28 mei 2014

Van die vragen

Toen ik wist dat ik niet meer zou terugkomen ben ik mij toch vragen gaan stellen. Vragen die mij vroeger niets konden schelen, maar door een gesprek met een vriend van mij wel ben gaan afvragen.

Laat ik bij het begin beginnen. Spullen, materieel, eigendommen zeggen mij niet zoveel. Het zijn voorwerpen die ik gebruik, boeken die ik lees of strips waar ik van genieten. Sommige dingen zijn best zeldzaam, terwijl andere dingen voor geen mens interessant zouden zijn. Het is zo, het zijn mijn dingen en hetgeen waarmee ik mij omringt heb. Ze geven mij rust en zorgen voor een idee van blijdschap in mijn leven. Maar ik hecht er geen waarde aan, ze horen er gewoon te zijn en meer niet. Alleen met de muziek die ik in de kast heb staan en de kunst die aan de muur hangt heb ik een andere relatie. Dat is echt belangrijk voor mij. Dat zijn dingen waar ik wel waarde aan hecht. Niet aan alles, maar sommige dingen zijn dusdanig belangrijk dat ik nadenk over waar ze heengaan als ik er niet meer ben. Nu is dat ook niet makkelijk en eerlijk gezegd weet ik ook niet of het allemaal zou lukken. En zo beginnen die vragen.. Van die vragen.

Wat gebeurt er met mijn spullen nadat ik er niet meer ben? Wie krijgt dan alles? Natuurlijk gaat alles naar mijn kinderen, zij zijn degene die het meeste recht hebben op alles wat ik bezit. Op alles wat ik bij elkaar verzameld heb, maar dan.. Wat gaan zij ermee doen? Of eigenlijk is mijn hele vraag: Wat moeten zij ermee? Mijn muziek vinden ze niet mooi en de zaken in mijn muziekcollectie die voor mij echt belangrijk zijn vinden ze klereherrie. De magische, esoterische waarde die ik aan sommige muziekstukken toebedeel zien ze niet. Dat horen ze niet en het interesseert ze ook niets. Ik kan ze hierin ook niet meer dan gelijk geven. Wat ik belangrijk vind is voor iemand anders een nogal oninteressant gegeven en andersom ook.
Hetzelfde voor de kunst die ik aan de muur heb hangen. Mijn kinderen weten dat het kunst is en ze weten ook dat het geld waard is (gekost heeft) maar ze vinden het niet mooi. Ze kijken ernaar en zien alleen maar het geld dat ze ermee kunnen verdienen als ze het verkopen. De redenen waarom ik het bij elkaar verzameld heb zien ze niet en ook dat is niet erg. Het is mijn smaak, het zijn kunstwerken die ik mooi vind. Ik kijk er graag naar en ben blij dat ik het heb kunnen kopen. Maar als ik er niet meer ben verdwijnt elke reden om het bij elkaar te houden. Dan is het niets meer dan een product, een ding dat je kan verkopen. En mijn muziekcollectie ook.

Ik kan wel mensen bedenken die interesse zouden hebben in gedeeltes van mijn muziekcollectie. Zo heb ik altijd geroepen dat mijn volledige Coil-verzameling naar een goede vriend moet gaan. Iets waar ik nog steeds achter sta en wat ik ook wil dat gebeurt. Van mij mag hij ook mijn Current 93-verzameling hebben, maar ik weet dat hij een groot gedeelte al heeft (in tegenstelling tot Coil). En mijn kunst-collectie.. Die mogen mijn kinderen hebben, zodat ze het kunnen verkopen en het geld gebruiken voor leuke dingen. Al hoop ik dat ze het gebruiken voor nuttige dingen, maar dat moeten ze zelf maar weten. Mijn strips en boeken precies hetzelfde. Ik hoop dat ze de tegenwoordigheid van geest hebben om deze te gaan verkopen en niet alles in een vuilcontainer mieteren. Er zitten best waardevolle dingen tussen, al eet de vuilcontainer echt alles. Maar goed, ook dat ik niet mijn probleem als ik er niet meer ben. Het is alleen een hoop die ik uitspreek.

