22 juli 2012

Onderbroken dromen

Het eerste wat ik dacht toen ik wakker werd dat ik deze droom moest opschrijven. Dit was niet zomaar een droom. Ik had het gevoel (nee, dit wist ik zeker) dat dit een hele belangrijke droom was. Hier waren dingen gebeurt en gezegd die de rest van mijn leven konden beïnvloeden. Positief of negatief, dat was niet belangrijk. Ik moest dit opschrijven.

Veel tijd verspilde ik niet. Ik veerde op uit mijn bed, knipte het bedlampje aan en reikte naar het kleine boekje waar ik al mijn dromen in opschreef. Elke avond voordat ik ging slapen legde ik het op mijn nachtkastje met een pen erbovenop. Zoals ik al vele jaren deed en waarschijnlijk nog vele jaren na deze nacht zal blijven doen. Het gaf mij een voldoening als ik weer een droom in het boekje kon toevoegen, maar vannacht gaf het mij veel meer dan voldoening. Ik moest deze droom gewoon opschrijven. Er was niets belangrijkers dan deze droom toevoegen aan de bonte verzameling van gebeurtenissen die ik in mijn slaap meemaakte. Zonder überhaupt op de wekker te kijken hoe laat het was begon ik te schrijven.

Ik stond in een donkere kamer, vanuit een raam aan de linkerkant viel er licht op een tafel. Het was maanlicht, aangezien de zilveren schijf prominent door het raam naar binnen keek. Op de tafel lag een grote witte bol. Het leek gemaakt van gesponnen zijde, een grote bal. Een cocon van een groot insect. De bal was groter dan mijn handen, groter dan mijn onderarmen bij elkaar en nog leek ik niet in de buurt te komen van hoe groot het eigenlijk was. Ik liep dichter naar de tafel toe, nieuwsgierig naar de bal (cocon?). Precies op het moment dat ik de tafel op een meter afstand benaderd was sprong de bal op. Spinnen golfde eruit. Kleine spinnen, ongeveer zo groot als mijn duimnagel kropen, golfden uit het gat dat in de bal ontstaan was. Ze krioelden over het zijde, bedekkend met hun kleine lichamen. Ze kropen over elkaar heen, maar bleven ten alle tijden op de cocon zitten. Geen spinnetje raakte de tafel aan. 

Op het moment dat het laatste spinnetje de opening in de cocon verliet vielen ze elkaar aan. De laatste werd de eerste die stierf, gedood door een broertje of zusje. Alle spinnetjes vielen degene naast zich aan en verdedigde zich alsof het leven ervanaf hing. Wat ook waar was, de een was nog niet gedood of de andere werd alweer aangevallen. Ze hadden niet eens tijd om de dode lichamen leeg te zuigen wat volgens mij sommige ook probeerden, maar degene die dit deden vielen al snel te prooi aan anderen die hen aanvielen. Het was een orgie van dood en gif, van aanvallen en verdedigen. De spinnenlijkjes stapelde zich op rond de cocon op de tafel, terwijl de overlevenden probeerde de anderen te doden. Zorgen dat zij niet bij de lijkjes aan de voet van de cocon terechtkwamen. 

Gefascineerd door de orgie van dood zag ik niet dat de moeder tussen mij en de tafel omhoog kroop. Een monsterlijke spin, groter dan elke spin die bekend aan ons is. Haar gele lichaam was doorschoten met zwarte lijnen, waardoor ze op een waarschuwingsbord leek dat iedereen voor haar waarschuwde. Ik schrok van de beweging onder mij en zag dat het de moederspin was. Vol afschuw van grote stapte ik achteruit. Ik voelde haar ogen op mij rusten. Ze glinsterde in het maanlicht, een rij van acht ogen. Midden op haar kop alsof het een groteske smilie was. Ik rilde onder de blik en de pure grote van het beest. "Wees niet bang" leek ze tegen mij te zeggen, al hoorde ik geen stem. Ze had geen mond om mee te praten.

