29 januari 2015

De gekke buurvrouw

Op mijn oude, inmiddels opgeheven Twitteraccount schreef ik soms over mijn buurvrouw. Hoe ze in haar tuin stond, dik, wanstaltig en dat ik stenen naar haar gooide. Nooit echt natuurlijk, want mijn buurvrouw is in het echt een ontzettend lieve Turkse dame van middelbare leeftijd. We hebben niet veel contact, want daar hou ik niet van, maar we groeten elkaar altijd vriendelijk en met een glimlach als we elkaar treffen op straat. Of wanneer ze in het zonnetje voor haar huis zit. Ik zou nooit stenen naar die vrouw willen gooien, ze is de onschuld zelve.

Tegenwoordig zie ik mijn buurvrouw niet vaak meer. Ik vertoef meer in het hoge Noorden bij mijn prachtige, sexy en nog veel lievere vriendin Elisabeth, dan ik nog thuis ben. Mijn buurvrouw zal er niet veel van merken, aangezien ik nogal een kluizenaar ben en weinig naar buiten kom. Dat ik daarbij een erg rustige buur ben zal haar waarschijnlijk ook niet ontgaan zijn. Maar in het hoge Noorden hebben we ook een buurvrouw. Iemand wie Elisabeth altijd als "de gekke buurvrouw" aansprak. Niet in haar gezicht, mocht je dit nu denken, maar tegen mij. Ik liet dit altijd maar gaan. Beschouwde het als een gezonde burenruzie, maar eentje die overgegaan was op koude oorlogsvoering. Ik had in de eerste weken dat ik in het hoge Noorden vertoefde de buurvrouw geen moment gezien, al hoorde we soms geluiden door de muur. Muziek, hard gepraat, dat soort dingen. Niets om iemand "gek" voor te noemen en ik liet het onderwerp rusten. Ik was ook geen partij in deze gebeurtenis, ik kende de vrouw niet en interesse in buren heb ik nooit gehad. Mijn motto is tenslotte: "Laat mij maar met rust en de buurt kan mij gestolen worden" Ik ben niet zo'n mensen-mens en gezelligheid hou ik liever binnenshuis.

De eerste weken gingen ook op die manier voorbij. Ik zag niemand en niemand zag (zover ik wist) mij. In het hoge Noorden liet men elkaar ook met rust, al kan het ook komen door de invloed van Elisabeth. Zij houdt tenslotte ook niet van interactie met de buren en de andere mensen die hier wonen. Tot twee weken geleden had ik ook nog nooit iemand gezien. Voordeuren bleven dicht en de enige mensen die ik wel zag zaten in auto's die altijd doorreden. De eerste persoon die ik zag was een oudere, extreem magere vrouw die in een badstoffen ochtendjas haar klikobak naar binnen probeerde te trekken. Op dat moment zaten we zelf in de auto, dus de kans dat ze ons zag acht ik klein. "Wie is dat?" vroeg ik Elisabeth. Ze haalde haar schouders op. "Gewoon iemand die hier woont, ik heb haar één keer gesproken en daarna nooit meer.." Het was ook niet belangrijk. Ik vroeg niet verder, waarom zou ik ook. Mensen interesseren mij niet. Als ze nu katten waren, dan was het een ander verhaal. Katten boeien mij wel.

Twee weken geleden zag ik "de gekke buurvrouw" ook voor het eerst. Ik hoorde ook voor het eerst haar snerpende stem. Het was een donderdagavond, we zaten op de bank te bespreken wat we zouden gaan eten. Niemand had echt zin om eten te gaan koken, dus leek het erop dat we pizza zouden gaan eten. Al moest er dan wel boodschappen gedaan worden. Opeens werd er op het raam geklopt, hard. Elisabeth leek niet echt verrast hierdoor. Ze vloekte wat en liep naar de deur. "Het is dat gekke wijf weer" en liet mij achter op de bank.
Het volgende moment hoorde ik voor het eerst de buurvrouw praten. "Hoi Elisabeth!"
"Wat is er?" antwoordde ze.
"Heb jij toevallig een gootsteenontstopper? Ik was net bij Kevin en hij zegt dat jij een gootsteenontstopper hebt. Zou ik die mogen lenen. Eventjes.."
 Er volgde een korte stilte. "Nee, ik heb zo'n ding niet. Zou niet weten wat ik ermee moet"
"Maar Kevin zegt dat jij er eentje hebt.."
"Kevin kan zoveel zeggen, ik heb zo'n ding niet!" en daarmee was het gesprek afgelopen.