Alleen maak ik mij zorgen om mijn tekeningen en andere kunst-uitingen die ik gedaan, gemaakt heb. Ik kan deze wel nalaten aan mijn familie, maar wat moeten zij ermee? Ze kunnen niets met mijn tekeningen, met mijn verhalen, met de gruwelijke berg foto's die ik in de afgelopen jaren bij elkaar geschoten heb. Als ik er niet meer ben zal dat allemaal verdwijnen, dat weet ik zeker. Uiteindelijk zie ik mijn tekeningen ook in een vuilcontainer verdwijnen, in de brand gaan of iets dergelijks. Misschien moet ik het zelf allemaal vernietigen voordat ik echt verdwenen ben en nooit meer terugkom, maar ik vind dat zonde. Het is toch mijn erfenis voor de wereld, voor anderen, voor de mensen waar ik nooit iets mee gehad heb. Ik wil helemaal niet dat mijn creatieve uitspattingen verdwijnen in een kast of de vuilcontainer. Ik wil dat anderen er naar kunnen blijven kijken. Het liefste wil ik mijn tekeningen onderbrengen bij iemand die er iets mee kan. Die kan zorgen dat ze geëxposeerd worden, dat anderen er naar kunnen kijken. Misschien dat iemand het zelfs aandurft om alles te bundelen in een boek of weet ik veel wat. Ik droom intussen door, terwijl ik mij van dit soort vragen stel. Het heeft mij namelijk bloed, zweet en best veel tranen gekost om de tekeningen te maken. Al mijn foto's zijn herinneringen aan dingen die nooit geweest zijn, voorstellingen van dingen die ik gezien heb en dat kan ook niet zomaar verloren gaan. Maar wie zou het willen hebben?

Aan wie kan ik mijn creatieve uitspattingen  toevertrouwen? Wie kan er iets mee? Wie kan het geheel naar een hoger plan tillen en zorgen dat mensen er nog langer van kunnen genieten? Wie, wie, wie wil mijn plaats als promotor van mijn creativiteit overnemen als ik het niet meer doe? Ik weet het niet en daar zit ik nogal mee. Het liefst zou ik nu al mijn tekening bij diegene onderbrengen. Weggeven zodat ze hun rechtmatige doel kunnen gaan vervullen. Ik heb ze gemaakt voor anderen, zodat anderen ervan kunnen genieten en als iemand dat voor elkaar kan krijgen ben ik blij. Dan kan ik met een gerust hart mijn hoofd neerleggen en weten dat het goedkomt. Maar ik zit nog met die vragen. Ik zit heel erg met van die vragen. Wie kan ik mijn creativiteit toevertrouwen als ik er niet meer ben? Ik weet het niet en dat stoort mij!

26 mei 2014

Mijn bloemenmeisje

Het enige wat je deed was mij aankijken met je grote ogen. Zag ik angst of verwachting? "Hoe moet ik je noemen?" vroeg ik aan je. Je zei niet, keek mij alleen aan. Een glinstering van woede verscheen en verdween net zo snel weer. Je gezicht verraadde niets. Je liet niets los en zei niets. Ik wist niet goed wat ik met je aanmoest. Ik had je wel van de weg geplukt en naar mijn huis gebracht, maar eenmaal hier aangekomen zat ik een beetje met je. Het type dat ik normaal gesproken mee naar huis neem was je absoluut niet. Je was jonger, fraaier en beter gevormd dan elke andere vrouw die hier binnen gestapt was. Ik dacht even dat ik het getroffen had, maar daar kwam ik snel van terug. Alleen kon ik niet meer terug. Je was hier nu en ik moest het met jou doen.

"Hoe zal ik je noemen?" vroeg ik je nog een keer. Je haalde je schouders op, beet op je onderlip en bleef mij aankijken. "Wat heb ik daar nou aan?" antwoordde ik boos. Je deinsde een beetje terug, angst flikkerde in je ogen. Dit was meer wat in de lijn van mijn verwachting lag. Alle vrouwen die hier binnen geweest waren keken bang, straalde angst uit en wilde dat ik uit hun buurt bleef. Jij was daar anders in. Je deed wat ik je vroeg, zonder vragen of zelfs te praten. Je keek alleen naar mij. Die blik van jou bleef constant gevestigd op mij en ik kon er niet in lezen wat je voelde. Slechts glimpen liet je los, een beetje angst, een beetje woede, maar niets wezenlijks. Niet waarop ik je kon vastpinnen en zeggen dat het allemaal jouw schuld was. Er was niets, alleen die blik waarmee je mij aankeek. Ik wist mij geen raad met je. Het kon nu alle kanten opgaan en ik wist nog helemaal niet hoe ik je zou noemen.