Een klop op mijn deur zorgde dat ik opkeek van mijn schrijfwerk. Ik keek naar mijn wekker. Drie uur 's nacht. Wie klopt er om drie uur in de nacht aan mijn deur? Ik negeerde het en probeerde verder te schrijven, maar er klonk weer geklop. En weer, aanhoudend. Degene aan de andere kant van de deur vond het nogal belangrijk om mij midden in de nacht te storen. Ik zuchtte, legde mijn aantekeningen weg en stapte uit bed. Voorzichtig deed ik de deur open om de gang in te kijken. Matthew stond in de gang en keek mij met een domme grijns op zijn gezicht aan. "Hee, bro!" zei hij. "Ik ben net terug en zag licht onder je deur vandaan komen. Dacht dat je mijn grote nieuws wel wilde weten!" Met stomheid geslagen keek ik hem aan. "Wat..? " stamelde ik. "Ja, mijn grote nieuws! Ik heb haar gezien! Haar!" Hij grijnsde nog verder, de blijdschap spatte bijna uit zijn ogen. Ik kon het niet geloven. Stond hij werkelijk aan mijn deur om mij te vertellen over zijn fictieve vriendin. Een vrouw die hij nog nooit gezien had, maar zoveel over gelezen heeft dat ze voor hem werkelijk was gaan bestaan. Het werd een beetje een vervelende obsessie van hem. "Heel fijn voor je, Matthew, maar weet je hoe laat het is?" Hij knikte. "Drie uur 's nachts, maar je licht brandde dus ik dacht dat je wel wakker zou zijn. Wat je ook bent!" Ik zuchtte. "Luister, ik heb morgen college en was nog even iets belangrijks aan het opschrijven. Ik denk dat je grote nieuws ook tot morgen kan wachten."

"Nee, dat kan het niet!" antwoordde hij bits. "Ik heb haar gevonden. Hoor je mij wel. Haar gevonden!" Hij spuugde de woorden bijna in mijn gezicht. "Maar ik begrijp het wel. Ik ben niet belangrijk voor je. Mijn ideeën zijn stompzinnig, zij bestaat toch niet. Dat heb je vaak genoeg gezegd! Bekijk het maar!" En hij draaide zich abrupt om en stampte de gang door naar de trap. "Matthew!" riep ik hem na, maar hij stak zonder om te kijken zijn middelvinger naar mij op. Even later hoorde ik de deur naar het trappenhuis met een klap dichtslaan. De deur naast mij ging open en mijn medestudent stak zijn hoofd naar buiten. Kwaad. "Er zijn mensen die ook nog proberen te slapen, eikel. Ga je vriendjes bij je ouders entertainen!" Ik stak mijn handen verontschuldigend op. "Sorry" mompelde ik en sloot mijn deur. Fijn, ik had al zo'n goede naam in het studentenhuis. Dit kon er ook nog wel bij. Ik liep terug naar mijn bed en pakte mijn aantekeningenboekje.

Waar was ik? Ik staarde naar de woorden, naar de laatste zinnen die ik geschreven had maar de droom was helemaal verdwenen. Alles wat ik gedroomd had was alweer weggezonken naar de krochten van mijn onderbewuste. Ik kon mij nog vagelijk het huis voor de geest halen waar het zich afspeelde en dat de moederspin iets tegen mij zei wat ik echt moest onthouden. Ik vervloekte mijzelf, dat had ik natuurlijk als eerste moeten opschrijven. Het als een titel gebruiken. Dat deed ik toch wel vaker! Ik ging weer liggen en probeerde mijn gedachten leeg te maken. Misschien dat de droombeelden terugkwamen als ik aan de spinnen dacht, maar er gebeurde niets. Helemaal niets. Ik kon beter gaan slapen in de hoop dat de droom zou terugkeren in een of andere vorm. Met die gedachte legde ik mijn aantekeningen weer op het nachtkastje, de pen erboven op en knipte mijn nachtlamp uit. Het duurde niet lang voordat ik weer in slaap gevallen was.

