8 december 2014

Een kunstenaar zijn

Tussen koffie en een boterham vraag ik de buurvrouw wat kunst is. Ze haalt haar schouders op. Dat soort dingen weet ze niet en het interesseert haar ook niets. Ze vind kunst maar onzin en geld verspilling. "Kunst heb je niets aan!" roept ze er vaak achteraan en eerlijk gezegd moet ik haar daar gelijk in geven. Je hebt niets aan kunst, helemaal niets. Toch is kunst één van de meest belangrijke dingen die er is in een maatschappij. Kunst brengt kleur, kleur in het leven en kleur aan diezelfde maatschappij.

Zonder kunst zouden de buurten waarin we wonen saaie, grijze woonblokken van beton zijn. Ontdaan van elke vorm van vrolijkheid, plezier en het idee dat schoonheid iets is om naar te kijken. Zonder kunst zouden we geen nodeloze emoties kunnen hebben over een voorstelling, een plaatje of een beeld. Kunst geeft ons gevoelens die de natuur, in prehistorische tijden, gaf. We hebben kunst nodig om de wereld te duiden, maar ook om gevoelsmatig te duiden. Zonder kunst zijn we niets meer dan lammeren die wachten op de onvermijdelijke dood en dat is iets wat veel mensen zich niet realiseren. Ik heb dit ook weleens aan de buurvrouw verteld, maar zij haalde haar schouders op en zei dat het vast niet zo'n vaart zou lopen. Dat ze alleen in de oude Oostblok-landen hoeft te gaan kijken naar de saaie, betonnen wooncomplexen om te zien wat ik bedoelde maakte geen indruk. Ze woonde daar niet en een beetje natuur deed ook een hoop goed, zei ze. Dat natuur ook nutteloos is en in principe nergens anders toe doet dan de mensen vrolijk maken met de kleurpracht en vrolijk groen deed er niets aan af. Natuur is geen kunst en kunst is geen natuur volgens mijn buurvrouw. Ik heb haar maar niet verteld dat het voor mij een-en-dezelfde medaille is en dat beide kanten aan dezelfde kant kunnen zitten, maar ook tegengesteld kunnen zijn. Ik heb het erbij gelaten, omdat mijn buurvrouw begon te roepen dat ik zeker ook "zo'n kunstenaar" ben. Dat ik mijzelf ook als kunstenaar beschouw, omdat ik de hele dag tekeningen zit te maken.

Ik heb daarop niets meer gezegd, de deur gesloten en verder gegaan aan de tekening waarmee ik op dat moment bezig was. Ben ik echt een kunstenaar, omdat ik teken? Ik beschouw mijzelf absoluut niet als kunstenaar. Verre van zelfs. Ik ben juist iemand die obsessief tekeningen maakt. Ik moet wel tekenen om de beelden uit mijn hoofd te krijgen, net zoals ik schrijf om de ideeën van woorden weg te krijgen. Het is noodzaak om dit te doen. Zonder de mogelijkheid om te tekenen zou ik gek worden van alle beelden in mijn hoofd, alle ideeën die zich opdringen en de zinnen die de beelden oproepen. Het is gewoon iets dat ik kwijt moet. Maar maak ik dan kunst?
Ik kan die vraag niet beantwoorden. Kunst ontstaat pas als iemand naar het werk dat je maakt kijkt. En misschien is kijken alleen niet eens genoeg, maar moet de toeschouwer er ook een gevoel over krijgen. Ontroering, bewondering, afschuw, dat soort gevoelens mag een werk oproepen wanneer de toeschouwer ernaar kijkt. Net zoals de natuur gevoelens kan oproepen. Blijdschap, vreugde, verdriet, walging of zelfs allergieën, het hoort er allemaal bij. De natuur is kunst en andersom is het niet veel anders.

Maar ben je een kunstenaar als je kunst maakt? Mag je wel van jezelf zeggen dat je een kunstenaar bent of dat je kunst maakt? Zodra iemand naar je werken kijkt en er gevoel over heeft, verheft het zich tot kunst. Maar maak je kunst als je er zelf naar kijkt? Ben je dan een kunstenaar? Ik vind niet dat je jezelf tot kunstenaar kan bestempelen, dat kunnen alleen anderen. Jezelf tot kunstenaar bestempelen is dusdanig pretentieus dat de natuur er bruine vlekken rond de ogen van krijgt. In principe zeg je ronduit dat je werk maakt waar mensen gevoel bij hebben. Dat je in staat bent met beeld gevoelens bij mensen op te roepen, wat deze gevoelens ook mogen zijn. Jij vind dan van jezelf dat je het vermogen hebt om dat te doen, door alleen beelden te projecteren op het netvlies van de toeschouwers. Ik vind dat mensen die van zichzelf zeggen dat ze kunstenaar zijn en kunst maken precies het tegenovergestelde doen. Zij projecteren hun eigen ego op de wereld en nog op een lelijke manier ook. Hoe mooi je werk ook kan zijn, zodra je jezelf tot kunstenaar bestempeld heeft je werk in mijn ogen al afgedaan. Het wordt lelijk en daarmee niets meer dan een decoratiestuk.

Overigens is er niets mis met decoratie. Er bestaat ook iets wat ik tot Ikea-kunst heb bestempeld, kunstwerken die niets meer zijn dan decoraties voor in huis. Zoals de leuk-gekleurde kussentjes die je op je bank in een raar motiefje legt. Werken waar de maker ook zijn of haar ziel-en-zaligheid ingelegd heeft, maar waar je naar kijkt zonder een echte emotie erbij te hebben. Werken die simpelweg als "leuk" bestempeld worden. Er is geen diepliggend gevoel. Je kijkt naar Ikea-kunst zoals je naar designspullen kijkt, het is niets meer dan mooi of lelijk. Hetzelfde zou je kunnen zeggen over kitsch, maar Ikea-kunst is geen kitsch. Het heeft wel iets meer dan alleen kitsch, wat gewoon ontzettend lelijk design en slecht-geproduceerd beeldmateriaal is. Ikea-kunst is gewoon, niets meer en niets minder. Het vult de wand, zoals verf een hek kleur geeft. En kleur geven is een goede zaak, vind ik. Ik hou ook van kleur, maar ik zie wel veel liever een kunstwerk dan een decoratief stuk dat je ook bij Ikea zou kunnen kopen. Je bent ook geen kunstenaar als je werk maakt dat het predicaat "decoratief" niet kan ontstijgen, al denken wel veel mensen die dit soort werken produceren dat ze kunstenaar zijn. Het zijn ook meestal deze mensen die zich deze titel aanmeten.

Terug naar mij en mijn tekeningen. Zijn mijn tekening dan Ikea-kunst? Ik heb geen idee. Ze zijn zeker decoratief, maar of ze ook emotie oproepen weet ik niet. Sommige werken hebben wel walging opgeroepen, maar dat kan ook mijn perceptie van de reacties zijn. Ik weet namelijk niet wat mijn tekeningen met mensen doen en dat is ook niet de reden dat ik ze maak. Natuurlijk hoop ik dat men mijn tekeningen mooi vind en aan de muur wil hangen. Ik ga alleen niet van mijzelf zeggen dat ik een kunstenaar ben. Dat mogen anderen doen en dan aanvaard ik dat ze dit vinden. Tenslotte moeten andere mensen mijn werk bekijken en vinden dat ze er een emotie (welke dan ook) bij voelen. Tot die tijd ben ik iemand die tekeningen maakt en dat zal ik altijd blijven. Ik teken de beelden die ik in mijn hoofd heb!


Disclaimer: Deze tekst is niet bedoeld om iemand, wie dan ook, te beledigen of af te doen als pretentieuze waanzinnige. Het is slechts mijn visie op kunst en degene die ze maken. De termen die ik gebruik zijn allemaal ontsproten aan mijn geest en doen niets af aan meningen die afwijken van die van mij. U mag er anders over denken en dat is ook goed.

1 december 2014

Schoonheid

"Zit mij niet aan te staren, walgelijke oude vent!" beet ze mij toe. Haar blik stond op walging, terwijl ze half over haar schouder naar mij keek. Ik zat nog geen vijf minuten schuin achter haar. "Meisje.." antwoordde ik poeslief. "Ik zit je helemaal niet aan te staren. Ik heb geen enkele reden om een wicht zoals jij te gaan zitten aanstaren, omdat zij toevallig denkt dat ze de grootste schoonheid op aarde is.."

Haar ogen werden groot. "Pff" zei ze.

"Meisje.." ging ik verder. "Je bent helemaal geen schoonheid. De enige reden dat überhaupt iemand naar je zou willen staren is om te zien of je echt zo bordkarton bent als je overkomt. Of je werkelijk waar geen enkele inhoud, kennis, intelligentie hebt.. Alleen om zeker te weten dat je niets meer dan een roos bent, die over enkele jaren verwelkt tot een rottende bladeren en verlopen kleuren.." Ze keek mij kwaad aan. Het spreekwoordelijke "als blikken konden doden" kwam in mij op. Dit sterkte mij om door te gaan. Ik haalde diep adem.

"Nu ben je mooi, tenminste je hebt het perfecte uiterlijk van een model" Ik pauzeerde even, dacht na. "Je gezicht heeft die symmetrie, die iedereen mooi vind. Precies datgene wat elke vrouw, en ook man, zou willen hebben.. Oppervlakkig gezien.." Op dit moment veranderde haar kwade, bijna dodelijke blik in eentje van ongeloof. "Wat?" stamelde ze. Ik negeerde haar vraag. Mijn monoloog over haar schoonheid was nog niet klaar. "Je schoonheid is niets meer dan een omhulsel. Je perfecte huid is niets meer dan enkele cellen diep, millimeters. Het is niets, al heb je er ook nooit iets voor hoeven doen. Je bent ermee geboren, als baby had je deze zogenaamd perfecte huid al"
Haar ogen werden wat groter. Ongeloof trok over haar gezicht. Ze wist niet wat ze met mij aanmoet en nog minder met wat ik tegen haar zei. Ze draaide haar hoofd weg en probeerde mij te negeren.

"Een perfect uiterlijk is natuurlijk mooi meegenomen" ging ik weer verder, nu tegen haar weggedraaide schouder en nek. "Mensen die mooi zijn hebben altijd een streepje voor in de maatschappij.." Ik zag een vage glimlach verschijnen rond haar mond. "Maar jij hebt dat voordeel niet. Je bent mooi om te zien, maar hebt een vreselijk lelijk uiterlijk. Je bent arrogant, bewust van je schoonheid en daarom ontzettend lelijk.." Nu glimlachte ik. "Jouw idee over je schoonheid heeft je verlamd. Je kan niets anders meer dan een beetje mooi zijn. Je denkt waarschijnlijk dat iedereen alles komt aandragen, omdat jij mooi bent. De kans dat je ouders je als een prinsesje behandeld hebben is vrij groot. Je zal wel verwend tot op het bot zijn, alleen omdat je het uiterlijk van een model hebt, maar verder te stom bent om voor de duvel te dansen.."

Kwaad draaide ze zich weer om. "Hou je kop, ranzige oude vent. Hou je kop!" siste ze kwaad in mijn richting. Ik lachte, hard. Misschien een beetje te hard, maar dat kon mij niet zoveel schelen. "Nee" antwoordde ik liefelijk. "Je houdt je kop dicht, anders... " "Anders wat?" Ik keek haar glimlachend aan, waarop ze zich weer kwaad omdraaide. Ik vatte dat op als een teken dat ik door kon gaan met mijn verhaal over haar schoonheid. "Luister.." ging ik verder. "Je denkt waarschijnlijk dat je met je mooie gezichtje een rijke vent aan de haak kan slaan. Dat je helemaal niets hoeft te kunnen en dat je uiterlijk je overal brengt waar je maar zou willen. Ik acht zelfs de kans groot dat je op school helemaal niet je best doet, vrij beroerd ervoor staat qua cijfers en dat je nog steeds het idee hebt dat je het wel gaat maken in het leven.." Hierop lachte ze. "Ik zit helemaal niet meer op school, dombo!" Ze keek mij niet aan toen ze dit zei. Ik haalde mijn schouders op. "Nog veel dommer dus dan ik al dacht. Je zit niet eens meer op school en het kan je niet eens iets schelen."
Met deze woorden schudde ik meewarig mijn hoofd. Hoe kan iemand zo dom zijn en toch het idee hebben dat de wereld aan haar voeten lacht. "Je zit vast te wachten op de rijke man die je alles gaat geven wat je maar wilt. Intussen woon je nog steeds bij je ouders, omdat zij je wenken tot in de puntjes weten te bedienen. Iets zelf doen zal niet bij je opkomen en dat is ook de reden dat je heel lang op een rijke man kan gaan wachten.." Weer die glimlach rond haar mond.