Drie dagen geleden zag ik je voor het eerst. Je liep met een gigantische bos bloemen en een glimlach over straat. Je haren in een strakke paardenstaart, kleding onberispelijk alsof je net een sollicitatie had gehad. Ik heb daar een zwak voor, vrouwen die uitermate netjes gekleed zijn en als ze een kokerrok net boven de knie dragen moet ik wel kijken. Ik keek je ook lang na. Langer dan ik normaal naar een vrouw keek, maar je leek het niet te merken. Je was zo verguld met je bloemen en misschien ook het nieuws dat je daarvoor te horen had gekregen. Ik weet het niet, zelfs tot op deze dag weet ik het niet. Je hebt nooit tegen mij gesproken. Ik weet niet eens hoe je stem klinkt, al kan mij dat niet zoveel schelen. De stem van een vrouw is het meest onaantrekkelijke gedeelte. Met de stem wijst ze je terecht, vertelt ze wat anders moet en waar je moet staan. Ik heb liever dat vrouwen niets tegen mij zeggen, dat vind ik prettiger. Dan weet ik tenminste dat ik het bij het rechte eind heb, dat er niets is dat mijn gedachtegang kan stoppen. Alleen moest je mij vertellen hoe ik je moet noemen. Meer wilde ik ook niet van je horen, maar je zei niets. Toen ik het je de eerste keer vroeg en nog steeds hou je je mond. Je kijkt alleen.

Hoe anders was je drie dagen geleden. Je leek zo gelukkig, zo blij. Je huppelde bijna door de straat. En die bloemen. Wat een prachtige bos was dat. Je was echt mijn bloemenmeisje en je zorgde dat ik blijdschap in mijn hoofd voelde. Ik weet niet goed meer waarom ik je ben gaan volgen. Je was niet het type dat ik mee zou nemen. Je blijdschap maakte mij vrolijk, dat zou ik nooit kapot willen maken en toch volgde ik je. Toch had ik de intentie om je mee te nemen. Je had iets wat je anders maakte dan de andere vrouwen. Iets dat mij aantrok en afstootte. Het was sterker dan mij, het gevoel dat ik je mee moest nemen was bijna een obsessie. Al is dat misschien wat overdreven, tussen het moment dat ik je zag lopen en mijn besluit om je te gaan volgen zat nog geen vijf minuten. Maar het waren de langste vijf minuten van mijn leven, zoals ik jou zometeen de langste uren van jouw leven zal bezorgen. Denk ik, hoop ik. Maar wat was je mooi, zoals je vol geluk over straat liep met die bloemen in je armen. Je bleef naar de bos kijken en glimlachen. De wereld was een mooie plaats in jouw hoofd. Je was volmaakt gelukkig en ik liep in het kielzog van jouw geluk. Ik snoof je geur op, rook de bloemen die je vasthield en ik wist dat je straks bij mij thuis zou zitten. Dat we plezier gingen bleven, al zal jij dat vast anders zien.

Om achter je aan te lopen was heerlijk. Ik genoot van de wandeling en de weg die nam. Elke keer keek ik naar je benen. Hoe je het ene been voor het andere zette, hoe je knieën bogen in het zonlicht. Je billen die blij in je rokje bewogen. Je was een feest voor het oog en ik kon ze niet van je afhouden. Op dat moment hoopte ik dat je nooit meer zou stoppen. Ik wilde dat je voor altijd zou doorlopen, de glimlach op je gezicht en de bloemen in je armen. Ik zou voor altijd achter je aan blijven lopen en we zouden gelukkig zijn. Wij zouden samen zijn zonder dat we elkaar aanraakten of naam wisten. Je zou mijn bloemenmeisje zijn en jij niet op de hoogte van mijn bestaan. Ik droomde van de ideale wereld toen je afsloeg en richting een flatgebouw liep. Daar woonde je. Ik zag hoe je via de schuifdeuren naar binnenging en met de sleutel de binnenste openen. Je keek niet naar je post, liep in één ruk door naar lift. Daar raakte ik je een momentje kwijt. Ik kon je niet achterna lopen, de flat in. Ik had geen sleutel van de deur en ik wist ook niet waar je heen zou gaan. Daarbij wilde ik niet dat je mij te vroeg zou zien. Ik wilde jouw verrassing worden, degene die je voor het eerst zag en voor het laatst zou zien. Je was tenslotte mijn bloemenmeisje.

