar niets registreerden. Ze keek naar zijn uitgestoken hand. Met een zachte stem prak hij haar toe. "Ga je mee?" zei hij. 

5 december 2011

Een houten vloer

"Kom maar binnen, we gaan beginnen!" Gedwee lopen we de ruimte binnen, meebrengen van bier en andere versnaperingen is geen probleem. Alleen eten schijnt niet op prijs gesteld te worden, maar aangezien niemand dat mee wil nemen is er ook niemand die bezwaar maakt. Een houten vloer ontsluit zich voor onze ogen, stoelen aan de linkerkant en vier microfoons met wat kleine effect-apparaten aan de rechterkant. We worden geacht plaats te nemen op de stoelen. We kiezen enkele stoelen op de tweede rij, dichtbij genoeg om alles te kunnen overzien maar toch te ver om direct geconfronteerd te worden met wat komen gaat.

Het licht is al gedimd, de microfoons staan als een los groepje weerstand te bieden aan de gang van zaken. Alsof ze willen zeggen dat ze zelfs in deze betrekkelijke duisternis hun aanwezigheid duidelijk kunnen maken. Het lukt ze verwonderlijk goed, zelfs de ouderwetse gitaar speaker op de achtergrond maakt zijn aanwezigheid uitstekend bekend. Al komt dit laatste doordat het op een verhoging is geplaatst, een extensie van de houten vloer waarop het geplaatst is. Meer mensen druppelen binnen, sommige met een bier in de hand. Anderen alleen gewapend met een jas en de zin om te beginnen. Het creëert een mooie gelegenheid om de rest van de ruimte te bekijken, maar er valt weinig te zien. De enige twee gedimde lampen op het podium laten zwarte gordijnen op de muren zien, overal waar ik kijk zijn de muren zwart. De golven van de gordijnen geven de ruimte een warme, misschien wel knusse sfeer. Alles is goed en de deur sluit om het laatste publiek binnen te laten. "Iedereen aanwezig?" klinkt er vanuit een verduisterde hoek. Niemand geeft antwoord.

De deur gaat nogmaals open, ditmaal om Keiji Haino binnen te laten. Zijn kleding reflecteert de gordijnen op de muren, ook zwart en loshangend. De zonnebril en zijn lange grijze haar maken zijn verschijning nog groter, grootst zoals de man uit Japan kan zijn. Hij neemt plaats op de grond, in kleermakerszit en klapt in zijn handen. De ceremonie, het concert is begonnen. Rustig begint hij woorden in de microfoon te spreken. In het Japans, het kan van alles zijn. Misschien scheld hij iedereen in het publiek uit, misschien verklaart hij iemand die wij niet zien de liefde. Ik weet het niet, ik spreek geen Japans. Ik versta geen Japans. Langzaam ontpopt hij zich tot zijn ware aard. Binnen tien minuten weet ik dat het materiaal waar demonen van gemaakt zijn bestaat uit geluid. Geluid dat je overspoeld, omklemt en doet grijpen naar adem. Keiji Haino is geen muzikant,  Keiji Haino is een necromancer. Een hogepriester van de uitermate duistere kerk. Hij gromt, schreeuwt, manipuleert, vervormt zijn stem en zingt zoetgevooisd om iedereen in slaap te sussen. Geen zachte slaap met feërieke dromen, maar een duister avontuur waarbij je je ogen wijd opengesperd wil houden. Demonen zetten voet op de houten vloer, het geluid van hun voetstappen zet zich vast in onze lichamen. En altijd staat alleen Keiji Haino achter de microfoons, de hogepriester zonder altaar.

De golven van geluid, zijn schreeuwen, zijn stem. Alles dendert mijn gehoorgang binnen, motorfietsen die een levensgevaarlijke toer uitvoeren in ronde buizen. Geluid dat onder je huid kruipt en niet meer weg wil gaan. Het geluid neemt mij over, zegt dat ik van hem ben en alles om mij heen verdwijnt rond die man op het podium. Die man achter de vier microfoons en zijn kleine apparaten. Ik zoek naar occulte tekens op de grond (een pentagram was al genoeg) maar alleen een blank houten vloer strekt zich voor mij uit. Steeds verder en verder, terwijl de muren van geluid mij verder bedelven. Ik ben bezeten door de demonen die Keiji Haino opgeroepen heeft en laat het gebeuren. De ruimte is leeg, gevuld met de muren van geluid en de houten vloer. In het midden brult, schreeuwt, praat en gromt hij verder. En ik luister. Ik luister naar zijn stem, zijn ruis en zijn feedback. En opeens dringt het tot mij door! Hij roept geen demonen op, maar bezingt de afschrikwekkende schoonheid van de natuur. De monsterlijkheid waarmee wij de natuur behandelen en de manier waarop de natuur ingericht is. De demonen die hij oproept zijn niets meer dan de afgrijselijke gezichten van de Natuurgoden en -wezens.

Ik trek de gordijnen langs de muur om mij heen terwijl Keiji Haino mij verder meeneemt. Steeds dieper dringt het geluid mijn lichaam binnen, soms pijnlijk, soms prettig in de aanraking. Maar altijd is het vrijwillig, als de eerste stappen in een sadomasochistische relatie. Ik weet dat ik kan stoppen wanneer ik wil, maar ik wil niet stoppen. Ik wil doorgaan, doorgaan tot hij klaar is met ons allemaal. Ik dompel mijzelf nog verder onder in het geluid, de gelaagdheid die vanaf de houten vloer over mij uitgestort wordt. Het geluid is een onderdeel van mij geworden, het materiaal waar het gemaakt is blijkt mijn eigen vlees te zijn. Ik ben het geluid, zoals het geluid Keiji Haino is. Hij bespeelt iedereen met zijn stem, vanaf de houten vloer die ook zijn instrument is. De krankzinnigheid, de chaos en de vreselijke schoonheid van de natuur trekt in het geluid aan mij voor bij. Het trekt door mijn lichaam en laat striemen op mijn ziel achter. En dan is het weg, het geluid trekt zich terug naar de houten vloer. Naar de man die het allemaal produceert. Alsof hij het allemaal terugroept vanuit het publiek. Ik ben niet alleen, wij zijn met meerdere en allemaal hebben we hetzelfde meegemaakt.

Keiji Haino staat op, neemt een buiging en loopt weg. We applaudisseren, iets anders kunnen we niet doen en staan zelf ook op. We zijn iets rijker geworden, al hebben we misschien een klein beetje van onze ziel aan Keiji Haino meegegeven. Het was een louterende ervaring, misschien zelfs volledig religieus. We vertrekken met een gevoel van loutering en gewapend met een gehoorbeschadiging terug de buitenwereld in.

Japanse Noise zal voor mij nooit meer hetzelfde zijn, voor mij zal zelfs muziek nooit meer hetzelfde klinken. Ik zal de rest van mijn leven opzoek gaan naar de herontdekking van die houten vloer, al ben ik nu wel bang in het donker. Ik weet nu hoe de natuur er werkelijk uitziet, hoe de dingen die wij normaal gesproken niet kunnen zien eruit zien. Hij liet het mij allemaal zien op die houten vloer.

A Bit of Keiji Haino - live at SPS 4-12-2011

Disclaimer: Deze opname geeft geen goed beeld van de 
totaal-ervaring die Keiji Haino brengt. Het is slechts een 
korte registratie om een beeld te geven bij het geluid, 
wat ook niet goed overkomt vanwege mij camera.