"Je denkt werkelijk dat een rijke man, iemand die zijn geld bij elkaar gesprokkeld heeft door slim zijn ideeën te beleggen, geluk hebben en ouders die zelf ook vermogend waren, in zee zal gaan met een dom wicht en een mooi gezichtje?" Ik knikte. "Ja, dat denk jij echt. Jij wacht op de rijke prins op het witte paard die je meeneemt naar zijn landhuis en je elke dag aardbeien of druiven zal voeren.." Ze keek weer om, de boosheid was terug in haar ogen. "Meisje.." ging ik door, terwijl ze mij aankeek. "Je leeft in een droom, een droom die uiteindelijk een mooie nachtmerrie zal worden. Geen enkele rijke vent zal je willen. Je bent niets meer dan een pretty face, je bent simpelweg een uiterlijk. Je kan niets, niets meer dan een beetje mooi zijn. En jouw schoonheid is maar tijdelijk. Die verdwijnt en geen plastische chirurgie zal dit kunnen tegenhouden. Je kan wel denken dat je nu de mooiste op aarde bent en daarom alles verdiend, maar over tien jaar ben je een rimpelig wrak. Niets meer dan vergane schoonheid. Iets dat ooit mooi was om te zien, maar verworden tot een schim van wat het ooit was. En elke rijke man weet dit.."

De schrik in haar blik was best gouden om te zien. Ik glimlachte wat harder. "Je kan nu wel denken dat je de wereld aan je voeten hebt, maar de wereld roddelt achter je rug over je. Ze lachen je uit en noemen je dingen, die ik niet eens durf te herhalen. Het is algemeen bekend dat je ouder wordt en dat met de jaren je jeugdige schoonheid zal verdwijnen. En omdat je niets meer bent dan uiterlijk fluisteren ze dat je ooit met de ratten zal slapen en dat is nog het meest vriendelijke dat ze over je zeggen" Hierop zuchtte ik even diep. Ik was bijna klaar.
"Geniet nu nog maar van je schoonheid als je in de spiegel kijkt. Luister fijn naar de mooie leugens die je ouders je vertellen als ze je korstloze boterhammetjes komen brengen. En blijf vooral dromen van een rijke man die hetzelfde voor je zal doen. Het is alles wat je aan geluk zal kennen in je leven en jammer genoeg voor jou is het over een jaar of tien verdwenen in rimpels en betraande ogen"
Ik genoot even van dit beeld en sloot mijn ogen

Haar antwoord deed mij uit mijn korte mijmering opschrikken. "Ben je klaar, oude man? Ik ga er hier uit en ik hoop dat je dood neervalt!" Ze klauwde naar mijn gezicht, maar ik was sneller en greep haar hand. Even verdraaide ik haar pols en liet los toen ze "Au!" riep van pijn. De tranen in haar ogen waren alleen niet van de pijn. Die waren er al voordat ik haar pols vastgegrepen had. Ergens voelde ik mij schuldig dat ik haar zo neergehaald had. Ik was niet veel beter dan haar, ook maar een mens, maar alleen niet gezegend met een overvloed aan schoonheid. Maar ik kon niet meer terug. De woorden waren gezegd en ik had elk woord gemeend. Ik keek haar na, terwijl ze uitstapte. Ze keek mij niet meer aan. Ze zei ook niets, alleen wreef ze over haar pols alsof de pijn daarmee minder zou worden. Ik hoopte het wel voor haar.

13 november 2014

Kleurrijk Nederland

Toen wij opgroeiden keken we uit over een groen landschap vol bloemen, struiken, bomen en allerhande exotische voorwerpen die door anderen meegebracht waren. Ons land was kleurrijk van mensen, culturen, tolerantie en het idee dat we het samen wel konden rooien. Maar dat was vroeger, een verleden dat we ons alleen nog kunnen herinneren.

Tegenwoordig staan we te kijken hoe kleurrijk Nederland ten grave wordt gelegd. Populisme heeft een graf gegraven waar met geweld het kleurrijke landschap in geschopt werd. Dat het nog in de volle bloei van het leven was maakte het populisme niet uit. Kleurrijk Nederland moest en zal in een koud graf gestopt worden, begraven onder een vadem grond en afgedekt met een groot stuk beton. Er is geen plaats meer voor kleur in Nederland. Kleur is iets vies, iets dat de populisten niet willen zien. Zij eisen dat iedereen in de pas loopt. Iedereen hetzelfde grijze beton omarmt en weigert iets anders te zijn dan een ja-knikkende witte vlek op de muren van de maatschappij. Aan de rand van het graf kan je nog net de kleuren die Nederland vroeger had zien verschijnen aan de randen. De populisten vervloeken die randen, de mensen die het verleden nog herinneren zoals het was bejubelen ze. "De randen bewijzen dat kleur nog springlevend is in ons land!" roepen ze, terwijl ze wijzen naar hetgeen de populisten hardhandig tegen het beton schoppen. Nederland is het land van populisten en hun grijze werkelijkheid geworden.

De enige kleur die we nog mogen zien is de jaarlijks terugkerende zwarte piet. Zijn vrolijke capriolen moeten gezien worden als een fijne herinnering aan een onbezorgde jeugd waarbij je ouders je voorlogen over wie de cadeau's kocht. De kleuren in de kleding van zwarte piet, de dieprode lippen en veer op zijn vrolijke hoed, dat zijn pas kleuren. Zijn zwart-geschilderde gezicht is ook een kleur. Er is, volgens de populisten geen reden om te klagen. Als je kleur wilt zien hoef je alleen maar naar de vrolijke zwarte piet te kijken en de wereld is weer goed. Herinneren hoe onbezocht je jeugd was, dat moet je doen. Altijd denken aan hoe goed het vroeger was, toen we nog allemaal in onze eigen zuil naar de televisie keken en moeder-de-vrouw in de keuken sloofde op de avondmaaltijd. "Dat waren mooie tijden" zeggen de populisten, terwijl ze vies kijken naar de mensen die hun vader en moeder met alle liefde het land binnenhaalden om de puinhopen van de tweede wereldoorlog op te ruimen. Dat hun moeders vrolijk gekleurde hoofddoekjes droeg als ze naar buiten ging vergeten de populisten liever. Hun moeder was namelijk van het onberispelijke christelijke geloof, witter dan wit en saaier (sorry, moeders van weleer) dan het beton wat ze over het land gegoten hebben.

Langzaam keren we terug naar de verzuilde samenleving van de jaren vijftig. Iedereen een eigen televisiezender, waarbij de populisten kunnen kiezen uit elke commerciële zender en programma's die de glorie van het populisme bejubelen terugvinden op de publieke omroep. De rest is een minderheidsgroepering die blij mag zijn met één programma in de twee weken op televisie en zelf-uitgegeven dagbladen, aangezien de kranten ook volstaan van het populistische jubelverhaal. Er zullen wel andere geluiden zijn, maar net als de kleuren die nog aan de randen van het grijze beton verschijnen worden deze weggehoond door populisten. Ze zeggen dat ze 'uit tolerantie' er niet meer tegenaan trappen, maar iedereen die als paria weggezet wordt zal anders vermoeden. Het betonnen blok dat ze tegenover zich vinden is onwrikbaar en niet meer te slechten. Ze mogen blij zijn dat er een klein stukje gereserveerd is op de droge, uitgestorven vlakte die Nederland aan het worden is. Weggestopt in afbraakbuurten en overvolle centra, met slechts één keer per week een stukje op televisie hoe de werkelijkheid van iedereen die geen populist is eruitziet.

Maar laten we niet op de zaken vooruitlopen. Voordat de verzuiling van grijs Nederland daadwerkelijk heeft plaatsgevonden zullen er eerst nog vele acties gevoerd moeten worden. Rechtszaken over futiliteiten en issues die nergens over gaan zijn al aan de orde van de dag, doodsbedreigingen zijn inmiddels normaal aan het worden en het wachten is op de eerste dode die door extremistisch geweld zal vallen. Aan welke kant de dode zal vallen is niet belangrijk, maar de populisten hopen dat één van hen het slachtoffer zal zijn. Over de rug van hun dode kameraad zullen ze de kleurrijken en minderheden ideologisch volledig kunnen vermorzelen en de gewenste verzuiling nog sneller vorm geven. Mocht er een slachtoffer aan de andere kant vallen, dan zal de media het afdoen als een "eigen schuld" verhaal. Ze zullen de dode afschilderen als een vrouw in schaarse kleding die erom vraagt om verkracht te worden en woorden gebruiken die deze krankzinnige redenaties onderbouwen. Wat er ook gebeurt, de populisten zullen altijd winnen.

Vandaag staan we aan het graf van kleurrijk Nederland en zien toe hoe de media, samen met de populisten het gat in de grond dichtgooien. We horen de gesmoorde kreten wel uit het graf opstijgen, maar we doen niets meer. Ons hoofd is bij de avondmaaltijd van vandaag, de huishoudelijke taken van morgen en het moment dat onze kinderen uit school komen. We kijken hoe de betonnen plaat op z'n plaats gelegd worden en gaan naar huis, waar de zwart-witte meubelen van Ikea ons huis opsieren.
"Het leven is goed" zeggen we en weer sluiten we onze ogen. Achter onze oogleden is het ook altijd donker.

Welterusten, Nederland. Het was fijn om in kleur te mogen opgroeien, ik hoop dat onze kinderen het jullie niet kwalijk nemen dat zij in een grijze betonnen maatschappij hetzelfde moeten doen.

30 oktober 2014

Wakker geworden

Het was niet de eerste keer dat ik mij gedurende de dag had volgegoten met alcoholische dranken om beneveld in slaap te vallen. Meestal draaide de wereld, mijn slaapkamer, om mij heen als ik in bed lag. Ik probeerde altijd goed dronken te zijn, voordat ik mij uitkleedde en in bed stapte.
Vanavond was geen uitzondering, zoals het ook geen uitzondering was dat ik om vier uur 's nachts ontwaakte en voelde dat het gezichtsloze duister mij aanstaarde.

Ik opende mijn ogen, zonder mijn hoofd van het kussen op te tillen en keek terug. Niet dat ik veel kon zien. Het was vooral donker in mijn slaapkamer. Precies dezelfde duisternis als ik in mijn hoofd voelde malen als ik niets gedronken had. Zoals ik het nu in mijn slaapkamer voelde zitten. De duisternis was niet alleen meer in mijn hoofd, het was aanwezig bij mij in de ruimte. Ik probeerde het te zien. Niets. Ik probeerde zijn aanwezigheid te voelen. Niets, behalve dat de haren rechtop in mijn nek stonden. Kippenvel trok zich in banen over mijn arm. Dit was precies de reden dat ik was gaan drinken. Ik wilde niet weten wat de duisternis in de nachtelijke uren met mij deed. Dat het in mijn hoofd zat, mijn gedachte beheerste was al erg genoeg. Dit was teveel.

Geschuifel klonk in de hoek van de kamer. Een zacht, natte beweging. Iets kwam dichterbij. Ik draaide mijn hoofd in de richting van het geluid en zag niets anders dan duisternis. Er was niets te zien. Zwart op zwart. Een schaduw in het donker. Weer dat zachte geschuifel, iets dichterbij nu. Ik bleef staren naar de plaats waar het geluid vandaan kwam. Dat ik doodsbang was liet ik niet merken, het duister in mijn hoofd wist altijd precies wanneer ik bang was en hoe het hier gebruik van kon maken. Ik wist zeker dat het nu niet anders zou zijn. Alleen was de duisternis nu buiten mijn hoofd en keek het mij aan. Opeens voelde ik zijn blik over mijn lichaam gaan. Angstvallig hield ik mij stil over het dekbed. Ik wist helemaal niet of het wel doorhad dat ik wakker was, maar aangezien ik mijn ogen open had en mijn hoofd bewogen had vermoedde ik het ergste. Het maakte mijn angst niet minder.
Doodstil bleef ik liggen, terwijl het geschuifel steeds dichterbij kwam. Ik zag nog steeds niets.

Het leek net of de duisternis naast mij donkerder werd. Alsof het opgevuld werd met iets dat nog donkerder dan het lichtloze deel van mijn slaapkamer. Dit moest wel de duisternis zijn die ik de hele tijd al hoorde bewegen. De duisternis uit mijn hoofd die naar buiten was gekomen, terwijl ik volledig in coma lag door de hoeveelheid alcohol in mijn lichaam. Weer probeerde ik een aanwezigheid te voelen. Niets, helemaal niets. Ik voelde niets en toch wist ik dat er iets was.
Plotseling voel ik een hand op mijn onderbeen. Vlak boven mijn scheenbeen grijpt iets naar mijn been onder het dekbed. Ik voel de ijzige koude door het dekbed heen, op mijn huid. Mijn hart bonst in mijn keel. De angst die ik eerder voelde schiet mijlenver omhoog. Nu voel ik werkelijk doodsangst.