Vlak voor de deur bleef ik staan. Ik keek door de ramen hoe je in de lift verdween en de deuren achter je dichtgleden. De hele tijd hoopte ik dat je mij niet zou zien, maar je lette niet eens op. Je had meer oog voor de bos bloemen dan voor de wereld om je heen. Voor mij een gelukje. Ik wilde niet dat je mij nu al zou zien, dat zou de verrassing verpesten. Alleen moest ik er nog achterkomen waar je precies woonde. Ik liep terug naar waar we vandaan gekomen waren en bleef een kleine honderd meter verder staat. Daar kon ik achter een boom en wat struiken schuilen, terwijl ik de voorkant van de flat goed in de gaten kon houden. Het duurde niet lang voordat je de deur naar de galerij openduwde en met je bos bloemen naar je voordeur liep. De tweede verdieping telde ik en je liep naar de derde voordeur. Nu zou het niet moeilijk meer worden om je adres te achterhalen. Daarmee zou ik ook makkelijk je naam kunnen achterhalen, maar ik wilde dat jij mij die zelf ging vertellen. Of een andere naam, hoe jij maar door mij genoemd wilde worden. Ik bleef nog een half uur daar staan. Kijkend naar je voordeur en het raam ernaast. Toen je het licht aandeed besloot ik naar mijn eigen huis te gaan. Nu ik wist waar je woonde zou ik je de komende dagen in de gaten gaan houden. Ik moest toch weten wat je precies deed en met wie je allemaal omging.

Dat dit allemaal niet gebeurde kon ik toen nog niet weten. Wist ik veel dat je drie dagen later praktisch bij mij voor de deur voorbij kwam hardlopen. Ik schrok mij dood. Ik dacht dat je mij gezien had en besloten had om mij te gaan volgen, maar je was gewoon aan het hardlopen. In mijn buurt! Even moest ik nog een keer kijken. Was jij het wel? Had ik het wel goed gezien? Je was het echt. Je liep hard door het bosgebied waar mijn woning aan grensde en ik wist dat dit een kans was die maar één keer langskwam. Ik pakte mijn benodigdheden en ging achter je aan. Om precies te zijn ging ik niet echt achter je aan, maar nam ik een andere weg door het bos om je verderop de pas af te kunnen snijden. Heel moeilijk was dat niet. Ik rende over een wildpad naar het pad waarop jij hardliep en als ik het goed bedacht had zouden we tegelijkertijd uitkomen bij de open plek. Ik was zelfs iets vroeger en zag je de bocht omkomen. Je schrok niet toen je mij zag. Je keek alleen, daarna keek je naar het mes in mijn handen. Ik zei dat je moest meekomen en niet gillen. Je deed precies wat ik zei. Ik draaide je om, bond je handen met tyraps vast en bracht je naar mijn huis. Niemand zag ons en geen moment gilde je om hulp. Je zei helemaal niets. Je keek mij alleen aan, verder niets.

Binnengekomen duwde ik je op de bank, waarna ik begon te denken wat ik met je zou gaan doen. Jij deed niets. Je keek alleen, zoals je nu nog steeds kijkt. Als ik de kamer waarin ik je opgesloten heb weer binnenkom lopen kijk je mij alleen aan. Dat doe je al vanaf het moment dat je op mijn bank zat tot het moment waarop we nu hier tegenover elkaar zitten. Wat zal ik met je doen? Je bent duidelijk niet bang van mij. Misschien een klein beetje, maar je bent niet bang om dood te gaan. Je kijkt mij aan alsof je het niet erg vind. Alsof ik niet eng ben en dat verward mij. Ik ben jou niet gewend. Andere vrouwen huilen, smeken, doen bijna alles zodat ik ze geen pijn doe. Maar jij niet. Jij kijkt alleen naar mij. Je zegt niets. Je smeekt niet en tot op heden heb ik je niet aangeraakt. Ik weet niet wat ik met je aanmoet. Zou jij een vrouw zijn die vrijwillig seks met mij wil hebben? Ik durf het je niet te vragen. Kan het mij ook niet voorstellen. Sinds 1998 is er geen vrouw meer geweest die mij zag staan, laat staan dat ze met mij naar bed zouden willen. Ik was geen interessante partij voor vrouwen, nog steeds niet. Ik geloof er niet meer in en toch zit je hier op mijn bank. Je kijkt naar mij en bent niet bang. Zou het kunnen dat ik zelfs een beetje lust in je ogen zie? Dat je zegt dat je mijn lichaam wilt? Ik weet het niet. De gedachte vind ik raar, zelfs een beetje verontrustend. Ik moet dit soort dingen niet denken en toch zit je in mijn huis. Toch denk ik het.