De rest van de nacht verliep zonder enige noemenswaardige gedachte of droom. Niets dat leek op de droom met de spinnen. Alleen vage beelden, dingen die leken op geruzie met Matthew en kleurige oppervlakten. Niet iets wat ik zou opschrijven in mijn boekje. Ik stapte uit bed en dacht aan het gesprek met Matthew van vannacht. Ik voelde mij schuldig, hij had gewoon gelijk. Ik had hem vaak duidelijk gemaakt dat ik zijn verhalen over zijn droomvrouw onzin vond, terwijl het voor hem echt belangrijk was. Ik was ook zijn enige echt vriend, naast mij had hij gewoon niemand. Hij wilde slechts zijn verhaal kwijt. Ik moest mijn excuses aan hem aanbieden en wel gelijk. Ik kleedde mij aan en liep naar buiten. Eigenlijk moest ik naar college, maar ik vond mijn vriendschap met Matthew toch belangrijker. Ik had hem echt beledigd en dat zat mij gewoon niet lekker. Terwijl ik de campus overloop zie ik hem opeens staan naast het onderzoeksgebouw van de universiteit. Naast hem staat een vrouw met die ogenschijnlijk tegen hem aan het praten is. Hij kijkt niet gelukkig. Zijn ogen staan dof en hij heeft een bleek gezicht. Niet dat hij ooit erg bruin geweest is, maar hij ziet er ziekelijk uit. "Matthew!" roep ik en zwaai naar hem. Hij kijkt in mijn richting, neemt de vrouw bij de arm en loopt in tegengestelde richting weg. Ik wil ze achterna lopen, maar dan draait de vrouw zich om en de blik in haar ogen doet mij anders besluiten. Ze kijkt op dezelfde manier als de moederspin in mijn droom. Ze jaagt mij angst aan met haar blik. En als genageld aan de grond blijf ik staan. Ze verdwijnen om de hoek van het gebouw en ik blijf beduusd achter. Ik weet niet meer wat ik moet doen. Matthew wil mij duidelijk niet zien en zolang hij bij deze vrouw is kan ik niet dichterbij komen. Ik wil ook niet dichterbij komen, ik wil deze vrouw nooit meer zien. Ze is eng, enger dan de moederspin in mijn droom en toch hetzelfde. Ik draai mij om en ga naar mijn college.

Weken gaan er voorbij. In geen enkel moment heb ik Matthew gezien of gesproken. Ik heb nog een paar keer gebeld naar zijn mobiel, maar hij nam nooit op. Op de berichten die ik achtergelaten had reageerde hij ook niet, zelfs niet op mijn sms en whats-app berichten. Na twee weken besloot ik de bal bij hem te laten en wachten tot hij weer contact zou opnemen, iets wat hij tot op heden niet gedaan heeft.

2 juli 2012

Een smerige tijd voor vliegen

Zijn eerste herinnering was die verschrikkelijke gebeurtenis die iedereen zo snel mogelijk wilde vergeten. Hij niet, hij wilde de herinnering zo lang mogelijk koesteren. Net als de drollen die hij de hele dag kon inhouden, zijn kringspier aandrukken als hij de aandrang voelde en genieten van de druk die zijn darmen dan uitvoerde. Niet dat hij dit aan iemand vertelde. Het was zijn herinnering, zijn gedachte en zijn drollen in zijn lichaam. Hij genoot ervan. Niemand hoefde ervan te weten en waarom zouden ze ook. Ze zouden hem waarschijnlijk veroordelen. Zeggen dat hij niet zo raar moest denken. Of zeggen dat hij op tijd naar de wc moest gaan. Dat hij door zijn drollen, zijn aandrang tegen te houden hij incontinent kon worden. Onzinnige dingen, dingen die hij weigerde te geloven en zichzelf dan weer terugtrok in zijn herinnering. In zijn wereldje.