De hand blijft mijn onderbeen omknellen. Niet hard, maar hard genoeg om het idee te hebben dat iets in mij knijpt. Ik weet niet wat ik moet doen. Mijn hoofd optillen durf ik niet meer, maar ik staar wel in de richting waar de duisternis veel zwarter is. Het is een vage vorm. Niet menselijk, niet dierlijk, maar vaag. Iets diffuus, alsof iemand een schaduw in mijn ooghoek laat bewegen. Net zo plotseling als de hand op mijn been werd gelegd verdwijnt deze weer. De zwarte duisternis lijkt ook verdwenen. Het is ook stil. Even.
Ik lig nog steeds met mijn ogen open, te staren in de duisternis om mij haan als de geluiden weer beginnen. Nu vlak naast mijn bed, soms zelfs onder mijn bed. Het is geen geschuifel meer, maar echte voetstappen. Hoeven die over grint lopen. Zuignappen op de muur van een badkamer. Nagels die een boomstam opklimmen. Alles door elkaar en oorverdovend. Ik hoop dat de buren het ook horen, maar ik durf niets te doen. De geluiden zijn zo dichtbij dat ik helemaal niet meer durf te bewegen. Ik ben veel te bang dat ik iets aanraak als ik mijn arm onder de dekens vandaan haal. Ik wil helemaal niets aanraken. Ik wil dat het weggaat. Alles beter dan dit, was ik maar nooit wakker geworden.

Dat het allemaal nog veel erger kon kon ik toen niet bedenken. Het werd wel erger. Veel erger. De geluiden bleven aanhouden en nog veel erger was het gevoel dat er iets bij mij in bed gekomen was. Ik voelde het bed bewegen onder het gewicht van de duisternis. Het had een vaste vorm, een gewicht. Het was meer dan een hand alleen. Er was echt iets aanwezig, meer dan alleen duisternis. "Was dit wel de duisternis uit mijn hoofd?" Het antwoord liet niet snel op zich wachten. Ik werd op het bed gedrukt. Handen duwden tegen mijn borstkas, op mijn benen, mijn hoofd, overal. Het zat bovenop mij. Pinde mij vast op het bed, onder het dekbed. En het lachte. Niet in geluid, maar in mijn hoofd. In mijn hoofd lachte het keihard, sardonisch hard. Ik dacht dat ik doodging. Ik hoopte dat ik doodging. Mijn geest vloeide naar de rand van krankzinnigheid. Dit was veel meer dan ik aankon.

En toen voelde ik hem in mij. Hij kroop via elke lichaamsopening die hij kon vinden naar binnen. Dat ik nog kleding droeg of onder een dekbed lag bood geen solaas. Het was net over het overal doorheen ging. Overal, behalve door het vlees dat mijn lichaam vormde. Daar drong het met geweld naar binnen. De pijn was afgrijselijk. Ik gilde, om gesmoord te worden door meer van zijn aanwezigheid in mijn mond. Hij verstikte mij. Mijn neus zat net zo vol als mijn mond. Mijn gehoor was uitgeschakeld doordat hij ook in mijn gehoorgangen zat. Alleen mijn ogen waren vrij. Ik zag alles. Hoe de duisternis bovenop mij zat, in mij kroop en overal aanwezig was. Zijn gewicht bleef mij op het bed pinnen. Ik kon geen beweging maken. Ik kon helemaal niets meer, behalve angstig toekijken hoe hij mij gewelddadig binnendrong. Langzaam voelde ik het leven uit mij glijden. Ik kreeg geen lucht, waardoor het steeds donkerder in mijn hoofd werd. Nu wilde ik ook sterven. Ik verwelkomde deze gevoelens. "Laat mij alsjeblieft sterven" sprak ik in mijzelf. Ik wilde nooit meer wakker worden. Nooit meer dit hoeven meemaken, maar ik had wederom pech.

Opeens was mijn neus en mond vrij van zijn aanwezigheid. Als bij toverslag was hij verdwenen. Mijn mond was leeg, mijn neus was leeg. Ik haalde een diepe teug adem en gilde het uit. Ik gilde harder dan ik ooit gegild had. Het was, op dat moment, het enige wat ik nog kon doen om niet helemaal krankzinnig te worden. Ik voelde mij zweven op die rand. Er hoefde maar één ding te gebeuren en ik zou over de rand vallen. Ik gilde en gilde dus, in de hoop dat de buren mij zouden horen. Dat ze de politie zouden bellen en iemand de deur hier zou openbreken. Ik hoopte dat iemand mijn slaapkamer binnen zou stormen, terwijl ze het licht aandeden. Dat ze de duisternis zouden vangen in een felle bundel licht. Dus gilde ik. Ik gilde net zo lang tot mijn stem het begaf. En daarna gilde ik nog wat, al was het niets meer dan schor gekras. Net een kraai met een zware verkoudheid.

Ik moest een beetje lachen om mijn schorre gekras. Het gegil dat ik gedaan had. Terwijl mijn lach wegsterft in de donkere kamer hoor ik weer iets. Een stem. In mijn hoofd. De duisternis sprak tegen mij, maar ik hoorde al niet meer wat hij zei. Ik viel over de rand. Mijn geest verkruimelde in mijn handen. Er was niets meer, er was alleen nog het land van totale gekte en krankzinnigheid. Eindelijk was ik echt wakker geworden. Ik was ontwaakt in het land van duisternis. In zijn land. Hij had mij waar hij mij wilde hebben en begon te eten. Ik wenste hem smakelijk eten. Zelf had ik geen honger meer. Ik wilde alleen nog slapen, maar was bang om weer wakker te worden.

27 oktober 2014

Waar de Goden wonen

Sinds het begin der tijden zijn we op zoek naar de plaats van God in de natuur. Op precies te zijn zijn we op zoek naar de zingeving van het geheel, waarom zou we hier en met welke reden. Legitieme vragen, waar ik het antwoord ook niet op heb. Deze vragen kunnen beantwoorden is bijna worden als de Goden die alles bij elkaar gebracht hebben en zorgden dat er meer is dan alleen de materie die we kunnen zien. Ze zeggen weleens dat de vraag stellen, hem beantwoorden is. Maar dat gaat in dit geval niet op. Misschien is de zoektocht naar het antwoord op de vraag van het heelal, het leven en de rest wel hetgeen wat we zoeken, maar dat zullen we nooit weten. We kunnen het ook niemand vragen. Er is geen mogelijkheid om te praten met God of enige Godheid. Het enige wat we kunnen is op zoek gaan waar de Goden en God zich ophouden, wat ook een onmogelijke taak lijkt te zijn.

Wat weten we precies van God? Of laten we het doortrekken naar meerdere Goden, want waarom zou je jezelf beperken tot één super-identiteit wanneer het universum groot genoeg is voor ons allemaal? Een voorwaarde voor een God is dat hij/zij boven de natuurwetten staat. De theoretische ideeën die ons universum, de materie en alles vormgeven gelden niet in de wereld van een God. Daar is geen plaats voor, het is zelfs essentieel voor een God. Zonder de beknellende natuurwetten, zonder zwaartekracht, donkere materie en energievelden die we niet zien, maar wel kunnen meten. Een God staat daar allemaal buiten of heeft daar geen last van. Al is het een beetje vreemd om te spreken van een God die ergens last van heeft. Dat kunnen we nooit weten en het betekend zelfs dat we God menselijke emoties gaan toebedelen, iets wat nogal pretentieus is. Alles wat ons menselijk maakt, zal niet te vinden zijn bij iets omnipresent als een God. Dat denken maakt het hele idee van een God belachelijk. Wij, mensen zijn niets meer dan intelligente dieren die kunnen reflecteren over het bestaan van een God. Zoals we kunnen nadenken over de eigenschappen van bliksem en er een betekenis aan kunnen geven.

In tegenstelling tot bliksem, wat een uiting van elektrostatische eigenschappen in de fysieke natuur is, heeft God geen plaats in deze natuur. Hij of zij staat daarbuiten en zelfs het bespreken van een geslacht voor een God is volslagen belachelijk, maar omdat we ook beperkt zijn tot de grenzen van taal is het makkelijker om het te doen. Een God staat los van deze beperkingen en dat maakt het plaatsen van een God in ons universum moeilijk. Moeilijk is alleen niet onmogelijk.
Er zijn plaatsen in het universum waar de natuurwetten ophouden te bestaan. Waar überhaupt alles wat wij als 'normaal' beschouwen ophoudt met normaal zijn. Het zijn onbegrijpelijke plaatsen, tijd en ruimte zijn daar slechts begrippen die niets betekenen. Een plaats waar tijd niet geld is bijna niet voor te stellen, net zo min als het onmogelijk is om een plek voor te stellen waar ruimte niet voorkomt en er toch oneindig veel materie inpast. Het klinkt bijna als iets wat we vroeger verzonnen om de wereld om ons heen te duiden. Je mag het ook sci-fi noemen, wat het tot niet heel lang geleden ook was. Het is ook vrij moeilijk om zulke plaatsen voor te stellen, al weten we inmiddels dat ze echt bestaan. Plaatsen waar tijd, ruimte en licht niet meer bestaan en niet kunnen ontsnappen. We noemen ze zwarte gaten, de enige plaats in het universum waar de natuurwetten niet meer gelden.

Diep in een zwart gat is de singulariteit hetgeen waar alles wat we niet begrijpen gebeurt. Een plaats in ons universum waar dingen gebeuren die eigenlijk niet kunnen. Natuurwetten houden hier op en daarmee kan dit de enige plaats zijn waar een God zich ophoudt. Het zou zelfs kunnen dat de singulariteit zelf de God is. Nu wil ik wel een onderscheidt maken tussen de gewone zwarte gaten, zeg maar de kleintjes en een super-massief zwart gat, zoals te vinden in het centrum van een melkwegstelsel. Volgens de theorieën die de beschrijving van melkwegstelsels volgen is het super-massieve zwarte gat in het centrum essentieel. Zonder zo'n zwart gat zouden er geen melkwegstelsels bestaan en zonder dat is er geen plaats voor sterren en planeten. Je zou bijna kunnen stellen dat zwarte gaten essentieel zijn voor het ontstaan van leven an sich, want zonder de aanwezigheid van deze zou het universum er heel anders uitzien. Vormlozer, minder geordend, zonder enige structuur en ideeën van vast materie. Nu is het een hele grote stap om van de creatie van melkwegstelsels naar een onbeduidend planeetje te gaan als de aarde, waar (gelukkig voor ons) leven is ontstaan, maar het een sluit het ander niet uit. Zoals de mensheid er niet zou zijn zonder voorvaderen die uit de boom klommen, zo zou er geen aarde zijn zonder het melkwegstelsel waar onze zon zich bevindt.

Zwarte gaten creëren, dat is vanuit wetenschappelijk oogpunt gezien inmiddels bekend. Net zoals iedereen weet dat zwarte gaten alles opeten. Materie, licht, tijd, alles verdwijnt in een zwart gat om er nooit meer uit te komen. Dat en het feit dat ze zorg dragen voor de vorming van melkwegstelsels maakt ze erg vreemde plaatsen. Überhaupt de volledige afwezigheid van de natuurwetten, tijd en ruimte maakt ze hele vreemde plaatsen. Het normale denken gaat verloren op deze plaatsen.
Het is niet voor te stellen hoe het is om in de singulariteit te leven. Om een singulariteit te zijn is zelfs nog veel verder van de dingen die wij ons kunnen voorstellen, maar als we willen gaan waar de Goden zijn moeten we wel daarheen. Er is geen andere plaats in het universum waar alle voorwaarden waar een God aan moet voldoen samenkomen, alleen hetgeen we als omnipresent noemen kunnen we hier niet terugvinden. En toch zou het hier wel te vinden kunnen zijn. We weten niet hoe een singulariteit eruitziet. Er is geen tijd, geen ruimte en geen plaats. Het zou goed kunnen dat alles aanwezig is, dat het alles in het niets is. De natuurwetten gelden er tenslotte ook niet, waardoor dingen mogelijk worden die onze geestelijke vermogen te boven gaan.

Hoe langer je erover nadenkt, hoe vreemder zwarte gaten en de singulariteit daarin worden. Net zo vreemd als proberen achter de zin van het leven, het heelal en de rest te achterhalen en misschien zelfs nog wel veel vreemder. Het kan niet anders dan dat Goden op deze plaatsen wonen, dat Goden de singulariteit zijn. We zijn met deze kennis alleen nog geen stap verder gekomen.