Ik heb een besluit genomen. Ik kan je niet houden. Je starende blik is niet goed voor mij. Je brengt mij teveel in verwarring en ik heb juist mijn scherpe geest nodig om de wereld in de gaten te kunnen houden. Je weet lang niet wat er allemaal schuilt in de schaduwen en achter de bomenrij. Veel van die dingen wil je nooit zien, nooit in je leven. Als je denkt dat ik erg ben, heb je die dingen nog nooit meegemaakt. Ik moet daar scherp op blijven. Ik kan jouw verwarrende blik niet gebruiken. Je moet gaan. Ik kan niet anders dan het mes diep in je te steken, maar wees gerust. Ik zal het snel doen, pijnloos. Ik steek het precies tussen je ribben. Zoals nu en druk door. Niet schreeuwen, het duurt maar even. Even doet het pijn, maar daarna is het weg. Niet schreeuwen. Goed zo. Ik zal je nooit vergeten, mijn bloemenmeisje. Je was de enige die mij zag zoals ik ben. Dank je wel daarvoor. In mijn gedachte zullen we wel samen zijn, ik beloof het je.

12 mei 2014

Bij de dokter

"Komt u binnen, gaat u zitten!"
"Nee, niet op die stoel. Ik heb liever dat je daar op de bank gaat zitten. Ja, daar. Precies goed. Heb je even een momentje, dan pak ik de rest van je dossier erbij."

Met die woorden laat hij mij achter in zijn spreekkamer. Ik zit weer op de bruin-lederen bank, niet in de stoel die verderop staat en waar ik liever in zit. Hij weet dat ik mij ongemakkelijk voel met genoeg ruimte naast mij voor iemand anders om te gaan zitten, al zal er deze keer niemand bijkomen. Ik kijk de ruimte rond. Er is niets veranderd, het is precies dezelfde saaie kamer als de vorige keren. Ik sta op en loop naar het raam om naar buiten te kijken.

"Goed" vervolgt hij als hij weer terugkomt. In zijn handen een stapel papier bijeengehouden door een kartonnen kaft. Ik kan niet zien wat er op de papieren staat, maar ken de strekking aardig. Hij heeft het vaak genoeg met mij doorgenomen en eerlijk gezegd geloof ik het wel. Terwijl hij leest lijken zijn lippen de woorden te vormen. Hij mompelt wat. Ik negeer hem en kijk weer uit het raam. Dat is mijn veilige haven. De buitenwereld, niet om in te zijn, maar om te zien. Ik vind het prettig om uit het raam te kijken. Dan hoef ik niet te luisteren naar wat de dokter vertelt. en heeft hij toch het idee dat zijn woorden doordringen.

"Zou je alsjeblieft weer willen gaan zitten?" Hij wijst naar de bank waar ik net ook zat. Ik haal mijn schouders op, kijk nogmaals door het raam naar buiten en draai mij om. De buitenwereld neem ik mee in mijn hoofd. Ik koester het beeld dat ik heb gezien. "Goed.." gaat hij verder en hij leest weer in mijn dossier. "Tja.. tja.." Ik kijk hem aan, hij mij niet. Zijn blik is gevestigd op de woorden die hij ooit zelf opgeschreven heeft, waarschijnlijk aangevuld met de aantekeningen van zijn collega's. De andere mensen die ik hier gesproken heb. Zij die de testen afnamen, het bloed uit mijn aderen lieten komen en mij door machines lieten gaan. Ik denk dat hij dit nogmaals zit te lezen, al heb ik geen idee waarom hij dat zou doen. Mijn gedachten dwalen af. Ik ben weer buiten. Het liefste zou ik voor het raam staan en zien wat er gebeurde. Kijken welke richting de wind opgaat, zien hoe de bladeren heen en weer geblazen worden. Een vogel rond zien hupsen. In mijn hoofd, in mijn gedachte gebeurt het allemaal. Alles wat ik denk dat er buiten kan gebeuren zie ik voor mijn geestesoog ook gebeuren.

