22 augustus 2011

Tien seconden

In de tien seconden tussen het vallen en het uiteindelijke neerkomen kunnen we het voelen. Het moment waarop we kunnen ervaren één te zijn met de spreekwoordelijke God, het onmetelijke waar we allemaal naar zoeken. Of het zijn stukjes papier die op de grond liggen, kleine vlekken voor onze ogen die de vallende mens bedriegen met zwaartekracht en ruimtelijke gedachten. De onmetelijkheid van die tien seconden moet het beginpunt van mijn leven zijn. Een sprong in het diepe in de hoop dat de val eeuwig zal duren. Langer dan engelen vallen wanneer de hemelpoorten zich geopend hebben om de bekrompenheid er eindelijk uit te laten, maar ik wil niemand voor het hoofd stoten. De godslastering is niet de weg die ik zoek, ik zoek naar die tien seconden die iemand zo poëtisch wist te beschrijven in beeld, film en woorden. Ik wil dat ook en dan vallen van het dak. Of aan de bomen gaan hangen om een doodsprong naar beneden te ondernemen, ongeacht het leven dat ik ermee kan verliezen. De onmetelijkheid van tien seconden... Het brengt tranen in mijn ogen.

Ik schreef de woorden eerst op een papier, waarna ik het verscheurde en door de kamer wierp. Ze dwarrelen naar de grond om een patroon te vormen dat ik niet kan lezen. Ik zie er gewone chaos in, rommel die de vloer bedekt. Toch voelden zij het moment tussen vallen en neerkomen, de uitgestrekte tien seconden waarbij er niets gebeurt. Waarbij alles op zijn plaats valt of ligt, waarbij je even waant naast je God te mogen zitten. Het enige moment waarop de wereld compleet is en je niet meer hoeft te zoeken. Ik kijk nu naar de snippers papier, naar de verscheurde woorden en voel woede in mij opkomen. Waarom mochten zij wel voelen wat ik mijzelf al die tijd onthoud?! Waarom? Ik schop ze door elkaar en zie sommige wederom opdwarrelen, wederom dat moment meemaken dat ik mijzelf niet kan geven. Al is het toch anders, het is niet dezelfde tien seconden terwijl ze toch vallen naar de grond. Het sterkt mij in de gedachte dat ik best aan een boom kan hangen, dat de sprong helemaal niet zo ver weg is. Ik hoef alleen naar buiten te lopen en de drempel over te gaan. Alleen een boom zoeken en Frank Zappa's muziek luisteren om terug te keren naar mijzelf.

Maar de snippers papier lijken mij uit te lachen. Ik had nooit geschreven over Frank Zappa, ik luisterde nooit naar Frank Zappa en kan daarmee niet terugkeren naar mijzelf. Mijn jeugd is vervlogen, vervallen zonder ooit de sprong gewaagd te hebben. Die woorden staan niet op het papier. Koortsachtig begin ik de snippers uit te zoeken, woorden bij elkaar leggend. Het moet er toch tussen staan. Ik had het eerder geschreven. Ik zal toch wel weten wat ik geschreven heb! Het moet er staan, maar hoe ik ook puzzel en zoek.. ik kan de woorden niet meer bij elkaar krijgen. Enkele losse flarden kan ik terugvinden. Een god hier, engelen daar en nergens een woord over het geloof. Maar ik geloofde ook nooit, ik heb een God nooit nodig gehad en zal het ook niet nodig hebben. Ik ben mijn eigen God en zie de God in alles wat in de tien seconden bestaat. Ik hoef alleen nog te vallen, alleen nog de sprong durven te wagen. Het staat in de snippers geschreven, dat weet ik zeker. Honderd procent zeker, ik heb het toch zelf geschreven.. Maar mijn gedachten zijn verscheurt en verworpen. Ik ben ze kwijt en de puzzel is niet meer op te lossen.