16 oktober 2014

Waarom we anderen helpen

"Televisie kijken maakt je dom!" riep zomaar iemand in mijn straat. Hij zette zijn bewering kracht bij door met zijn vuist te schudden en een beetje te spugen bij het woord televisie. Ik ga niet zeggen dat hij gelijk heeft, zoals ik ook niet ga zeggen dat hij ongelijk heeft. Het ligt in mijn optiek geheel naar welke programma's en zenders je op de televisie kijkt, maar over het algemeen worden er vrij domme dingen uitgezonden op televisie. Talentenshows, slecht geacteerd Nederlands drama, reality-shows en zogenaamde nieuwsprogramma's waarbij de makers het nieuws creëren door zich als een hufter te gedragen. Dat zijn inderdaad zaken die bijdragen aan het afsterven van het intellect. Ze faciliteren het wegkijken van de echte problemen, weg van de belangrijke zaken en de weg naar zinloos vermaak. Het brood-en-spelen uit de vroegere Romeinse tijd, want toen wisten ze het ook al. Geef de bevolking zinloos, makkelijk vermaak en het nadenken stopt. Al is dat misschien ook wat kort door de bocht, want waarom kijken mensen graag naar programma's waarbij nadenken niet nodig is en het vermaak als pap zonder krenten naar binnen geschoven wordt?

Hoeveel verklaringen je voor deze vraag kan vinden weet ik niet. Ik vermoed veel en erger is nog dat ze hoogstwaarschijnlijk allemaal juist zijn, maar als je het terugbrengt naar de kern dan komt het op één ding neer. We herkennen onszelf in deze programma's. Ze zijn een weergave van het leven, soms niet hetgeen we leiden maar wel waarin we onszelf kunnen herkennen. Daarom kijken we graag naar drama en reality, dat is herkenbaar. Het gaat over mensen zoals de buurvrouw verderop, de vader die je bij het schoolplein ziet staan of dat goedgeklede persoon die je door de ruit zag (toen je op je werk naar buiten keek). We willen onszelf graag kunnen identificeren met de personen op televisie.

Je kan het een raadsel noemen waarom we het doen. Je kan ook jezelf wat meer verdiepen in de mensen om je heen en leren dat de onderlinge herkenbaarheid ons als soort verder helpt. We identificeren ons met anderen, omdat zij tot dezelfde groep behoren. Zolang we anderen, de mensen die ons nader staan, helpen heb je grote kans dat zij de gunst teruggeven. Op deze manier overleef je. Iets wat in vroegere tijden uitermate handig was. Iemand die het voedsel met je deelt zie je ook liever dan een vreemdeling waarvan je de motieven niet kent. Je waarschuwt de eerste ook sneller voor vraatzuchtige roofdieren, dan iemand die je toch niet kent of een band mee hebt.
Nu leven we niet meer in een maatschappij waarbij het jagen-en-verzamelen het belangrijkste is wat we doen, maar de principes uit die tijd zijn nog volledig in leven. We vereenzelvigen ons met mensen die we herkennen. Die zullen we sneller helpen, dan degene die ver van ons af staan. Mensen die tot je familie behoren kunnen ook bijna niets fout doen en als ze het wel doen, zijn we snel geneigd ze te vergeven.

Terug naar de televisie, want op televisie zie je geen familie of mensen die je daadwerkelijk kent. Toch herkennen we onszelf in deze personen. We zouden zelfs bereid zijn deze mensen te helpen, als ze ons om hulp zouden vragen. We doen het ook massaal. Een bekende Nederlander hoeft maar een oproep te doen om een "goed doel" te helpen en de donaties stromen binnen. Soms wat meer dan anders, maar de bereidwilligheid is groot. Je zou denken dat onbekenden hierdoor het nakijken hebben. Ze hebben niet het bereik van een bekende Nederlander en de herkenbaarheid lijkt ook minder groot, maar minder is waar. Ook een onbekende Nederlander kan rekenen op de steun van vreemden, zolang er maar een grote mate van herkenbaarheid in de persoon zit.
Zo las ik het relaas van een vrouw die door omstandigheden dakloos was geraakt en via sociale media vroeg om een kleine donatie om haar weer op weg te helpen. Voordat ze het wist had ze ettelijke honderden euro's opgehaald, allemaal verkregen door mensen die ze niet kende. Puur doordat die mensen zichzelf in haar herkende. Ze behoort tot dezelfde groep mensen, dus help je omdat je vanuit evolutionair oogpunt daarmee jezelf helpt. Je zorgt dat jouw groep overleeft en daarmee heb jij meer kans dat je zelf overleeft. Hiermee is altruïsme bijna een zinvolle beweging, maar ook iets dat vanuit de evolutie ons meegegeven is.

Zelfs mensen die openlijk liegen en bedreigen kunnen rekenen op hulp, zolang ze maar herkenbaar voor de mensen blijven. Iemand die al vijf keer een levensbedreigende ziekte heeft 'overleeft' en met weinig subtiele bewoordingen mensen die haar bekritiseren aanvalt kan gewoon rekenen op mensen die achter haar staan. Ze is namelijk herkenbaar, men kan zich met haar identificeren. "Eén van ons" zou je bijna kunnen zeggen en dus willen mensen haar helpen wanneer ze zogenaamd weer in de problemen is gekomen. Dat ze misbruikt maakt van het principe dat mensen altijd anderen binnen hun groep willen helpen, dringt niet door. Het is iets wat mensen niet willen zien, omdat ze het zelf nooit zullen doen.
Ook iemand die door haar houding, manier van werken en gebrek aan zelfreflectie keer op keer in de problemen raakt wordt geholpen. Haar houding is misschien afwijkend, maar toch weet ze haar plaats binnen de groep. Ze blijft herkenbaar als iemand die onderdeel uitmaakt van de groep, herkenbaar is voor anderen. Zoals met de mensen die liegen en bedriegen om de goedheid van mensen uit te buiten, kan je jezelf identificeren met haar. Je weet wat je aan haar hebt en waar haar plaats in de maatschappij is. Om het heel simpel te stellen, deze mensen zouden je buurvrouw kunnen zijn en die help je ook wanneer ze het even zwaar hebben. Gewoon met een klein gebaar, een kleine bijdrage of een handeling die op dat moment nodig is. We helpen, zodat wij ooit (misschien) ook geholpen kunnen worden.

Hoe anders is het als je afwijkt. Een grote baardige kerel met leren jas, tatoeages overal en een gigantische motor tussen zijn benen zal minder snel op een bijdrage kunnen rekenen wanneer hij dat nodig heeft, dan bovengenoemde voorbeelden. Je hoeft niet eens een enge biker te zijn om af te wijken. De dingen anders zeggen, anders doen dan normaal is, is al meer dan genoeg. Zodra mensen zich niet je je kunnen vereenzelvigen hoef je ook niet meer op hulp te rekenen. Er is geen herkenbaarheid, dus geen noodzaak om moeite te doen. Iemand die niet tot jouw groep behoort heeft geen recht van spreken, geen recht op hulp en laat je links liggen. Niet dat je de persoon niet zien, maar er is geen reden om een vinger uit te steken.
Toch is dit fenomeen raar. We zijn allemaal mensen, dus waarom zou je iemand die afwijkt van jouw visie niet helpen? Ik heb er geen antwoord op, alleen dat het ook anders moet kunnen. Doordat ik mijzelf durf te zijn schijn ik ook af te wijken. Niet dat ik het ooit gemerkt heb, voor mijzelf dan, maar het schijnt zo te zijn. Het zal ook de reden zijn dat mijn oproepen om hulp en een eventuele bijdrage met een tegenprestatie totaal geen response krijgen. Ik vind het verwonderlijk, ergens ook best ongelooflijk. Dat moet toch anders kunnen, vraag ik mij af.

Daarom doe ik het gewoon nog een keer. Help eens een afwijkend persoon, iemand die niet tot jouw wereldvisie en beeld van hoe mensen horen te zijn. Doe eens iets anders, wees zelf eens afwijkend en durf uit je comfortabele zone te stappen. Help eens iemand die je niet begrijpt, nooit zal begrijpen en waarvan je dingen denkt die je niet durft uit te spreken.

Om het kort te houden: Help mij, koop iets en maak iedereen eens blij.

10 oktober 2014

De metaforische hyena

Een uitgestrekte stofvlakte ligt zinderend van het zonlicht achter hem. Hij kijkt fier in de camera. Zijn hoofd opgeheven, alsof hij koning is en het stof aan zijn voeten, gestoken in oude (misschien wel zelfgemaakte) sandalen, aan hem cadeau is gedaan. Over zijn schouder hangt de pels van een niet nader te definiëren diersoort, welke met een riem om zijn middel is vastgemaakt. De halflange, kaki-kleurige broek eronder is bevuild met het stof van zijn wereld. Het lijkt hem niet te deren. Hij is trots op zijn wereld, trots op zijn leefomgeving en de zinderende lucht boven de vlakte. Hij weet zichzelf ongenaakbaar, misschien zelfs onoverwinbaar. Een status die hij zichzelf toebedeeld heeft door de hyena aan zijn zijde.

Het dier ligt gemuilkorfd aan zijn voeten. Loom kijkt het de camera in. De ketting loopt om zijn nek in een boogje naar de rechterhand van de man. Het is duidelijk dat het dier bij de man hoort. Dat het zijn huisdier is en hij de hyena in zijn bed laat slapen. Of ze vrienden zijn, het dier de man respecteert is niet af te lezen. We dwalen af, het is niet belangrijk wie wie respecteert. De hyena zal het ook worst zijn. Het beest zal naar verluid graag worst eten, al is dit ook een grote onbekende. De man vertelt niet wat de hyena eet, laat staan of hij hem worst te eten geeft. Het is ook slechts een foto waar we naar kijken. Nu is het wel een foto vol metaforen, een plaats waar je meer kan zien dan je op het eerste gezicht zou denken.

De fotograaf heeft een duidelijke bedoeling gehad door deze man met zijn hyena op de foto te zetten. Alsof hij wilde zeggen dat de wereld ook niet altijd duidelijk is, maar door goed te kijken en even na te denken er een hoop duidelijk wordt. De man op de foto is iemand met een talent. Een talent dat niet iedereen heeft en daarom kan hij zo hoogmoedig in de camera kijken. Hij is speciaal, hij kan iets dat andere mensen niet kunnen. En hij is er trots op. Zijn talent ligt naast hem. De hyena is de metafoor die het talent moet uitdrukken. Via het dier krijgen wij een inzicht in wat de fotograaf bedoeld. Talent is geen lief zachtaardig diertje. Het is een vraatzuchtig beest, dat met zijn kaken botten kan breken en vlees verscheuren. Je kan ook niet zeggen dat talent elegant is of mooi. Hyena's zijn ook geen mooie dieren en toch zie je de schoonheid in de manier waarop ze kijken. Zoals ze lopen en de wereld eigen maken, daar ligt de ware schoonheid van het dier. Daar ligt ook de schoonheid van talent. Het is afzichtelijk om te zien, maar zodra je nog een keertje goed kijkt komt de onderliggende pracht te voorschijn. Maar laten we wel eerlijk zijn, die pracht en schoonheid die in talent verborgen zit zie je alleen als het er ook daadwerkelijk inzit.

We kijken nog een keer naar de foto en zien dat de hyena een vies, mottig beest is. De loomheid die we in eerste instantie in zijn ogen zagen is een lethargie die zijn weerga niet kent. Het is een lege blik, uitdrukkingloos en dood. Er zitten kale plekken op zijn vacht. Hele plukken ontbreken en de ketting om zijn nek is er duidelijk alleen voor de sier. Dit is geen gevaarlijk, vraatzuchtig monster. Dit is een doodgeslagen puppy met het uiterlijk van een monster. De kans is groot dat er achter de gemuilkorfde bek een tandeloze mond schuilgaat. Dat het beest niets meer dan uiterlijk vertoon zonder enige inhoud is. De fotograaf had zijn metafoor niet beter kunnen treffen. Het is duidelijk dat hij wil zeggen dat er mensen zijn die hun talent verkwanseld hebben om hun eigen ego op te krikken. Het talent dat ze hadden, hetgeen ze anders maakten dan de gewone mensen, is niets meer dan uiterlijk vertoon. Ze schermen ermee en zijn trots op iets dat meer dood dan levend is.