Elisabeth kwam de kamer weer in. "Zo'n vermoeiend mens.."
"Wie in godensnaam is Kevin eigenlijk?" vroeg ik haar. "Oh, Kevin. Daar heb ik je toch weleens over verteld. Kofferbak-Kevin!" Ik wist het weer. Een Engelse man die hier ook woont en een aardige kerel (volgens Elisabeth). "Maar hoe komt hij erbij dat jij een gootsteenontstopper hebt?" Ze haalde haar schouders op. "Je moet dat mens niet geloven. Ze is echt niet bij Kevin geweest, hij heeft een gruwelijke hekel aan haar. Ze verzint gewoon dingen om hier aan te kunnen kloppen. Dat mens is gestoord, dat had ik je toch verteld?" Ik knikte. Het gesprek ging daarna weer over het eten en welke pizza's we zouden halen.

Niet veel later bevonden we ons in de Jumbo, op zoek naar diepvriespizza's en extra topping. Ik hou ervan om mijn pizza te bedekken met extra zooi. Soms tartaar, soms chorizo, soms iets totaal anders. "Krijg nou wat!" fluisterde Elisabeth opeens. Ik keek haar aan. Ze wees voorzichtig naar een vrouw bij de diepvriesproducten. "Dat is de gekke buurvrouw" Iets verderop, zo'n tien meter verderop stond een vrouw in een vaalbruine jas tegen een medewerker van de Jumbo te tetteren. Ze wilde weten of ze ook vegetarische frikandellen hadden en waar ze dan zouden liggen. De medewerker kon haar niet helpen en hierop liep ze kwaad, in zichzelf tierend, weg. Echt gek zag ze er niet uit. Gewoon een normale jonge vrouw, ergens in de dertig, met lang bruinig haar. Alleen die stem, dat snerpende geluid dat ze voortbrengt. Ik snap best dat je daar gek van zou worden. We vermeden haar ook als de pest, al zag het er niet naar uit dat ze op ons af zou komen. Iets wat ik op zich wel verwacht had. Ik zei dit ook tegen Elisabeth en ze begon te lachen. "Dat doet ze nooit, ze spreekt mij alleen thuis aan. Nooit ergens anders." Het onderwerp "gekke buurvrouw" verdween daarna helemaal naar de achtergrond. We hadden andere zaken aan ons hoofd, belangrijkere zaken.

Vandaag zag ik haar weer. Ik was net uit bed gekomen, Elisabeth was al naar haar werk vertrokken en ik stond in de keuken een bak koffie voor mijzelf te maken. Opeens had ik het ongemakkelijke gevoel dat je bekeken wordt. Ik keek opzij, naar het keukenraam en schrok mij dood. De gekke buurvrouw stond met haar handen tegen het raam naar binnen te staren. Een enge grijns op haar gezicht en priemende ogen, die mij aankeken. Ze lachte nog harder toen ze mij zag kijken. Ik stond bevroren aan de vloer, even wist ik niet wat ik moest doen. Ze bleef mij nog enkele seconden aankijken, zwaaide en liep weg. Terug naar haar tuin en voordeur. Nu moet je weten dat het keukenraam zich aan de voorkant, aan de kant van de voortuin bevind en dat je met alle gemak de tuin inloopt. Toch wist ik echt niet wat ik hiermee aanmoest. Wat moest dat mens en waarom keek ze zo naar binnen. Ik vertelde dit aan Elisabeth en haar reactie was: "Ach, dat doet ze wel vaker. Moet je maar niets van aantrekken" Ik denk dat ik dit ook maar ga doen, al vind ik het wel raar. Sommige mensen zijn gewoon raar en niet goed wijs. Inmiddels begrijp ik wel waarom ze "de gekke buurvrouw" heet, dat mens is echt niet goed wijs. Ik hoop dat ze ver uit mijn buurt blijft. Dit is echt iemand die ik niet moet!