De tien seconden tussen vallen en het uiteindelijk neerkomen. Ik mis het, al heb ik het nog nooit meegemaakt. Ik mis de gebeurtenis die nog moet komen, de definitieve sprong in het diepe. Het moment waarop ik de boom loslaat en mij met de snippers laat meevoeren zoals ik mijn gedachten losliet. Ik mis het. Zal ik de tien seconden ooit nog zien, ooit nog meemaken? Ik kijk naar de grond en probeer de woorden te lezen. "Brood" "met bomen en aarde" Vreemd, als ik" Kleine gedachten, los en niet meer van mij. Ze liggen op de grond waarop ik ze heb laten vallen. Ik ben jaloers op ze en benijd ze tegelijkertijd ook niet. Het zijn mijn gedachten, maar dan verloren. Verloren voor eeuwig. Ik pak de stofzuiger om de snippers op te zuigen. Willoos verdwijnen ze in de slang en ik vergeet dat ik ze ooit gedacht heb. De grond is weer schoon en ik verlang naar mijn tien seconden. Morgen maak ik mijn sprong.. en ik laat de boom los.

20 augustus 2011

Kikkers aan mijn voeten

Buiten was niets meer te zien dan een grijze mist van regen. Een constante stroom die nu al uren aanhield. Ik zuchtte even diep, dat zou gaan boodschappen doen worden als ik niet heel snel mijn paraplu ging vinden. Ik keek nog even naar buiten, een klein glimpje hoop dat het misschien toch droog zal worden binnen aanzienlijke tijd... Maar die hoop werd door de grijze muur van regen die ik door het raam in de tuin zag vallen neergeslagen. Neergeslagen door de regen die het tuinhek verstopte in zijn troosteloosheid. Ik zuchtte nogmaals en ging op zoek naar die verdomde paraplu. Die boodschappen zouden zichzelf niet halen en ik kon er niemand toe aanzetten. Weer een nadeel van de eenzaamheid.

In de gang had ik al gekeken, daar was dat ding niet. Misschien nogmaals in de kast kijken. Tegenwoordig was die kast al een chaos van ongekende proporties geworden en het kon best dat de paraplu er ergens middenin lag. Ik had weinig hoop aangezien ik daar ook al gegraven had, maar ik moest wat. Al keek ik alleen nogmaals voor de vorm en wie weet... Misschien had ik eroverheen gekeken. Ik dook de chaos van de kast in en vond alleen dingen die ik niet wilde vinden. Een oude schoenendoos met helemaal niets erin, behalve de angst voor het donker en kleine dingen. Daaronder een prop papier waarvan ik niet eens wist dat ik die had en een paar schoenen die ik droeg toen ik groter was. Ik voelde de herinneringen aan de spullen in de kast terugkomen. Zo hard terugkomen dat ik wist dat de boodschappen vergeten zouden zijn als ik ze toeliet. Ik gooide alles terug op de stapels in de kast, waardoor sommige omvielen en nieuwe vreemdere stapels vormden, en smeet hem dicht. Hier was mijn paraplu niet. Dat kon nooit, ik deed mijn paraplu nooit in de kast.

Ik keek naar mijn voeten. Blote voeten, zoals ik altijd rondloop binnen, maar er was iets anders aan. Mijn linkervoet had een groene vlek bij mijn grote teen. Gewoon een groene vlek, alsof gras over mijn voet gesmeerd was. Ik bukte mij voorover en veegde mijn hand erover. Niets veranderde aan mijn voet, de vlek bleef maar toen zag ik ze. Kikkers, tientallen kikkers die in mijn gang zaten. Ze krioelden langs de plinten en deden pogingen de trap op te klimmen. Kleine groene kikkers, dezelfde groenheid als op mijn voet zat. Ik keek nogmaals naar mijn voet en zag dat de vlek oogjes had gekregen. Ogen en kleine pootjes. Als van een kikker. Hoe langer ik keek des te meer werd de groene vlek een kikker tot het van mijn voet afsprong en zich bij de rest voegde. Ik was helemaal verbaasd. Kikkers die uit mijn voet groeien? En al zoveel? Ik had niets gemerkt. Was ik dan zolang gepreoccupeerd geweest met de herinneringen die ik in de kast vond? Dat moest wel. En terwijl ik dit bedacht sprong er weer een kikker van mijn voet en van mijn ander zelfs twee.