Je zou zelfs kunnen zeggen dat de hyena op de foto helemaal geen talent voorstelt, maar alleen de arrogantie van de eigenaar uitbeeld. Dat er geen talent is, alleen een grote mond en het idee dat er een talent is. Tenslotte kan iedereen wel iets en is het echte talent mensen te raken met hetgeen je kan. Iets wat vele mensen helemaal niet kunnen. Ze komen niet verder dan een huis-tuin-en-keuken-talent. Iets waar niets mis mee is, maar zodra je ermee gaat schermen alsof het iets bijzonders is heb je een tandeloze, mottige hyena aan een ketting naast je liggen. Die personen denken dat ze bijzonders zijn, dat ze iets kunnen wat anderen niet kunnen en zien niet dat ze anderen niet raken. Het enige wat ze doen is anderen ergeren en achter hun rug uitgelachen worden. De man met de hyena wordt achter zijn rug ook uitgelachen. Als je goed naar de foto kijkt, zie je links op de achtergrond in het zinderende stof enkele mensen staan met hun handen voor de mond. Ze lachen en wijzen naar de man op de voorgrond. Hij is een schertsfiguur voor hen. Zijn arrogante houding en zijn idee dat de hyena naast hem ontzag inboezemt maakt hem de clown van hun gemeenschap. En iedereen weet het. Iedereen ziet het, alleen de man zelf weigert het te zien. Hij blijft volharden in zijn houding.

Toch is het deze houding die hem altijd verder heeft geholpen. Het heeft hem geholpen om zijn hyena aan iedereen die het maar wilde zien te tonen. Het was ooit ook een machtig beest om te zien. In het begin glommen de ogen, schitterde de vacht in de zon en kon de man leven van de opbrengsten die de hyena hem bracht. De hyena of het talent dat hij moet voorstellen was iets om trots om te zijn, maar de trots sloeg om in arrogantie. En de arrogantie zorgde dat het talent dof werd, de kansen verdwenen en er niets meer overbleef dan een schim van zichzelf. Het is niet duidelijk hoe de man verder leeft. De foto laat het niet zien, maar het is duidelijk dat het niet meer via de opbrengsten die zijn hyena met zich meebracht is. De man heeft alleen zijn houding nog en die brengt hem niets. Hij lijkt ook te zeggen dat hij gelukkig is, maar zijn ogen stralen niet meer. Alleen boosheid naar de wereld valt erin af te lezen, alsof hij wil zeggen dat zijn langzame gang naar de stoffige grond de schuld van anderen is. Alsof hij niet kan zien dat hij zelf de oorzaak voor het verkwanselen van zijn talent is. Het is ook te hopen dat de hyena snel sterft, dan kan het inzicht bij de man eindelijk beginnen. Al is het misschien al te laat, maar dat wil de fotograaf niet zeggen. Hij laat slechts het beeld zien. Hij zal het nooit zover laten komen dat hij zijn talent laat verkwanselen.

Eerder verschenen op De Dagelijkse Spiegel.nl

4 september 2014

Altijd glimlachen

Zoals ik je had zien komen heb ik je ook weer zien gaan. Je ziel diep onder je armen gestoken, een plastic tasje met je overige bezittingen en een glimlach op je gezicht. Je wist het altijd mooi te brengen. Voor jou bestond er geen verdriet en ellende, voor jou was het leven altijd een feest. Zelfs als alles tegenzat bleef je glimlachen. Je gezicht leek vast te zitten in deze permanente staat van blijdschap en vrolijkheid.

Ik kan mij herinneren dat ik je gevraagd heb of je echt zo vrolijk was. Of je gedachten de glimlach op je gezicht evenaarden, maar daar heb je nooit antwoord op gegeven. In je ogen kon ik het antwoord ook niet lezen. Ze zeggen weleens dat je de glimlach op iemands mond in de ogen moet terugzien, anders is het een neppe glimlach. Maar jouw ogen verraden niets. Je eeuwige glimlach geeft geen vergelijkingsmateriaal met een normale situatie. Je lacht altijd, dus je ogen lachen waarschijnlijk mee. Of ze lachen helemaal niet, maar omdat ik niet wist hoe je ogen keken als je niet lacht kon ik het niet zien. Op mijn vragen gaf je nooit antwoord. Glimlachend haalde je je schouders op en ging verder met datgene waarmee je bezig was. Meestal niets, vaak zat je alleen in de tuin te genieten van de zon. Of te kijken hoe de regen op het gras en tuinpad viel. Soms liep je naakt rond, mij uitdagend met je rondingen en je sexy lichaam. Dan hadden we seks of niet. Het lag er altijd aan wat jij wilde. Of jij bereid was mij aan te raken en ik de juiste muziek opgezet had. Je deed soms ook om mij te tarten. Dan liep je expres poedelnaakt rond en ging je met je benen wijd op de bank zitten. Ik kon niet anders dan naar je fraaie lippen kijken. Je vrouwelijkheid tussen je benen.

Je zag mij altijd staren en dan werd je glimlach breder, dieper. De glans in je ogen verdiepte zich ook. Het werd sardonisch. Je tartte mij en daagde mij uit iets te doen. Ik deed nooit meer dan staren. Je glimlach was mij te heilig. Het was je verdediging waar ik niet tegenop kon en waar ik ook vrees voor had. Waarom glimlachte je altijd? En waarom tartte je mij met je naaktheid? Welke reden had je om mij je kut te laten zien en er niets mee te doen? Ik vraag het mij nog steeds af. Het leek wel of je tussen je benen ook glimlachte. Een verticale glimlach. Iets anders kan ik er niet van maken. Maar het was wel een glimlach die mij geen blijdschap gaf, alleen een gevoel dat ik moest staren en waar ik jaren later nog van droomde.

Vlak nadat je weggaan was masturbeerde ik soms op de herinnering, zoals ik dat ook wilde doen als je zo voor mij zat. Alleen durfde ik het dan nooit. Daarom deed ik het altijd in de privé van mijn slaapkamer. De enige ruimte waar je nooit kwam, niet als ik daar was tenminste. Soms stond je voor mijn deur. Dan luisterde je naar wat ik deed of stond je er alleen maar? Ik heb het je eigenlijk nooit gevraagd. Als ik de deur opendeed en je stond daar glimlachend naar mij te kijken schrok ik altijd. Je aanwezigheid voor mijn slaapkamer was dan zo onverwachts, dat ik geen woord meer kon uitbrengen. Jij keek mij alleen aan, de eeuwige glimlach op je gezicht en dan liep je weg. Meestal liep je naar beneden om op de bank te gaan zitten. Soms zat je daar naakt, meestal gewoon gekleed en met de televisie aan. Je hield erg van televisie-kijken. Het gaf je rust, zei je altijd. Met de televisie maakte je je geest leeg en had je even een moment waarop je niet meer hoefde na te denken. Door de televisie werd je rustig, maar de glimlach bleef altijd. Het was net alsof je gezicht niet kon ontspannen of de glimlach juist de ontspannen houding van je gezicht was.

Televisie was heilig voor je. Het viel mij ook mee dat je de televisie liet staan toen je alles bij elkaar graaide en mij verliet. Je keek er wel naar toen je aan het inpakken was. Ik zag je even staren en de glimlach om je mond verstarren, maar je wendde je blik af en alles was weer goed. Je glimlach werd weer vloeibaar en de starende blik in je ogen verdween als sneeuw voor de zon. De laatste spullen gingen in je koffer, je ziel deed je onder je armen. Ik keek het allemaal lijdzaam aan. We hadden er al over gesproken in de dagen voor je vertrek. Hele avonden zaten we in de tuin, jij naakt en ik in het gras. Niets wat ik zei maakte je iets uit. Jij wilde weg. Je was mij zat en wilde de wereld verkennen zonder mij naast je. Ik was niet goed genoeg voor jou, omdat ik niet de persoon achter de glimlach wilde zien. Dat ik deze nooit te zien kreeg maakte voor jou niets uit. Het was mijn schuld en jouw glimlach was het bewijs daarvan. Ik moest maar goed nadenken voordat ik weer in zee stapte, voordat ik mijn voeten weer nat zou maken. Je glimlach vergezelde je woorden als een zweep. Het deed mij pijn. Het sneed zelfs keihard door mijn ziel, maar jij keek en lachte alleen maar. Jouw ziel was brandschoon, daar zorgde jij wel voor.

Ik keek je na hoe je met al je spullen en je ziel over het tuinpad liep. Je keek niet meer op, je glimlach op de wereld voorbij het hek gericht. De vrijheid tegemoet, zoals je het zelf noemde. Ik weet niet wat vrijheid is, maar naakt op je ivoren toren staan en je kut laten zien aan iedereen die maar wil kijken noem ik geen vrijheid. Dat je erbij glimlacht maakt het niet veel beter. Jouw vrijheid is mijn gevangenis en dat heb ik je altijd willen vertellen. Ik heb het je ook verteld, maar je luisterde nooit. Je glimlach was een masker waarachter je kon verbergen. De persoon achter de glimlach heb ik inderdaad nooit gezien. Ik zal de eerst zijn die het toegeeft, maar ik wilde die persoon ook niet zien. Iemand die altijd glimlacht kan nooit echt zijn. Iemand die mannen tart met haar seksualiteit kan nooit een persoon verbergen.

Je bent nooit meer dan een glimlach op een gezicht geweest en toch had ik plezier met je als we in de tuin zaten. Toch moest ik om je lachen als we samen op de bank zaten en de televisie mocht uitblijven. We grapten als we onze zielen aan het strijken waren en onze spullen afstoften. Ik ben blij dat ik je ooit leerde kennen en naar je lichaam mocht kijken, maar de herinneringen zijn inmiddels oud geworden. Ik denk dat je nog steeds glimlacht, zoals je altijd hebt gedaan, maar dat de lachrimpels je gezicht oud hebben gemaakt. Ik denk dat jouw glimlach je ware persoon niet meer kunnen verbergen en dat je ziel nog net onder je armen past. Zo kwam het wel over toen ik je voor het laatst op het station zag, dat ene moment waarop je voor de aanstormende trein stortte. Ik glimlachte bij de herinnering aan de tijd die wij doorbrachten, maar niet bij je ontzielde lichaam.

1 september 2014

Het leven

Voordat we doodgaan leven we. Het is dan ook zinvol om na een stuk over de dood het leven te vieren in alle glorie. Nu is dat voor mij een heel ander verhaal en moet ik mijn meningen over het leven steeds herzien. Ik ben ooit begonnen met het schrijven over de dood, omdat ik geen angst voor de dood heb. Ergens ben ik nieuwsgierig naar wat er aan het einde van het leven zal gebeuren. Is er een leven na de dood of verdwijnen we allemaal in een zwart gat. Doof het bewustzijn uit nadat we gestorven zijn? Ik weet het niet, al denk ik er wel over na en het is iets wat meer mensen doen. Gezien de vele religies, welke allemaal een andere uitleg geven aan de momenten na de dood, is het voor vele mensen belangrijk om te 'weten' wat er gebeurt als het leven ophoudt.

Toch leven we allemaal voordat we doodgaan. Ik ben daar geen uitzondering in en lange tijd heb ik uitgekeken naar het moment dat het leven mijn lichaam zal verlaten. Het zal voor veel mensen geen geheim zijn en voor andere misschien iets nieuws, maar ik heb altijd een hang naar doodgaan gehad. Het leven is zwaar als je mij bent, laat ik het daar ophouden. Niet dat het de lading dekt. Sterker nog, het dekt de lading voor geen meter maar ik heb geen zin om een ellenlange uitleg te geven over waarom ik lange tijd de dood als een welkome vriend zag. Ik wil het juist over het leven hebben en het plezier dat leven an sich is. Zelfs met de dood in je ogen kan je plezier hebben van het leven, tenminste dat is iets wat ik vind.

Een leven, het leven is een aaneenschakeling van toevalligheden. Je weet nooit wat er morgen, volgende week of zelfs over enkele momenten gaat gebeuren. Je leeft van het ene moment naar het andere, zonder dat je precies weet wat er gaat gebeuren. Je hebt evenveel kans om morgen door een auto overreden te worden als de loterij winnen (mits je aan de loterij meedoet natuurlijk). Niemand kan je vertellen wat er in de toekomst gaat gebeuren. De toekomst is een aaneenschakelingen van mogelijke gebeurtenissen, een plaats waar alles mogelijk is en alles kan gebeuren. Door het leven ben je in staat je weg te vinden in al deze mogelijkheden en gebeurtenissen. Je weet niet welke weg je zal terechtkomen, maar je kan alleen hopen dat je de juiste beslissingen neemt en het toeval je niet teveel rotzooi toebedeeld. Even voorop gesteld dat het toeval geen entiteit met een bewustzijn is. Toeval is gewoon iets wat in het universum bestaat en waar het hele gebeuren op gebouwd is. Zonder toeval geen leven en zonder leven zouden we het toeval niet opmerken.