12 januari 2015

Het is oorlog!

De taal van de mensen die weigeren na te denken begint strijdbaar te worden. Het zijn vooral mensen die vanachter hun bureau roepen dat het oorlog is. Iets wat ze veelvuldig roepen op het internet, soms in kapitalen of onderbouwd met drogredeneringen die religieuzen liever laten liggen. Dat deze mensen, deze toetsenbord-activisten, daadwerkelijk geloven dat het oorlog is kan je vergif op innemen. Dat ze het roepen als een dwaze manier het volk te mennen is ook een mogelijk. Dom is het in ieder geval wel, zinloos ook. Roepen dat het oorlog is, omdat er mensen door terreur sterven is van alle dagen. Het is zelfs iets dat overal gebeurt, zonder enige uitzondering.

De oorlog die over ons afgeroepen wordt is niets meer dan de geschiedenis van gisteren. Er is niets om bang voor te zijn, behalve de angst zelf. Angst die opgedrongen wordt door de oorlogshitsers, de mensen die het bloed van minderheden in de straten willen zien stromen. Het liefste zien ze geloofshuizen afbranden. Als wat afwijkt van hun normen en waarden willen ze vernietigd zien. Hun oorlog is een strijd tegen alles wat zij niet willen zien, horen en denken. Hun mening is het enige wat je mag denken. Zelfs het enige wat je mag horen. Zij schrijven de wet voor, zij zijn de wet en de media. Hun leugens zijn de waarheid en alles wat daar niet binnen past wordt gedemoniseerd. Sommige dingen worden belachelijk gemaakt, andere worden de kop in gedrukt met belediging en intimidatie. Niets wordt geschuwd om het eigen gelijk het eigen gelijk te laten blijven (niets, behalve het grove geweld dat een echte oorlog kenmerkt)

Dat het naar hun mening oorlog is heeft alles te maken met het op scherp zetten van het publieke debat. Er is voor zowel links als (extreem) rechts geen gelijk meer te halen, dus kan je alleen nog de discussie dusdanig op de spits drijven dat angst achterblijft. Niet dat ze de tegenstand angst aan kunnen jagen, die doorziet de leugens perfect. De tegenstand maakt juist van dezelfde leugens en methoden gebruik. Het zaaien van angst komt in beide kampen voor. Angst zaai je ook niet in het andere kamp, maar de angst zaai je onder de zwijgende meerderheid. Bij de mensen die niet verder kijken en alleen op de wereld zijn om hun dagelijkse boodschappen te doen. Die mensen moeten bang worden, zij zijn namelijk degene die stemmen. Hoe banger een mens is, des te extremer hij zal gaan stemmen en dat is precies het kaf op de koren die de oorlog-hitsers zoeken. Hun denkbeelden moeten doorschemeren in de politiek, zoals ze steeds vaker doorschemeren in de moderne media. Angst verkoopt en angst moet regeren.

De mensen die roepen dat het oorlog is weten dit. Hoe harder zij roepen dat het oorlog is, dat de wereld brandt en het gevaar uit een idee, een geloof, komt des meer mensen bang worden en hun leugens kopen. En hoe meer zij hun leugens aan de man kunnen brengen, des te makkelijker het zal worden om de politiek te beïnvloeden. De media weet dit ook. Bange mensen kopen meer kranten en kijken gretiger naar het nieuws, want ze willen weten of de angsten al waarheid worden. Dus moet je de angsten voeden. Vertellen waar de pijnpunten zitten, kleine incidenten opblazen tot gigantische proporties en grote incidenten die je doel niet onderschrijven volledig negeren. Alles voor de verkoop en kijkcijfers. Dat de media leugens zijn gaan verkopen weten ze zelf ook wel, maar zolang het verkoopt behouden zij hun banen en met een baan kan je boodschappen blijven doen. Bange mensen schrijven makkelijker leugens op en bange mensen hebben geen reden om te twijfelen aan wat de media ze voorschotelt, waarmee de cirkel rond is.