Inmiddels gingen ze steeds sneller. Mijn hele voeten waren groen, bezaait met pootjes, ogen en halve kikkers. Om de vijf seconden kon ik een kikker zien ontstaan en voor ik het wist was de hele gang bezaait met die kleine, groene amfibieën. Ik kon mijn voeten niet eens meer zien. De kikkers konden geen kant meer op, ze zaten zelfs bovenop mijn voeten. Bovenop hun soortgenoten. En de aantallen bleven doorgroeien. Ik kon gewoon aan de ophoping aan mijn voeten zien dat er nog steeds kikkers groeide uit mijn voeten. Meer en meer. Even wist ik niet wat ik moest doen, maar ik kon niet in die zee van kikkers blijven staan. Ik tilde mijn linkervoet op, honderden kikkers vielen bovenop andere honderden kikkers en een groene voet met ogen en pootjes verscheen. Hier en daar kon ik nog een teen van mijzelf ontwaren, maar ik denk dat het gewoon een wensgedachte was. Ik draaide mij om op mijn andere voet, mijn eerste voet nog steeds boven de zee van kikkers. Het eerste probleem kwam al snel bij mij op, ik moest mijn voet neer gaan zetten. Ergens moest ik mijn voet neerzetten om de gang uit te lopen, maar overal waren kikkers. Ik kon mijn voet alleen bovenop kikkers zetten. Wilde ik dat wel? Maar ik zal weinig andere keuze.

Voorzichtig zette ik mijn voet in de zee van groene kikkers en drukte door. Zonder een geluid te geven zakte de massa in tot een bloederige pulp van kikkeringewanden, levende kikkers die probeerde weg te komen en mijn voet die probeerde hierop te staan. Ik voelde niets bij mijn voet. Niet de grond, niet de rood, groene pulp die om en onder mijn linkervoet was ontstaan, noch de kikkers die in paniek probeerde weg te vluchten. Helemaal niets. Dat sterkte mij om verder te gaan en tilde mijn rechtervoet op en zette deze plompverloren neer naast mijn linkervoet. De pulp nam alleen maar toe, maar als ik niet keek was het niet zo erg. Ik deed ook net alsof ik het gekraak en natte geluid van halfgewonde springende kikkers niet hoorde. Dat scheelde een heleboel en zo nam ik stap na stap de huiskamer in. Overal waren kikkers, overal waar ik keek. Zelfs de banken waren bezaait met groene kikkers. Ik kon geen kant op, het maakte toch niet meer uit. De boodschappen was ik inmiddels helemaal vergeten, de herinneringen in de kast waren niet meer dan dat geworden.

Ik kon alleen nog aan kikkers denken. Groene kikkers met hun korte voorpootjes, hun uitbollende ogen en die lange achterpoten. Hun kleine sprongetjes waarmee ze bovenop hun soortgenoten landen. De natte plofjes die ze maakten en het geluid van stervende kikkers onder mijn voeten. Ik kon mijn spoor door de kikkerzee niet eens meer zien, mijn bloederige voetstappen waren zodra ik mijn voet opgetild had weer ingenomen door nieuwe kikkers. Kikkers bovenop de bloederige pulp van kikkers en die gedachte maakte mij misselijk. Zo misselijk dat ik overgaf. Mijn ontbijt, mijn avondeten van gisteren en de herinneringen aan deze maaltijden. Alles kwam naar buiten en maakte de groene zee een kakofonie van kleuren. Schreeuwerig groen met geel en rode stukjes. Slijmdraden met bijna dezelfde kleur die meegenomen werd door die kleine groene beestjes. Ik kotste weer, het was mij teveel. Kikkers en kots, de bloederige voetstappen, de herinneringen en alles.. Het werd mij allemaal teveel en ik kotste. Ik kotste tot ik niets meer had. Alleen een klein beetje geel gal kwam nog naar buiten en verdween in de kikkerzee. En daar stond ik, te midden van miljarden kikkers. Helemaal leeggekotst en berooft van elke gedachte die ik maar kon hebben. Ik was eindelijk gelukkig, al had ik nog steeds geen boodschappen. Maar het regende toch nog steeds, ik wacht wel tot het over is.