Dat zei zijn moeder ook altijd. "Zit je weer in je eigen wereldje!" en dan keek ze hem lachend aan. Niet dat ze blij was. Ze snapte hem niet. Hij was een mysterie voor haar, een onbekende factor in haar stabiele leven. Alles had ze onder controle, behalve hij en zijn eigen wereldje waar hij zich uitermate vaak in terugtrok. Daar voelde hij zich gelukkig, kon hij zonder in de problemen boos worden en huilen wanneer hij verdrietig was. Daar was hij zichzelf, vond  hij. Bij zijn moeder was hij stoïcijns. Soms zelfs koud en hard als steen. Ze hield wel van hem, maar hem ook op een afstand. Zijn vader zag hij nooit. Dat was een aanwezigheid op de bank, een niet-bewegende persoonlijkheid die vooral sport keek en zeurde dat hij eten wilde. Zijn vader was de zorg van zijn moeder en hij had zijn eigen wereldje. Daar groeide hij op, werd groter en uiteindelijk nam hij zijn eigen wereld mee naar een kamer voor zichzelf. De herinnering nam hij ook mee, diep weggestopt in zijn gedachten. Een glazen doosje eromheen en daar een strik omgebonden. Dat vond hij leuk, hij was een man geworden die het leuk vond om strikken om dingen te maken. In zijn gedachten, altijd in zijn gedachten.

In de kamer woonde hij niet lang. Hij was er ook niet gelukkig. De muren waren wit (hij hield van blauw), buiten was constant geluid van de straten en het meisje dat verderop een kamer in het huis huurde vond hem een creep. Dat zei ze vaak tegen hem, creep. Hij dacht eerst dat het een bijnaam was. Dat ze zijn naam moeilijk vond om uit te spreken en hem daarom maar een bijnaam had gegeven. Maar hij leerde al snel wat "creep" betekende. Wat ze ermee bedoelde en waarom ze altijd vuile blikken naar hem wierp. In eerste instantie vond hij haar aardig, maar dat werd al vrij snel een hartgrondige hekel aan haar hele bestaan. Ze was een smet op zijn wereld, op zijn herinnering. Haar stem, de wijze waarop ze "creep" uitsprak, hoe ze met haar vrienden achter zijn rug om over hem sprak.. Hij haatte het. Ze sprak altijd over hem. Dat wist hij. Ze luisterde ook aan zijn deur wanneer hij de hand aan zichzelf sloeg (zoals zijn moeder het altijd noemde). Hij noemde het gewoon aftrekken, zoals iedereen in de wereld. Zijn moeder had rare uitspraken, maar ze was wel lief.

In tegenstelling tot dat grietje verderop, dat hield hem altijd in gaten. Luisterde hem af en had camera's in zijn kamer verstopt. Dat wist hij zeker. Hij vond ooit eens een onbekend voorwerp en op het moment dat hij het wilde pakken klopte zij aan de deur. Met een rotsmoesje. Iets over suiker, koffie en lenen van dingetjes. Hij had de deur in haar gezicht dichtgesmeten. Haar zou hij nog niet eens afgeknipte teennagels, oorsmeer lenen. Ze moest wegwezen! En dat deed ze ook. Daar zorgde hij wel voor. Als het niet op een normale manier kon, dan ging ze maar kwaadschiks weg. Daar zorgde hij wel voor. Hij was toch in zijn wereldje. Hij kon niet verweten worden. Zij was de oorzaak van zijn razernij. Zij had hem uitgelokt met haar stemmetjes, haar roddels en de naam die ze hem gegeven had. Hij was in haar ogen een creep, dan kreeg ze ook een creep. En hij verkrachtte haar hardhandig. Ze bloedde uit meer gaten dan ze eigenlijk hoorde te hebben. Met meer tranen dan eigenlijk zijn bedoeling was. Het stond zelfs in de krant. Uiteindelijk. Ze ging ook weg. Nadat de politie hem was komen halen. Ze hadden de deur ingetrapt, nadat ze haar bloedend in de gang hadden gevonden. Erg fraai zag het er niet uit, maar dat wist hij niet meer. Die herinnering wilde hij niet houden en had hij weggegooid. Alleen de vlieg kon hij zich nog voor de geest halen. Die constant zoemende vlieg in haar kamer. Een zwarte bromvlieg.