Het is ook puur toeval dat ik altijd denk dat het leven beter kan ophouden en dat dit geheel niet erg is. Maar het is geen puur toeval dat ik van deze mening afgestapt ben. Sinds ik jou ken, of beter gezegd sinds jij mijn leven instapte ben ik anders gaan denken. Jij geeft mij een andere kijk op het leven. Je maakt mij nieuwsgierig naar de toekomst. Nieuwsgierig naar waar het toeval ons gaat brengen en welk pad we kunnen bewandelen om te komen waar toevallige gebeurtenissen ons kunnen brengen. Waar ik vroeger de dag van morgen als een diep zwart gat zag, breng jij een lichtje mee dat de duisternis een mening geeft. Het maakt niet uit dat ik niet weet wat de toekomst brengt, omdat ik weet dat jij naast mij staat. Je staat niet alleen naast mij, maar we lopen samen door de duisternis. We trotseren het toeval door het te laten gebeuren en te lachen om de eventuele ellende die het leven kan zijn. Ik durf best te zeggen dat jij mijn leven zin geeft op een manier die ik zelf niet zou kunnen. Je bent het licht op mijn pad en de reden dat ik nieuwsgierig ben naar wat de dag van morgen gaat brengen.

Het toeval dat ons samenbracht is al best bijzonder, zeker als je bedenkt wat er allemaal voor nodig was om dit te bewerkstelligen. Niet alleen de uitvinding van het internet, zoveel jaren geleden, maar ook de vele sites hierop hebben eraan meegedragen. Zonder deze zou ik nog dwalen in de duisternis en denken dat het leven niets meer dan een aaneenschakeling van toevalligheden in deze duisternis. Dan bleef ik denken dat ik in de wachtkamer van het leven zat te wachten op de dood. Nu zit ik misschien nog steeds in die wachtkamer, maar ik zie opeens alles wat er te doen is in die ruimte. Hoe het toeval jou bij mij bracht en hoe ik er naar uitkijk om meer toevalligheden met jou mee te maken. Het leven mag van mij nog lang duren, langer dan morgen en veel langer dan het idee dat er zo snel mogelijk een einde aan moet komen. De dood is nog steeds het einde van het leven en ik ben er nog steeds niet bang voor, maar tegenwoordig wil ik het leven ten volle leven. Je geeft mij zoveel zin in het leven dat ik hoop dat we het nog heel lang samen kunnen meemaken.

Ik ben blij met het toeval. Toeval dat je in mijn leven bracht, zoals toeval mij in jouw leven bracht. Hopelijk laat het toeval het toe dat het nog veel langer mag duren. En dan nog een beetje meer ook. Het toeval maakt het allemaal leuk, maar zonder jou zou er niet zoveel aan zijn. En dat mag iedereen best weten, toevallig.

16 augustus 2014

De dood

Iedereen gaat dood, dat is het onvermijdelijke resultaat van leven. Aan het einde staat de dood op je te wachten en is er niets meer. Niets meer dan hetgeen je wacht na de dood. Niemand weet wat dat is en vele speculeren erover. Hele religies zijn gebouwd op de momenten die je na je dood mag ervaren en alsnog kan het de grootste leugen zijn die we meegemaakt hebben. Groter dan Sinterklaas en zijn volledig verkeerde knecht. De leugen is ook niet waar het om draait. Dood gaan we allemaal, maar omgaan met de angst voor de dood kunnen we niet.

Zodra we merken dat de dood gearriveerd is slaan mensen om in bange schapen die rennen naar de slager die zegt dat het allemaal goed zal komen. Ze rennen naar de herder die ze gouden bergen na de dood beloofd, maar ze gedurende het leven in tochtige stallen laat slapen. Mensen raken in een staat van collectieve waanzin zodra het over de dood gaat of ze over de dood moeten gaan nadenken.

Er is niets ergs aan de dood. Het enige wat de dood erg maakt is dat je als overlevende moet achterblijven. Je zal altijd geconfronteerd worden met de dood van iemand anders, de dood van een geliefde of familielid. Altijd zal er iemand zijn die je dode lichaam zal begraven en op die gronden treuren om je dood. Achterblijven is het meest afschuwelijke van de dood, dat is hetgeen wat ik niet leuk vind aan de dood. Maar verder zijn er geen bezwaren aan de dood te vinden. Het is niet erg, het is voor eeuwig en je hoeft de lijdensweg die leven heet niet meer door te maken. En toch zijn er mensen bang voor de dood. Bang om het tijdelijke, wat het leven is, te verruilen voor het onvermijdelijke, dat de dood is. Niet dat ze überhaupt weten waar ze bang voor zijn. Het idee dat ze niet meer leven jaagt ze angst aan. Sommige mensen slaan zelfs doodsangsten uit en durven daarom niet eens meer na te denken. De dood is zo eng dat er zelfs een boeman van gemaakt is. Praten over deze boeman mag dan ook niet. Praten over de dood is mensen herinneren aan hun eigen vergankelijkheid en dat willen niemand.

Tenminste, niemand in onze westerse cultuur wil herinnert worden aan de dood. Hoe anders gaat het in andere culturen? Ik heb ooit gelezen over een groep mensen die bij belangrijke gelegenheden hun familieleden opgraven en de menselijke resten meenemen naar het dorp. Daar krijgen ze een speciale plaats in de groep en worden ze behandeld alsof ze nog in leven zijn. Daar zijn de doden een wezenlijk onderdeel van het groepsleven, hebben de doden nog gewoon een stem en mogen ze aanwezig zijn bij belangrijke feesten. De dood is niet iets om te vrezen, maar slechts een overgang naar een andere fase in het leven. Voor hen zijn de overblijfselen van hun geliefden de weg om met de geestenwereld te praten. Zonder dit is er geen communicatie mogelijk en zonder dit zouden ze alle kennis van hun voorvaderen ontberen. In principe kan je zeggen dat ze de herinnering aan hun geliefde en overleden dorpsgenoten levend door ze dicht bij zich te houden.

Er zijn in andere culturen verschillende manieren om de dood te vieren, want ondanks het verdriet dat iemand niet meer in leven is vieren ze de dood ook. Het is tenslotte een overgang naar een nieuwe levensfase, de dood is een geboorte in een andere wereld. Misschien een andere dimensie. In ieder geval gaat de overledene in de ogen van deze mensen naar de geestenwereld, daar waar de Goden resideren en waar de overledene met hen kan praten. Ze kunnen nog wel meer, maar dat is allemaal even niet belangrijk. Het belangrijkste is dat de dood niet iets is om te vrezen. En iets wat je niet hoeft te vrezen kan je gewoon in huis halen. Als een vriend mogen de doden langskomen, waar ze fungeren als raadgever. Of bescherming tegen het kwaad of als een echte herinnering aan de persoon die ze ooit waren. Ze blijven zelfs in de dood wezenlijk onderdeel van de familie en dat is mooi.

Dat bange gedoe over de dood moet maar eens afgelopen zijn. Mensen die dood zijn mag je best over rouwen, want iemand nooit meer kunnen spreken, nooit meer kunnen vasthouden en liefhebben is vervelend. Uitermate vervelend zelfs, maar de dood is niet het ultieme einde. De dood is slechts iets dat er voor ons allemaal komt. De manier waarop je doodgaat is altijd de grote onbekende. Vliegtuigrampen, auto-ongelukken, enge ziektes, vermoord worden, hartfalen, verdrinken op zee of gewoon je laatste adem uitblazen in je slaap; het zijn allemaal mogelijkheden waarop we dood kunnen gaan. Dood gaan we namelijk allemaal, dat is de enige echte zekerheid die we allemaal hebben. En toch zijn we er bang voor, bang voor het onbekende. Hetgeen er achter de dood ligt of juist niet ligt. Niemand weet wat er na de dood komt. Misschien komt er helemaal niet en misschien hebben de mensen in andere culturen wel gelijk. Dan gaan we met z'n alle naar de geestenwereld om daar te communiceren met de Goden en worden we wel Goden.

Misschien worden we wel weer opgenomen in het grote energieveld dat onze werkelijkheid eigenlijk is. Worden we niet een losstaand, zichzelf voortbewegend en -denkend object meer, maar weer een druppel in een gigantische oceaan. Het is maar net aan welke kant van de vele theorieën je wilt gaan staan. Mij maakt het ook niet uit waar je gaat staan met betrekking tot je ideeën over de dood. Het is allemaal om het even, de uiteindelijk uitkomst is dat we allemaal dood gaan. Zonder uitzondering gaat alles en iedereen dood. Kunnen we dan nu stoppen met bang te zijn voor het definitieve einde en het gaan vieren?
Dank jullie wel.

27 juli 2014

Wormen

De volgende dag werd ik wakker in een kamer die ik mij niet herinnerde. Naakt, bedekt met rode plekken, etterende wonden en kleine wormachtige beestjes. Ze kropen over mijn heen in schokkerige bewegingen. Hun kop zoekend naar houvast voordat ze weer verder kropen en waar ze een etterende, open plek vonden kropen ze sneller. Misschien keek ik niet goed, maar ik dacht dat ze hun kop diep in de wonde staken en zichtbaar genoten van de pus en drek dat eruit stroomde. Verschillende plekken, open plekken krioelde inmiddels van de kleine wormpjes.

Ik tilde een arm op. Verschillende wormpjes vielen op de grond, terwijl er evenzoveel aan mijn arm bleven kleven. Ze bleven bewegen, zoeken en zichzelf voeden met mijn etterend vlees. Ik keek naar enkele wormen op mijn hand. Kleine, witte wezentjes. Gelijkvormige ringen vormde hun lichaam, mooie segmenten zoals je ook op regenwormen ziet. Hun kop iets donkerder gekleurd dan de rest van het lichaam en constant de omgeving aftastende. De hele tijd bewogen ze, nooit stil zitten tot ze eindelijk bij een open plek op mijn huid aangekomen waren en ze zichzelf naar binnen bewogen. Alleen in deze kleine poeltjes van pus, drek en verdund bloed waren ze rustig. Ik zou bijna zeggen dat ze het gebruikten als zwembad als ik niet wist dat ze mijn vlees aan het opeten waren. Nu nog het dode vlees dat zich rond de etterende gaten bevond, maar als dat op raakte begonnen ze vast aan het levende spul. Vreemd genoeg voelde ik geen angst, alleen een fascinatie voor de kleine wormpjes die in de etterende wonden rondscharrelde.

Ik wist niet hoe ik hier gekomen was of waarom mijn lichaam eruit zag zoals het er nu voorlag. Alles wat ik zag aanvaarde ik alsof het normaal was. Ik vond het ook doodnormaal. Alsof ik elke dag ontwaakte in een kamer die ik niet ken, bedekt met zweren en etterende wonden vol wormen. Misschien kon ik wel vrienden worden met de wormen. Dan zou ik ze allemaal een naam geven en tellen wanneer ik er eentje niet meer zag. Zouden de wormen dat willen? Zouden ze dat op prijs stellen? Ik vroeg ze maar niets. Het idee dat ze niets zouden zeggen en onverstoorbaar door zouden eten was te groot. Daarbij eten ze van mijn vlees. Ik denk niet dat ze het op prijs stellen als hun voedsel ze namen gaat geven. Of vrienden met ze zou willen worden. Het zou hetzelfde zijn als wortels die een vriendschap met mij willen aanknopen. Ik hou van wortelen, maar ik wil er geen vrienden mee worden. De wormen zouden vast dezelfde mening toegedaan zijn. Ik besloot ze maar niets te vragen en ze rustig te laten eten. Ze hadden nog genoeg te gaan. Als ik het een beetje goed speelde kon ik de etterende wonden op mijn lichaam veel groter laten worden en ze van meer dood vlees voorzien. Wormen houden van dood vlees, zoveel wist ik wel van wormen.

Mijn benen waren het ergste. Daar zaten echt grote plekken. Ze stonken ook een beetje. Een weeïge geur van verrotting en pus. Voorzichtig porde ik met een vinger in zo'n gat. Pijn schoot door mijn been omhoog. Ik had net zo goed met een gloeiend hete naald in mijn been kunnen steken, dat zou dezelfde pijn opleveren. Waarom deed ik dat ook? Enkele wormen vielen uit de wond, terwijl ik mijn hand weer terugtrok. Ze vielen op de vieze betonnen vloer waar ik op lag. Zal ik ze oprapen? Ik vroeg het mijzelf af en stak mijn hand al uit naar enkele wormen die op de grond lagen. Tussen duim en wijsvinger probeerde ik het kronkelende diertje op te rapen, maar ik drukte het fijn. Het was op slag dood. Een platte, natte massa tussen mijn vingers. Ik had een worm doodgemaakt! Een vriendje van mij.