Angst regeert en dat weten de mensen die roepen dat het oorlog is dondergoed. Zij willen juist dat je bang bent. Bang genoeg om al je vrijheden op te geven, bang genoeg om hun leugens voor zoete koek te slikken en bang genoeg om intolerantie tot nationaal speerpunt uit te roepen. Ze willen juist dat je alles wat afwijkt met argusogen gaat bekijken, want afwijkende zaken zorgen voor verandering. Dat is de jus die tradities afbreken en een maatschappij optilt naar een hoger niveau. Mensen die afwijken hebben andere ideeën en willen ook gehoord worden wanneer zij een mening over dingen hebben. Andere meningen zorgen dat onmenselijke maatregelen niet door kunnen gaan, dat mensen vrijheden hebben, krijgen en behouden. Alles wat niet meedoet met de grote, grijze massa en de ideeën die rechtstreeks uit de onderbuik komen, laat die massa juist nadenken over zichzelf. Over hoe je in het leven moet staan en wat je religie eigenlijk precies inhoudt. Afwijkende mensen zorgen dat angst voor het onbekende verdwijnt, al moet je het dan eerst leren kennen.

En dat is precies wat de mensen die roepen dat het oorlog is willen. Ze willen kostte wat het kost voorkomen dat we kennis nemen van datgene wat we niet kennen. Dat we de buurvrouw met een andere culturele achtergrond een hand geven en koffie (of thee) bij haar gaan drinken. "Koekje erbij, buurvrouw?" Stel je voor dat je mee zou gaan met de buurman naar de moskee of synagoge. Dat je eens een ander heilig boek dan de bijbel of Any Rand's Altas Shrugged oppakt en leest. Mensen die kennis nemen van andere culturen, interesse hebben in zaken die afwijken van hun normale leefwereld zijn niet bang. En mensen die niet bang zijn die geloven niet meer in de leugens die verspreid worden. Iets wat niet mag. Mensen die niet bang zijn kan je niet controleren. Mensen die niet bang zijn willen vrij zijn en gaan regering die bij alles wat ze doen over de schouder meekijkt. Bange mensen willen beschermt worden, mensen die niet bang zijn hebben geen bescherming nodig. Mensen die niet bang zijn denken voor zichzelf en dat kan niet. Je mag niet voor jezelf denken, je moet de leugens geloven en daarom is het oorlog. Het is oorlog!

3 januari 2015

In het kort

Achtergelaten in een ondiepe greppel, mijn lichaam voelt aan alsof het door een vrachtwagen is overreden. Ik klem de restanten van mijn kleding strak om mij heen. Niet dat het iets helpt, de scheuren laten koude en wind toe. De flarden beschermen mij niet tegen de elementen, maar het idee dat mijn naakte lichaam bedekt is voelt prettiger. Ik beweeg niet. Mijn lichaam doet zeer, overal voel ik pijn. Ik ben gemangeld en als oud vuil neergegooid in de greppel waar ik nu lig. Het harde gras prikt in mijn zij, in mijn benen en de stenen ondersteunen mijn hoofd. Het gevoel dat ik moet huilen stijgt op, maar de tranen komen niet. Ik ben helemaal leeg gehuild. Er zijn geen tranen meer. Er is niets meer.