15 augustus 2011

Het oerwoud

Langzaam verandert de kamer in een oerwoud. Een groene massa van bladeren, slingerende takken en felgekleurde bloemen. Het was bijna niet meer mogelijk om je voort te bewegen in de chaos van planten die in de kamer begon te ontstaan. De drukkende hitte maakte het ademen zelfs moeilijk. Hij kreeg het gevoel in een constante omhelzing te liggen van vele vrouwen tegelijkertijd, een liefdesverklaring waar hij niet om gevraagd had maar wel opgedrongen werd. Nog één diepe ademhaling en hij begon de tocht naar de andere kant van zijn kamer. Dwars door de planten en bloemen heen, de hitte neemt hij maar voor lief. Die beklemmende hitte kon hij toch niets aan doen.

Vlak voordat hij doorhad dat de kamer in een oerwoud begon te veranderen waren de ramen al verdwenen in de plantenmassa. Het idee om een raam open te zetten was allang onmogelijk geworden. Hij ging het niet eens meer proberen, al kwam het idee ook niet eens bij hem op. De eerste stap was de makkelijkste, daarna begon de werkelijke beproeving door het struikgewas en fel gekleurde bloemen. Hij snoof de eerste geur van de bloemen op, zwaar van nectar en de felle kleuren.Daar ging hij, de stevige stengels streelden zijn lichaam terwijl hij tussen de planten doorliep. Al snel ging het strelen over in een harde ranseling van takken, bloemen en de zware geuren die de bloemen verspreiden. Hier en daar hoorde hij een insect roepen, misschien een vogel. Het oerwoud begon op zijn schouders te drukken, de vochtige warmte kroop in zijn lichaam en geest. Hij wist zeker dat hij hier ergens zijn autosleutels had achtergelaten, als hij maar kon zien tussen de planten zou hij ze onmiddellijk vinden. Niet dat hij veel aan zijn sleutels had op dit moment, zijn auto was verder weg dan het dichtstbijzijnde hemellichaam en dat bevond zich niet eens in de kamer.

Hij ploegde door, duwde de stengels en takken ruw van zich af waarna ze hem hard in de rug sloegen nadat hij voorbij gegaan was. Een geritsel vlak bij zijn hoofd deed hem schrikken. Hij keek op en zag een gigantische kever over een stengel naar hem kijken. Loeren was eigenlijk een beter woord. Alhoewel hij geen ogen op het monsterlijke insect kon ontdekken wist hij zeker dat het hem zat aan te staren. Te kijken of hij eetbaar materiaal was, misschien had het beest zelfs al een plekje van zijn lichaam uitgekozen om in te gaan bijten. Hij zag het zomaar gebeuren. De kever zwaaide in zijn richting met lange voelsprieten, groenig uitgeslagen alsof er mos op vastgekleefd zat. Hij deinsde achteruit, weg van de kever. Weg van de gedachten die het beest bij hem opriep. Hij moest weg zien te komen uit deze jungle, weg uit zijn kamer. Gewoon weg zien te komen. De kever verdween in de massa van bladeren en liet zich niet meer zien. Maar inmiddels klonk van alle kanten geritsel en zag hij in zijn geestesoog overal grote kevers zitten die uit waren op zijn vlees. Op de smaak van zijn bloed en lichaam. Hij schreeuwde, hard.