"Je lijkt wat afwezig" Hij kijkt op van zijn stapel papieren. Ik zeg niets, kijk hem alleen aan. Niet dat ik hem echt zie. Ik ben er niet meer, mijn gedachten zijn bij het raam, de buitenwereld en de vele vogels die ik daar gezien heb. "Denk je weer aan vroeger? Aan je moeder? Je vader?" Ik haal mijn schouders op. "Nee, dat is het niet" lijk ik ermee te zeggen, maar ik zeg niets. Ik heb geen behoefte om te praten. Niet meer. Dat is niet nodig. Ik heb eindelijk gevonden wat ik hier kwam zoeken. Hij knikt. "Goed.. We gaan verder waar we de vorige keer gebleven wa.." Midden in zijn zin sta ik op en loop weer naar het raam. Ik kijk naar buiten.

"Wil je gaan zitten? Dat is voor mij makkelijker en ik denk voor jou ook"
"Het is toch de reden dat je hier bent. Je sociale vaardigheden waren volledig afwezig de eerste keer dat ze je hier brachten en we hebben daar gigantische stappen in gemaakt. Kom je er weer bij?" Ik negeerde de vraag en keek naar buiten. Een vogel in het gras. Een blaadje dat van de boom viel. In mijn hoofd zong iemand een lied over Noorwegen en lacht erbij. Stiekem hoop ik dat ze uit Noorwegen komt en ik vraag het de dokter. "Uit Noorwegen? Wie bedoel je?" Hij keek mij verbaasd aan. Langzaam veranderde zijn gezicht van verbazing naar opperste ernst. Hij realiseerde dat hij mij kwijt was, dat ik niet meer in de ruimte was. En vanuit Noorwegen zong hij een lied over Noorwegen. Ik huilde, zo mooi was het.



Deze tekst is een gedroomde herbewerking van het nummer "I was no longer his dominant" van Nurse with Wound. U bent het oordeel, luister zelf:

                 

11 mei 2014

Asielzoekers en zoeken naar de reden

Vogels vliegen waarheen ze maar willen, al is dat simpel gezegd naar de plek waar het meeste voedsel en warmte te vinden is. En geef vogels eens ongelijk. Vele dieren volgen hun voorbeeld, als een plaats uitgeput begint te raken met voedsel ga je op zoek naar een plaats waar je je buik kan vullen. Dat is normaal gedrag als je wilt overleven. Het is de natuur.

Bij mensen is het eigenlijk niet veel anders. Alleen hebben wij de intelligentie meegekregen die ons laat hechten aan de omgeving waar we opgegroeid zijn. Al is dat een beetje kort door de bocht, maar voor het gemak nemen we dit als uitgangspunt en laten we het hele idee van biologie varen. Soms is het nodig om een punt te maken en een punt gaan we natuurlijk wel even maken. In ieder geval kan je best zeggen dat mensen gehecht zijn aan de grond waar ze geboren zijn en opgroeien. Dat is een gegeven waar niemand omheen kan, zelfs de uitzonderingen die deze regel bevestigen zullen het hiermee eens zijn. Mensen doen dat gewoon, jij en ik ook. En om die reden is het al zaak om het asielbeleid vanuit het oogpunt van de asielzoeker te gaan bekijken.

Iemand die zijn/haar eigen land ontvlucht doet dat om een reden. Gebrek aan voedsel is een goede reden. Als je jezelf niet kan voeden met wat er in je omgeving voorhanden is, dan ga je naar een plaats waar overvloeden zijn. Dat doet elke diersoort op aarde en waarom zouden mensen het dan niet mogen doen? Natuurlijk komen hierbij de geografische, economische en nationalistische standpunten om de hoek kijken. Allemaal legitieme redenen om de verplaatsing van mensen zoveel mogelijk aan banden te leggen en wat het hele vraagstuk gruwelijke haken en ogen geeft. Maar laten we de situatie eens vanuit een simplistische visie bekijken. Er is een goede reden waarom mensen huis, haard en de grond waarop ze geboren zijn verlaten. Zelfs hun cultuur, familie en vrienden laten ze achter om honderden kilometers verderop neer te strijken in de hoop dat ze daar het geluk vinden. Je zou kunnen zeggen dat ze gebruik maken van "het gras is altijd groener bij de buren" principe en bij de buren op het gras zijn gaan zitten, maar dat is té simplistisch.