Mijn keel voelt rauw aan. Het urenlang schreeuwen heeft hiervoor gezorgd. Ik weet ook niet hoe lang ik al in deze greppel lig. Ik open mijn ogen en zie een weiland aan de andere kant van de greppel liggen. Het gras in de greppel is droog, lang en vol met onkruid, terwijl het weiland er als een groene, uitgestrekte zee bijligt. Opeens zie ik het jongetje staan. Hij kijkt triest, bijna alsof hij ook moet huilen. Zijn kleding hangt los om zijn lichaam en soms trekt een windvlaag het strak. Witte kleding, alles wit. Bijna zo wit als zijn gezicht en net zo triest. Ik wil roepen naar het jongetje, maar er komt alleen een zacht gekras uit mijn keel. Niets meer. Het jongetje kijkt in mijn richting, alleen heb ik niet het idee dat hij mij ziet. Zijn ogen lijken wel niets te registreren. Niet dat ik het goed kan zien, het jongetje is zeker vijftig meter van mij verwijderd en ik zie niet goed in de verte. Ik doe nog een poging om zijn aandacht te trekken, maar mijn stem werkt niet mee. Bewegen durft ik niet. Ik ben veel te bang dat de flarden van mijn kleding wegwaaien en ik hier helemaal open en bloot in de elementen lig.

Dat jongetje doet mij denken aan mijzelf, jaren geleden. Zijn verdriet lijkt op de tranen die ik pleegde over de viezigheid die ik op mijn broek morste. De eerste keer dat ik klaarkwam was recht op mijn schone broek. Ik durfde niet naar huis te gaan, omdat iedereen kon zien wat ik gedaan had. De vlek was onmiskenbaar en ik huilde dikke tranen. Uiteindelijk was ik zonder dat iemand het zag thuisgekomen en volledig gekleed in mijn bed gaan liggen. Het kon mij niet schelen, in bed was ik tenminste veilig en kon niemand iets zien.

Met een ruk trek ik de dekens dichter om mij heen. Mijn blik is nog steeds gericht op het jongetje op het weiland. Nu ik wat hoger lig zie ik dat hij geen schoenen draagt. Zijn blote voeten stevig in het groene gras onder zijn voeten. De wind trekt harder aan zijn kleding. De losse delen klapperen in de wind, zijn magere lichaam is hierdoor duidelijker te zien. Ik vraag mij af hoe mijn bed in deze omgeving gekomen is. Of ik niet aan het dromen ben. Waarom lig ik hier? En waarom doet mijn lichaam zo pijn? Ik voel mij misbruikt, gemangeld en mishandeld. Alsof ik in de handen van een psycho met een voorliefde voor mannen viel en ben losgelaten. Wat doe ik hier? Ik staar naar het jongetje en wil dat hij weggaat. Hij jaagt mij angst aan. Het lijkt wel een geest. Een echte geest, niet eentje die ik bedenk in de krochten van mijn geest en waarmee ik mijzelf soms angst aanjaag. In gedachte zeg ik tegen het jongetje dat hij moet weggaan. Niet dat hij luistert. Natuurlijk luistert hij niet, ik spreek hem niet direct aan. Ik spreek hem helemaal niet aan. Ik durf niet. Ik ben bang en weet niet waar ik ben. Weer vraag ik mij af hoe mijn bed hier komt.

Tien minuten gaan voorbij en niets gebeurt. Ik lig in mijn bed, de dekens strak om mij heen en verderop staat het jongetje in het gras naar mij te kijken. Ik weet zeker dat hij mij ziet. Zijn blik is onophoudelijk op mij gericht. Zijn ogen staan leeg, maar hij ziet mij. Hij moet mij zien. Het moet. Ik lig hier in een gigantisch bed. Felle kleuren op groen gras. Het moet opvallen, maar hij beweegt niet. Hij kijkt mij alleen aan met die trieste blik op zijn gezicht. De twintig meter die ons scheidt is zo overbrugt en hij moet wel heel blind zijn als hij mij niet ziet. Ik wil de dekens het liefste over mijn hoofd trekken. De buitenwereld buitensluiten, maar ook dat durf ik niet. Ik ben veel te bang voor wat er dan kan gebeuren. Hier in het gras kan het nooit veilig zijn. Ik wil naar huis, maar weet niet hoe ik daar moet komen. Het jongetje kan ik het niet vragen. Hij ziet er verdwaald uit. Verdwaald en toch weet hij precies waar hij is. Ik wil het niet weten, ik wil het hem niet vragen. Ik wil naar huis. Ik wil hier niet zijn. Het duurt mij allemaal veel te lang. De dekens zijn gelukkig warm, ik trek ze nog iets strakker tegen mijn lichaam.