De bromvlieg zag alles. Elke smerige daad die hij met haar deed. De gedachten die hij met haar uitvoerden. Krantenknipsels die er later over geschreven werden. Het bloed dat er verspild werd. De vlieg hoorde haar schreeuwen, gillen en haar pijn. De vlieg herinnerde zich alles. De vlieg was zwart. Later zou hij de vlieg nog zien toen hij op haar been landde en voorzichtig keek naar het bloed dat uit haar gaten stroomde. Hij herinnerde zich dat de vlieg lachte, maar dat wist hij niet zeker. De vlieg was aanwezig geweest, de vlieg had alles gezien en toen sloot hij zijn deur. De deur die later door de politie werd ingetrapt. Omdat hij niet opendeed, geen antwoord gaf. Hij was in zijn kamer. Hij was in zijn wereld. Gelukkig. Alleen. Naakt. En toen kwam de politie binnen om hem in boeien af te voeren. Hij ging weg. Later hoorde hij van zijn moeder dat zij ook weggegaan was. Weggegaan uit dat huis waar hij zijn kamer had. Dat vond hij leuk. Zij moest ook weg, dan kon hij later daar weer gaan wonen. Zijn moeder schudde haar hoofd. Nee, hij zou daar nooit meer gaan wonen. Hij zou hier altijd blijven. In de handen van de verplegers en dokters in het wit.

In zijn hoofd zijn dokters altijd wit, dat hoort zo. Zelfs al zijn ze niet in het wit. Dragen ze gewoon normale kleren. Een trui. Blauw. Hij houdt van blauw. De dokter zegt iets tegen hem, maar hij hoort het niet. Hij denkt aan zijn herinnering. Zijn eerste herinnering en aan het blauw van de dokter. Dokters zijn wit. Blauw is een mooie kleur. Vroeger had hij blauwe muren, maar niet altijd. Hij heeft ooit witte muren gehad. Witte muren waar rode spetters en vegen op terechtgekomen waren. Nee, die herinnering niet. De dokter wil daar wel over praten. Hij niet. Blauw is een mooie kleur. U heeft een mooie trui, dokter. Een mooie trui. "Dank je" zegt de dokter en gaat weer verder met praten. Hij niet. Hij herinnert zich de blauwe muren. Blauw is een mooie kleur. Een vlieg. Die weet het. De vlieg herinnert het zich nog. Het bloed.

De vlieg knalt doelloos tegen het raam. En doet het gewoon weer en weer en weer. Onvermoeibaar, alsof hij vloeibaar kan worden en door de ruit zweven. De vlieg stopt. Zit op het raam en loopt langzaam naar beneden. Zijn vleugels trillen. Hij loopt verder. Een mooie zwarte vlieg. Hij herinnert zich alles nog. Lacht de vlieg nu? Hij weet het niet meer, die herinnering is hij vergeten. De vlieg vliegt naar de muur en gaat vlakbij de lamp zitten. Hij kijkt ernaar. De dokter praat nog steeds tegen hem, hij luistert niet. Hij is weggegaan naar zijn eigen wereld. Daar zijn geen vliegen die alles herinneren. Vliegen kunnen zijn dierbare herinnering jatten, dat mag niet. Dat zou een smerige tijd voor vliegen worden. Ze lachen hem teveel. Hij haat vliegen, vooral die zwarte. Ze moesten blauw zijn, dat is tenminste een mooie kleur. Blauw, net als in zijn herinnering.