Zijn schreeuw werd beantwoord met hetzelfde geritsel, alsof er niets veranderd was. Het kon ze niet schelen. Dit was hun jungle, hun terrein en hij mocht blij zijn dat hij zolang ongemoeid werd gelaten. De drukkende lucht leek nog zwaarder te worden, de begroeiing nog dichter. Hij strompelde voort door de bladeren en takken. Harder en venijniger sloegen de stengels op hem in als hij voorbij ging. Bladeren begonnen aan zijn gezicht te plakken doordat het zweet van zijn hoofd gutste. Op dit moment begon zijn angst vormen van blinde paniek aan te nemen. Weer schreeuwde hij, net zo lang tot zijn stem oversloeg en het constante geritsel even verstomde. Hij was aan de grond genageld door de plotselinge stilte. Dit was nog enger dan het geritsel dat sinds een half uur om hem heen geklonken had. Deze stilte wekte een verwachting, een verwachting waarin hij het onderspit moest delven. Hij keek voor zich, naar de bladeren en de kleurige bloemen die er in verspreid waren. En hij voelde de paniek in zijn keel omhoog komen. Hij wist dat hij het niet ging redden, de paniek zou hem overmeesteren.

Hij probeerde zich te vermannen, voort te bewegen maar de paniek bleef hem op de hielen zitten. Hij deed weer een stap. Sloeg de dichtstbijzijnde bladeren opzij, veegde een grote kever van zijn arm en vermorzelde een tak onder zijn voet. Met een luide krak brak de tak in tweeën en de paniek overviel hem zoals hij de kevers in zijn gedachten had zien doen. Het sprong op hem als een vraatzuchtig roofdier en liet hem blind door het gebladerte rennen. Takken sloegen in zijn gezicht, kleuren bedwelmden hem zonder dat hij ze zag. De lucht ging zwoegend door zijn longen en uiteindelijk viel hij keihard tegen de grond. Hijgend lag hij daar. Tussen takken, stengels, bladeren en onbeschrijfelijke dingen die hij geen naam wilde geven. De paniek had hem te pakken, hij was verloren. Hij kon net zo goed blijven liggen en zich oprollen tot een bal. De val had een kleine opening gemaakt in de bladermassa en hij zag kans zijn benen zover op te trekken dat hij zijn armen eromheen kon slaan. Hij kroop verder ineen, zijn hoofd tussen zijn armen tot zijn voorhoofd zijn knieën raakte. En hij begon te wenen, zachtjes kwamen de tranen. Omdat hij niet meer wist waar hij was, omdat hij overvallen was door de paniek, omdat hij.. Omdat hij deze verstikkende lucht niet meer wilde inademen. Omdat hij het niet meer wist. Doodgaan was nu nog beter, dacht hij... en hij bleef liggen waar hij lag. Paniek vrat aan zijn lichaam, maar omdat hij op de grond lag kreeg het geen vat meer op zijn geest.

Na verloop van zijn verdween de paniek uit zijn lichaam en bleef alleen de angst nog over. De angst en de wetenschap dat hij zichzelf in een onmogelijk pakket had gebracht. Hij nam een besluit, het enige besluit dat hij kon nemen. Hij zou op zoek gaan naar een touw en de boom die hij in de verte van zijn kamer had zien staan. Voorzichtig stond hij op en ging weer op weg. Alles om hem heen negerend. Het geritsel had geen vat meer op hem, de insecten en dieren die hij tegenkwam zag hij niet meer. Hij had een doel! En dat doel lag bij die boom in de verte. Hopelijk had hij een touw gevonden wanneer hij daar uiteindelijk aankwam, maar hij heeft goede hoop. De paniek mag iemand anders verslinden en het oerwoud zal alleen zijn lichaam kunnen krijgen. Met die gedachten was hij onderweg naar die boom.