Tranen welde op in mijn ogen. Ik wilde dat ze zouden leven. Dat ze eeuwig zouden doorleven op mijn dode vlees, dat ze mijn levende vlees van mijn botten zouden eten. Ik wilde één worden met de wormen op mijn lichaam. Als ik geen vrienden met ze kon worden, omdat ik hun voedsel ben dan wilde ik eeuwig in ze leven. Eerst in hun maag, waar mijn vlees verder verteerd zou worden. Daarna als moleculen die de levende organisme die ze zijn voedde. Ik wilde dat, maar daarnet had ik er al één vermoord. Ik zou nooit meer opgenomen kunnen worden in zijn fascinerende wereld. Nooit meer kon ik tot voedsel dienen voor die worm. Ik huilde onbedaarlijk. Met lange uithalen en een half-geschreeuw gaf ik gehoor aan mijn verdriet. De wormen bleven onverstoorbaar dooreten van mijn vlees. Daarom hield ik van ze. Ze aten door, ondanks alles wat ik ze kon aandoen.

Ik ging weer liggen en sloot mijn ogen. De wormen mochten mij hebben. Ik was hun voedsel en voedsel hoort niet te huilen, te denken of te bewegen. "Eet mij, wormen, eet mij" mompelde ik in mijzelf. En ik was volmaakt gelukkig. De volgende dag ontwaakte ik weer in dezelfde kamer. Er was nog niets veranderd, ik was alleen een klein beetje geslonken. De wormen deden hun werk goed. Ze aten hun buikjes rond van mijn vlees. Eet maar, wormen.

24 juli 2014

De man op het plafond

Midden in de nacht ontdekte ik een stip op het plafond. Het was weer zo'n nacht waarop ik niet kon slapen en doelloos mijn blik over de witte oppervlakte boven mijn hoofd liet gaan. Doelloos tot ik de stip ontdekte, gisteren was deze er nog niet. Dat wist ik zeker, gisteren had ik in precies dezelfde houding gelegen en op precies dezelfde manier het plafond bekeken. Ik keek naar de stip en vroeg mij af hoe deze daar kon ontstaan in slechts één dag. Een vlek op de witte hel van het plafond komt niet uit de lucht vallen, dat wist ik zeker. Dat weet iedereen en daarom staarde ik naar de stip. Ik kon het niet verklaren.

Terwijl ik aan de stip lag te denken liet ik mijn blik verder over het plafond gaan. Misschien waren er meer onverklaarbare vlekken op het plafond. Misschien was er zelfs een patroon te vinden, iets dat een verklaring kon geven voor de vlek in de witheid. Ik dacht aan vliegen en de ranzige dingen waar zij wel eens instaan. Het kon heel goed dat er een vlieg over het plafond gekropen was, een vlieg die niet lang daarvoor in de modder had gestaan. Ik achte het mogelijk, maar er waren geen andere vlekken te vinden. Alleen die ene vlek, die plek in de witheid.

Ik ging met mijn blik weer terug naar de vlek en zag tot mijn grote schrik dat het groter geworden was. Waar het eerst een stip was prijkte nu een klein silhouet van een persoon. Tenminste ik kon er een persoon uithalen. Benen, schouders, een minuscuul hoofd. Het leek net een persoon. Iets wat onmogelijk was, nog geen seconden geleden was het een klein vlekje geweest. Niets meer dan een vliegenpoepje in een eindeloos veld wit. En nu... nu was het een klein poppetje geworden. Ik kon het nog bedekken met mijn duim als ik mijn hand uitstak, maar ik hield mijn handen onder de dekens. Ik sloot mijn ogen.

Toen ik ze weer opende was de vlek nog groter. Het silhouet was uitgegroeid tot de grote van een kleine pop, maar dan een pop die geen kind zou willen hebben. Zwarte kleren, een zwarte hoed die een donkere schaduw over het gezicht trok en een stok in de linkerhand. Het was een man, zoveel kon ik ontwaren van het silhouet op het plafond. Onder zijn rechterarm zat iets geklemd. Iets groots, maar wel iets dat hij met één arm kon vasthouden. Ik ging ervan uit dat het niet zwaar zal zijn, al wist ik niet wat het was. Wat het ook was ik durfde mijn ogen niet meer van het silhouet op het plafond te halen. Als ik even niet keek werd het groter en groter en straks was het zo groot dat.. Ik wilde daar niet eens aan denken. Het enige wat ik nog kon was staren naar het silhouet boven mij. Naar de man op het plafond.

Bewoog hij nu? Zag ik het goed dat hij bewogen had? Ik dacht dat hij de arm waar hij de stok had bewoog, maar ik wist het niet zeker. Het idee dat er een man groeide uit een klein vlekje was al gekmakend, het idee dat deze man ook nog zou bewegen was mij teveel. Ik besloot dat hij niet bewogen had. Met mijn linkerhand wreef ik even in mijn ogen. Niet meer dan een seconde waren ze gesloten. De man was nog dichterbij gekomen. Ik kon hem nu duidelijk zien. Zijn priemende ogen die in de schaduw van zijn hoed lagen. Vlassig haar dat een pokdalig gezicht omlijst, een lange zwarte oliejas. Zware laarzen en de stok in zijn hand was geen stok. Het was een machete, een lang mes aan een nog langer handvat. Touw was om het handvat en de hand die het vasthield gebonden. Het mes, de machete leek hierdoor onlosmakelijk met zijn arm verbonden te zijn. Alsof hij zijn arm wilde verlengen met een scherp voorwerp. Nu kon ik ook zien dat hij onder zijn andere arm een schaap vasthield. Het beest was iets ouder dan een lam, maar jonger dan een volwassen schaap. Het beest was ooit hagelwit, maar zat vol met modder en vieze vlekken.
Niets bewoog. De man keek mij alleen aan, zoals het schaap onder zijn armen mij ook aankeken.

Het tafereel op het plafond was nu groter dan mijn been en ik voelde de angst omhoog kruipen in mijn lichaam. Het nam de plaats van verbazing in, de opperste verbazing die ik eerst voelde werd steeds meer vervangen door doodsangst. Ik weet niet wie deze man was. Ik wist niet eens waarom hij op mijn plafond verschenen was, maar hij joeg mij angst aan. Heel veel angst. Dit ging veel verder dan iets dat leek op een geestverschijning. Dit was veel meer. Ik mocht mijn ogen niet meer van hem afhalen. Ik moest blijven kijken. Nog één keer wegkijken en wie weet wat er zou gebeuren. Ik wilde het niet weten.
Zo lag ik daar in bed. Omhoog starend in de priemende blik van de man op het plafond. Ik voelde de intelligentie in zijn ogen. Het schaap voelde ik ook kijken. "Mooie patstelling" mompelde ik in mijzelf. "En nu..?" Ik bleef liggen. Meer kon ik ook niet doen. Liggen en staren.

Het staren hield ik goed vol, dacht ik. Nog geen vijf minuten later knipperde ik met mijn ogen. Slechts één keer en het duurde niet meer dan een fractie van een seconde. Ik knipperde en keek omhoog naar mijn normale witte plafond. De man was verdwenen. Het schaap was verdwenen. Er was helemaal niets meer, niets meer dan een leeg plafond. De normale witheid die je bij iedereen op het plafond ziet. Mijn hart bonsde in mijn keel. Zou hij verdwenen zijn of nog veel erger...
"Hallo.." sprak een zware, raspende stem naast mij. Ik voelde zijn adem op mijn gezicht en rook de geur van het schaap. Langzaam draaide ik mijn hoofd om naast mij te kijken. Het laatste wat ik zag waren de ontblootte tanden van de man en de glinstering van een machete die mijn lichaam doorboort.
"Halloo.." zei hij nogmaals.

21 juli 2014

De dag dat ik Bassie ontmoette

Iedereen heeft wel herinneringen aan zijn jeugd waarmee je met weemoed en misschien zelfs met een lichte agressie aan terugdenkt. Ik ben hier echt niet anders is. Ook ik heb deze herinneringen. Gebeurtenissen die een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten op mijn ontspruitende kinderziel en waar ik met gepaste kwaadheid aan terugdenk. Niet dat ik nog enig idee heb op welke leeftijd deze gebeurtenissen plaatsvonden. Ik ben dusdanig gehandicapt met tijd dat ik denk dat elke gebeurtenis uit mijn jeugd rond mijn tiende plaatsvond. Mijn ontmoeting met clown Bassie laat ik in mijn hoofd ook altijd rond mijn tiende levensjaar plaatsvinden, maar het zou net zo goed enkele jaren later geweest kunnen zijn.

De enige zekerheid die ik heb was dat ik op een leeftijd was dat ik er alleen op uit mocht gaan. Mijn moeder had geen behoefte meer precies te weten waar ik elk moment van de dag was. Ik mocht gaan en staan waar ik wilde, zolang ik op tijd thuis was voor het eten. Die dag was niet anders dan ander. Een zomerse dag waarbij het zonnetje genoeg warmte afgaf om mijn jas thuis te laten. Het enige wat deze dag anders maakte was het neerstrijken van het Bassie & Adriaan circus in het dorp waar ik opgroeide. Ik kan mij nog goed herinneren dat de eerste aankondigingsborden in het straatbeeld verschenen. "Bassie en Adriaan komen naar het dorp" stond er in knalrode en gele letters boven de gezichten van die clown en acrobaat en in iets kleinere belettering de datum waarop het zou plaatsvinden. Het gonsde door het dorp, kinderen keken uit naar de dag dat het circus eindelijk arriveerde. Mijn beste vriend en ik waren hier geen uitzondering op. Elke dag keken we op de kalender hoe lang het nog duurde voordat het circus opgezet zou gaan worden. Elke dag zeurde we bij onze ouders of we alsjeblieft naar de voorstelling gingen en elke dag kregen we een "nee" te horen. Het circus was te duur, mijn moeder hield niet van het circus, er moest melk gehaald worden die dag.. Elke dag was er wel een reden voor onze ouders om absoluut niet naar het circus van Bassie & Adriaan te gaan. Ze waren niet te vermurwen. Zelfs dagelijks proberen de begintune van Bassie & Adriaan op televisie te krijgen mocht niet baten. Er werd niet geluisterd, onze ouders weigerden ons mee te nemen naar het circus.

De dag dat het circus in het dorp zou arriveren waren we ook voor dag en dauw op. Al kan ik dat eigenlijk alleen voor mijzelf zeggen. Of mijn beste vriend het was weet ik niet, maar ik vermoed het wel. Gespannen at ik mijn boterhammen op en wachtte tot het tijd was om naar buiten te gaan. Dat ik naar buiten mocht gaan van mijn moeder, wat enkele uren later het geval was. Ik rende de achterdeur uit, zonder jas of enig ander onnodig materieel en spoedde mij naar mijn beste vriend. Hij woonde schuin tegenover mij en zat te wachten tot ik hem kwam ophalen. Ik hoefde niet, zoals gewoonlijk te wachten tot hij zijn schoenen aandeed. Zodra hij mij in hun voortuin zag verschijnen sprong hij op van de bank, zwaaide hard naar mij en rende de deur uit. We voelden beide die gezonde spanning wanneer je iets gaat doen dat je al weken wil doen. Ook de hoop dat we onze jeugdhelden van televisie te zien konden krijgen deed een duit in dit zakje.

"Gaan we fietsen of lopend?" vroeg mijn vriend. Ik haalde mijn schouders op. Het circus stond op het oude voetbalterrein en op zich was het niet heel ver weg. Beide opties waren mogelijk. Uiteindelijk werd het fietsen. We wilden er toch zo snel mogelijk zijn, want misschien zagen we Bassie en Adriaan zelf wel lopen. Hoe ontzettend stoer zou dat zijn. De rit ernaar toe vloog als een waas voorbij. De spanning trapten we weg, onze voeten zwoegden op de pedalen. Tussen de bomen konden we de caravans, de woonwagens en de vorm van de circustent al zien. Het was waar, het circus was in het dorp gearriveerd. We trapten het laatste stukje iets harder en gooiden onze fietsen bij het begin van het terrein neer. Met open mond keken we naar de bedrijvigheid die er niet was. Het terrein lag er verlaten bij. De caravans in de ene hoek geplaatst, de tent zelf in het midden en enkele woonwagens (waarschijnlijk met spullen en materieel) daar vlak naast. Er gebeurde verder niets. De circustent stond fier omhoog op het terrein. Die grote blauwe koepel was waar het allemaal zou gaan gebeuren. Voor de ingang stond een klein hokje, duidelijk de kassa, met daarvoor een groot aanplakbord. De aanvangstijden voor vandaag stonden erop en natuurlijk dat we hier te maken hadden met het echte Bassie & Adriaan circus. Verrukt liepen we het terrein op.