Het gras bij de buren is natuurlijk altijd groener, dat zit bij de mens ingebakken. Bijna iedereen wil hebben wat de ander heeft en dan het liefst ook, want iets echt misgunnen doen we niemand wat wanneer we het zelf ook hebben. Maar dat staat los van het verlaten van huis en haard, daar zijn andere factoren gaan spelen. Natuurlijk wil iedereen leven in zoveel mogelijk geluk en momenten van overvloed. Niemand wil honger hebben en nog minder mensen willen leven in volstrekte armoede. Wanneer wij geconfronteerd worden met hongersnood en omstandigheden waaronder we niet kunnen leven gaan we ook op zoek naar betere oorden. Dan pakken we onze spullen in en trekken weg, weg naar een plaats waar we denken dat er overvloed is. De geschiedenis van de mens is gebaseerd op dit hele principe en pas de laatste tijd, sinds de exponentiële groei van de mensheid wordt het een halt toe geroepen. Opeens is alles wat van ons is ook van ons en mogen anderen er niet in meedelen. We willen niet alleen het groene gras van de buren hebben, dat gras bij de buren moet hier liggen. We willen dat gras zijn en de buren kunnen doodvallen. Simpel gezegd.

Toch is het wel zoals het er uitziet. Mensen ontvluchten huis en haard vanwege economische omstandigheden, uit gebrek aan voedsel of in de meeste gevallen omdat het veel te gevaarlijk is om te blijven wonen waar ze wonen door oorlogen en gewapende strijd. De grond waarop ze geboren zijn is niet veilig meer. Het leven in sommige landen is net Russische roulette geworden, waarbij je het wapen alleen niet mag vasthouden. Dan wil je daar wel weg, hoe graag je ook in je eigen omgeving en cultuur wil blijven wonen, je kan simpelweg niet. Onze overlevingsdrang gaat boven de noodzaak te blijven waar we onszelf prettig voelen, dus gaan mensen op zoek naar een plaats waar ze wel gelukkig kunnen zijn. Waar vrede heerst en ze zichzelf mogen zijn. Mensen worden asielzoeker en komen (onder andere) hier in onze omgeving terecht. Waar wij ze niet welkom heten en liever zien dat ze onmiddellijk weer vertrekken. Iets wat ik niet kan begrijpen. Wat is de reden dat iemand, op zoek naar een plek om gelukkig te worden en te leven naar normaal menselijk maatstaven, niet welkom zou zijn in de overvloed die wij hebben?

Je hoort mensen wel eens zeggen dat asielzoekers geld kosten. Dat ze leven van onze belastingcenten en misschien is dat ook zo. Het misschien kan ik best weglaten, want asielzoekers hebben ook recht van leven en inkomen. Natuurlijk betalen we dat met ons belastinggeld, maar wordt iemand in Nederland er slechter van? Komen ze het geld rechtstreeks bij je halen als je salaris net gestort is? Staat er op elke hoek van de straat een collecteur die je dwingt een gedeelte van je geld aan de asielzoekende mens te geven? Ik heb ze nog nooit gezien en welk deel van het belastinggeld dat ik betaal naar asielzoekers gaat.. Ik heb geen idee en eigenlijk kan het mij ook niet zoveel schelen. Aan de andere kant is het belastinggeld dat naar asielzoekers gaan niet meer te gebruiken voor andere zaken. Het kan niet meer naar onderwijs gaan. Of naar de oudedagsvoorziening, wegenbouw, grondwatervoorzieningen, noem maar op. Geld kan je maar één keer uitgeven. En daar ben ik het helemaal mee eens. Elke euro vanuit de belasting die naar asielzoekers gaat is daaraan uitgegeven en dus weg. En ik zeg: dus?

Niemand verbaasd zich over de miljarden winst die een zorgverzekeraar maakt door de zogenaamde marktwerking in de verzorgingsmaatschappij. Verzorgingshuizen verdwijnen, ziekenhuizen gaan failliet, hulpbehoevenden komen in de kou te staan en degene die de schuld krijgen zijn mensen die huis en haard ontvlucht zijn vanwege de gruwelijk slechte omstandigheden in eigen land. In plaats van de grote zorgverzekeraars aan te pakken, zorgen dat ze over iets vanzelfsprekend en ontzettend noodzakelijks als de zorg geen winst kunnen maken gaan we wijzen naar mensen die er niets aan kunnen doen. De miljarden winst die zorgverzekeraars maken kan de verzorgingsmaatschappij makkelijk redden, alleen willen ze dat niet. Zij zien het maken van winst als het hoogst haalbare en gaan daarbij over lijken. Niet alleen over de lijken van asielzoekers, maar vooral over de lijken die wij vormen nadat ze de hele medische wereld uitgekleed hebben. Winst is belangrijker dan een mensenleven en de verzekeringsmaatschappijen zijn slechts een voorbeeld. Elke multinational die winst maakt doet dit over de ruggen van mensen, vele mensen. Ze hebben letterlijk schijt aan mensen, we zijn voor hen consumenten. Nummers, een stuk vlees dat zelf naar de slachtbank kan lopen. Zolang er winst gemaakt kan worden is het goed.

Winst die ook gemaakt wordt over de ruggen van mensen die in landen wonen waar overvloed niet vanzelf sprekend is.. En het ergste is nog dat de overvloed die zij wel hebben (sommige landen in Afrika zijn extreem rijk aan grondstoffen die wij hier weer hard nodig hebben) door de westerse wereld weggekaapt worden en in het land zelf totaal geen voordeel aan hebben. Hele markten, op nationaal niveau, worden afgeschermd om maar te zorgen dat de eigen producten verkocht blijven worden... uiteraard ten kostte van markten in gebieden die het slechter getroffen hebben met de voorzieningen. Alles draait om het maken van zoveel mogelijk winst en slechts een handjevol profiteert ervan. Niet dat wij, gewone mensen in een land waar overvloed normaal is, dat willen zien. Wij dromen juist van die gigantische winsten. Dat groene gras dat de mensen die aan de top van multinationals hebben lijken te hebben. Wij willen dat ook! Terwijl de mensen die hierheen komen om een veiligere omgeving te hebben of het gewoon simpelweg beter willen hebben dan de armoede waaruit ze komen, niet eens kijken naar dat gras. Ze zien ons gras, onze groene tuintjes en hopen dat we willen delen. Dat de overvloed die wij hebben eerlijk verdeeld wordt over de mensen en geef ze eens ongelijk? Niet dat ik ze een oplossing kan bieden, maar ik ga ze geen ongelijk geven.

Het wordt eens tijd dat we de werkelijke oorzaak van migraties, volksverhuizingen en het zoeken van asiel onder de loep gaan nemen. Dat het protectionisme dat nationale entiteiten (landen, als je dat liever leest) op het gebied van hun markten opgeheven wordt en de vrije markteconomie echt van de grond kan komen. Wat mij betreft wordt het maken van gigantische winsten, graaien in het algemeen, een vies iets. Niet dat we het gaan verbieden, maar er moet een omslag in de maatschappij komen die vind dat extreme rijkdom iets vreselijk is. Dit soort rijkdom vergaar je niet met hard werken en goede dingen doen voor de wereld. Extreem rijk wordt je door mensen uit te knijpen, over lijken te gaan en te zorgen dat het gebied waar je grondstoffen vandaan haalt er voor geen meter aan profiteert. De rijkdom, de overvloed in de wereld is groot genoeg om iedereen te kunnen voeden. Daar hoeft niemand aan te twijfelen en toch vallen we degene aan die niets anders wil dan een beetje meeprofiteren van wat wij hebben. Laten we daarmee stoppen en degene die alles hebben aanpakken. Zij maken de wereld scheef, zij zorgen dat er mensen zijn die honger hebben. Zij zorgen voor armoede en slechte leefomstandigheden. De scheefgroei van rijkdom is de werkelijke reden dat asielzoekers hierheen komen, want zeg nou zelf.. Welke idioot wil vanuit een geweldig zonnig klimaat naar dit koude stuk grond, waar de regen rijkelijker vloeit dan het bier dat we drinken?