"Zouden ze ook wilde dieren hebben?" vroeg ik aan mij vriend. Hij wist het niet, maar we zouden het gaan zien. Ik gokte dat we bij de woonwagens meer geluk zouden hebben. De caravans waar de circusmensen sliepen lieten we links liggen. Daar zou vast niets interessants gebeuren en we durfden daar ook niet te komen. Straks kregen we het aan de stok met een circusartiest. Ik keek wel beter uit, ik had de verhalen gehoord en gezien wat kinderen kon overkomen in circussen in vele kinderfilms. Het was beter voorzichtig te zijn, dan aan je ouders uitleggen wat er gebeurt was. Bij de woonwagens was niets interessants te zien. Eén stond open en binnen konden we een hoop touwen, houten planken en iets dat het meeste op een stapel emmers leek zien. Verder was er geen wild dier te zien. Alleen paarden die achter de woonwagens opgesteld waren. Mooie witte paarden en een bruin-gevlekte. Er stond iemand bij de paarden, dus wij liepen niet verder. Het was nog steeds beter om zoveel mogelijk ongezien te blijven, al wisten we niet goed waarom. Terwijl we daar stonden, tussen de woonwagens en wat uitgestald materieel vonden we het toch wat saai. Er gebeurde helemaal niets.

We besloten naar de circustent zelf te gaan. Niet de voorkant, want daar was toch niets te zien behalve een kassahokje en een aanplakbiljet. Wij gingen naar de achterzijde. De zogenaamde artiesten-ingang in de hoop een glimp van Bassie of Adriaan op te vangen. Of misschien nog wel beter, van allebei. Dat was toch de ultieme droom en de reden dat we het circusterrein waren opgelopen. We liepen richting de tent en zorgden dat we niet teveel in de gaten liepen. Vogels floten en de wind waaide zachtjes tussen de bladeren. Onze voetstappen werd gesmoord in het gras. Om ons heen heerste rust en de lome warmte van een normale zomerdag maakte het tot een perfect moment. We liepen op de tent heen. Intussen keken we of er een mogelijkheid was om naar binnen te glippen, want het mooiste zou zijn om de voorstelling te kunnen zien. Onze ouders wilde misschien niet, maar wij wilden heel graag naar de voorstelling van Bassie & Adriaan kijken. Onze wens werd niet beloond. De tent zat beter dicht dan fort Knox. Niet dat wij op dat moment ooit van fort Knox gehoord hadden, maar we kwamen met geen mogelijkheid ongezien die tent binnen. Er zat niets anders op dan bij de artiesten-ingang te gaan rondhangen en hopen dat één van onze jeugdhelden langskwam lopen. Misschien kregen we wel een handtekening..

De artiesten-ingang was niet meer dan een grote openstaande tentflap. Binnenin was het donker. Het licht drong niet heel veel door naar binnen. Vaag kon ik de banken onderscheiden waar je als publiek op kon zitten, maar dat kan ik ook zelf bedacht hebben. Het was echt flink donker daar binnen. Mijn hart klopte in mijn keel. Wat als Bassie of Adriaan daar binnen staat, in het donker en ons ziet staan. Wat zouden ze doen? Ze konden daar gewoon staan, terwijl wij nog van niets wisten. Dit was best wel spannend. Ik zei ook tegen mijn vriend dat we niet recht voor de ingang moesten gaan staan. Dat zouden de mensen van het circus namelijk niet op prijs stellen. Dan zouden we in de weg staan en zeker weggestuurd worden. Hij was het met mij eens, dus bleven we een beetje aan de rand rondhangen.
Een kwartier lang gebeurde er helemaal niets. Ik zag een dwerg voorbij lopen, die ik aanwees aan mijn vriend. De dwerg keek ons aan, maar deed verder niets. Hij liep alleen langs, in de richting van de caravans waarvan we vermoedde dat de circus-artiesten woonden. Het was de allereerste dwerg die we ooit zagen. Ik had werkelijk nog nooit iemand gezien die volwassen was en veel kleiner dan mij. Ik keek hem ook helemaal na tot hij in een van de caravans verdween. Vijf minuten gingen voorbij zonder dat er iets veranderde.

Ik keek de duisternis van de circustent weer in, in de hoop dat Bassie of Adriaan (of beide) naar buiten zouden lopen. Mijn vriend stootte mij aan. "Daar is die dwerg weer" siste hij. De dwerg had zich opgekleed. Hij droeg een blauwe clownsbroek en felgele bretels over een wit hemdje. Hij keek weer onze richting op. Wij keken hem na hoe hij deze keer tussen de woonwagens en het materieel verdween. Nog voordat hij goed en wel verdwenen was klonk er een geschreeuw tussen de woonwagens. "Wat doen jullie daar?" brulde een mannenstem. "Hee, kloteventjes! Ik heb het tegen jullie. Wat moeten jullie daar?" Een dikkige man met rozig haar stormde op ons af. Mijn vriend herkende hem in eerste instantie niet, maar ik zag gelijk dat het clown Bassie was. Alleen had hij geen make-up of niets op. Hij droeg zelfs zijn karakteristieke rode-gele pak niet, maar het was onmiskenbaar Bassie. "Godverdomme, kloterige kutventjes! Jullie zoeken zeker een manier om gratis naar binnen te komen? Jullie kut-kinderen zijn allemaal hetzelfde!" Briesend kwam hij dichterbij. Ik wilde er nog iets tegenin brengen. Zeggen dat we voor hem kwamen, graag een handtekening wilde, maar zijn ogen schoten vuur. Mijn vriend trok aan mij arm. "Wegwezen hier. Die vent is echt kwaad" Ik knikte en we renden weg. "Ja, ren maar weg! Kutkinderen!" brieste Bassie verder. "Als ik jullie te pakken had gekregen had je zo'n ongenadige lading schoppen voor je reet gekregen dat je drie dagen niet kon zitten. Opsodemieteren!" Met die woorden draaide Bassie zich weer om en liep terug naar de verzameling woonwagens.

Wij keken niet meer om. We renden van het terrein af, pakten onze fietsen en reden naar huis. "Wat een eikel" zei mijn vriendje. "Weet je wie dat was?!" antwoordde ik. Hij schudde van nee. "Bassie! Dat was Bassie!" zei ik vol ongeloof. Hoe kon een grote kindervriend, onze held op televisie zo'n ontzettende hork zijn? Ik wist één ding, Bassie en Adriaan waren van hun voetstuk gevallen. Ze zouden nooit meer mijn televisiehelden zijn en ik keek er ook nooit meer naar. Nooit meer heb ik iemand tot een held uitgeroepen en in stilte hoopten we dat Bassie heel snel doodging. Alleen is hij dat nooit gegaan. Ik geloof dat hij nog steeds leeft, die stomme nep-clown.

10 juli 2014

Dood in de woning

Loom vloog de vlieg over zijn lichaam. Hij lag inmiddels drie dagen op z'n keukenvloer. Bewegingloos zoals iedereen doet die gestorven is aan een hartaanval. De vlieg had hem niet zien sterven. Of misschien wel, maar dat was niet bekend. De vlieg liet niets los over het verleden. Alleen wat er op dit moment gebeurde mochten we weten en de rest was niet belangrijk. Omzichtig landde de vlieg op zijn voorhoofd en deed een paar stapjes richting een wenkbrauw. Daar bleef de vlieg even zitten om in de pootjes te wrijven. Net alsof het een plan had, die verder niemand begreep of niemand te horen kreeg. Niet dat het belangrijk was. De vlieg was gekomen om nageslacht te maken. Het lichaam op de keukenvloer was hier uitermate geschikt voor.

Het voedsel dat hij gemaakt had voordat hij zijn fatale hartaanval kreeg lag nog onaangeroerd op zijn bord. Tenslotte wilde hij net gaan eten voordat het gebeurde. Was het een gelukkig toeval dat hij het bord net op tafel zette, waardoor het eten niet overal over de keukenvloer lag? Het was ergens wel prettig dat de vloer schoon gebleven was. Zijn lichaam was het enige dat er niet hoorde, maar er was geen reden om aan te nemen dat hij onder rommel zou vallen. Misschien later, als de ontbinding zou inzetten, maar dat was van latere zorg. Op dit moment lag hij er nog redelijk netjes bij. Drie dagen hadden er alleen voor gezorgd dat het bloed naar de onderkant van zijn lichaam was gezakt en zijn altijd bleke uiterlijk grauwer werd. Naast hem lag de stoel die hij vasthield toen de hartaanval hem overviel. De stoel was ook gevallen en lag als stille getuige naast hem. De poten zonder beschuldiging wijzend naar zijn lichaam.

De vlieg was weer opgestegen en vloog tussen de poten van de stoel door richting het raam. Zonlicht viel naar binnen tussen de geopende gordijnen. Enkele zonnestralen probeerde het lichaam op de grond te raken, maar ze kwam nog centimeters te kort. Pas over enkele uren zouden ze zijn voeten raken en ver over zijn benen kunnen trekken. Stof dwarrelde door de zonnestralen, waardoor het op kleine minuscule diamantjes leek. De vlieg lette er allemaal niet op. Die vloog wat rond en landde op de tafel, naast het bord met eten. De kippenpoot was volledig uitgedroogd en rook niet echt fris meer. De sperziebonen ernaast zagen er niet veel beter uit, net als de twee gekookte aardappels. Alles was ingedroogd en de eerste tekenen van bederf dienden zich aan. De vlieg vloog op en landde op de kippenpoot. Het liep enkele rondjes over de poot, om weer weg te vliegen. Even later vloog het tegen het keukenraam. Een zachte plok was het enige geluid dat in huis te horen was. Het zorgde dat de doodse stilte iets minder dood aanvoelde.

De nacht viel langzaam in. Duisternis kroop in de keuken. Bedekte alles op de grond in de zachte deken die het donker vormde. De ruimte verdween tot vage vormen grijs en nog meer schaduwen. De vlieg was verdwenen of zat ergens stil. Niets bewoog in de nacht. Stilte omringde hem. Zijn lichaam maakte het allemaal niets uit. Hij lag er goed. Binnenin waren bacteriën bezig het verderf van het vlees verder door te zetten. Een lichte geur van ontbinding steeg op, maar er was niemand om het te ruiken. Ook toen de geur de keuken gevuld had als een onzichtbare sluier was er niemand om het op te merken. De verrotting van zijn lichaam ging ongemerkt voorbij. De nacht werd weer dag, waarop weer een nieuwe nacht volgde en de dagen werden weken.

Hij merkte niet dat zijn lichaam opzwol door de verrotting. Maden kropen volledig onopgemerkt en zich volvreten door zijn vlees. Vliegen stegen op, vlogen door de keuken en tegen het raam. In de vensterbank lagen de dode broeders van de vliegen. Kleine herinneringen aan de vreetpartij op de grond. Niemand zag ze en stof daalde neer op ze. Het stof daalde overal op neer. Stof viel ook op hem neer, maar in de eerste weken verdween het onmiddellijk in de vloeistoffen die uit hem waren gelopen. Een grote vlek had zich gevormd onder hem. Het zeil onder en naast was hierdoor een klein beetje gaan bobbelen. Toen hij nog leefde was dit zeil zijn ziel en zaligheid. Hij was er zo trots op. Het zwart-wit geblokte zeil was op zich niets bijzonders. Iets wat je wel vaker in keukens zag, maar het was een wens van hem geweest. Als klein kind droomde hij al van een keuken met zwart-wit geblokt zeil. Dat was in zijn ogen het mooiste wat er was. Het moment dat hij het in zijn keuken legde was hij de gelukkigste man op aarde. Hij had het zeil gekoesterd en dagelijks gedweild. Elke dag zorgde dat het netjes eruit zag, geen kruimel liet hij er langer dan vijf minuten op liggen. Dat hij nu dood bovenop zijn geliefde zeil lag moest hem wel gelukkig maken, maar hij merkte het niet. Hij was gestopt met denken vanaf het moment dat zijn hart stopte met kloppen.

Het was ook maar goed dat hij het zeil niet meer kon zien. Hoe de vloeistoffen die uit zijn ontbindende lichaam waren gelopen een ontzettend vieze, nare vlek hadden gemaakt in de zwart-witte vlakken. Of hoe het zeil was gaan bobbelen door deze vochtigheid. Hij zou sterven van verdriet, als hij nog niet dood was geweest.