26 mei 2012

Beestjes

Daar sta ik dan, de eerste keer dat ik iemand van de ongediertebestrijding laat komen en gelijk na binnenkomst loopt die vent weer weg. Ik overdrijf nu een beetje, hij is wel iets langer gebleven maar heel lang erg lang ook weer niet. Ik moet hem wel nageven dat hij precies op tijd was. Ze zeiden aan de telefoon dat iemand rond drie uur langs kon komen en precies om drie uur stond hij voor de deur. Gezellige witte overal aan, klembord in zijn linkerhand en een plastic koffer in de andere. Op de borstzak van zijn overal stond in geborduurde letters de naam van het bedrijf dat ik gebeld had genaaid. Het zag er allemaal heel professioneel uit en ik blijf erbij dat het verder een hele professionele bedoening was. Tenminste, de tijd dat hij binnen geweest is.

Ik liet hem binnen, nadat hij zich netjes voorgesteld had als de ongediertebestrijder die ik besteld had. Dat zijn kleding hem al verraadde liet ik maar in het midden, de goede man deed ook gewoon zijn werk en ik nam hem mee naar de plaats des onheils. De plaats waar ik het meeste last had van die irritante beestjes die sinds ik hier was komen wonen mijn huis bevolkte. Hij zette zijn koffer op de grond en keek naar de muren waar overal kleine spikkeltjes op zaten. De beestjes waar ik inmiddels een gruwelijk hekel aan gekregen had. Hij keek nog een keer en begon in zijn koffer te zoeken. Een klein boekje kwam te voorschijn. "Hmm.. ja... Dat moet ik even opzoeken, meneer.." Hij zwaaide met zijn boekje. "Entemologie" las ik op de voorkant. Een boekje over insecten, zoveel wist ik ook nog wel. Hij bladerde in zijn boek, bladerde weer terug en mompelde wat in zichzelf. "Ja.. ehm..." begon hij. "Ik moet hier iemand bijhalen!" en hij stond op. "Ja, maar..." wilde ik ertegen in werpen terwijl ik naar de muren wees die bedekt waren met zwart/bruine spikkeltjes. Hij hief zijn handen op. "Sorry, meneer! Ik moet hier echt iemand bijhalen" Hij stopte zijn boek terug in de koffer, legde zijn klembord er weer bovenop en pakte het hele boeltje onder zijn arm. Zonder op of om te kijken liep hij de deur uit met mij in zijn kielzog. Ik probeerde nog iets te zeggen, maar voor ik het wist liep hij de tuin al uit. Hij liet zelfs het tuinhekje openstaan.

En daar sta ik dan. Ik heb beestjes op mijn muren en de ongediertebestrijder loopt zonder een woord van uitleg de deur weer uit nadat hij ze gezien heeft. Ik wilde net een klacht gaan indienen bij het bedrijf dat hem gestuurd had toen mijn telefoon ging. Ik schrok van het geluid, ook omdat mijn hand net boven de hoorn hing om hem op te pakken. Een beetje beduusd pak ik op: "Hallo?" "Ja, halloo! Spreek ik met meneer De Wit?" Ik knik. "Uh-hu" zeg ik tegen de stem aan de andere kant. "U spreekt met De Koning Ongediertebestrijding. Sorry dat onze medewerker zo plotseling is weggelopen, maar u heeft een hele uitzonderlijke situatie in huis. Hij wil er graag een bioloog bijhalen en hij wilde geen tijd verliezen. Ik hoop niet dat u dit erg vind?" Ik kijk naar het schrijfblok dat ik altijd aan de muur heb hangen, voor het geval ik een notitie moet maken aan de telefoon. "Ehm... uitzonderlijke situatie? Hoe bedoelt u?" "Sorry, meneer De Wit. Dat weet ik ook niet precies. Dat zei onze medewerker net tegen mij. Ik weet niet precies wat hij bedoelde, alleen dat hij het door een deskundige wil laten onderzoeken. Vind u dat goed?" Wat moet ik hier nu weer van denken. Uitzonderlijke situatie, deskundige.. Ik vind het allemaal nogal wat, maar ik wil ook van die vervloekte beestjes af. "Ja, dat is goed. Laat hem maar een deskundige erbij halen" De stem aan de andere kant van de lijn laat een zucht van opluchting ontsnappen. "Dank u wel, meneer! Als het goed is zijn ze tegen het einde van de middag bij u. Ik ga gelijk bellen. Nogmaals dank u wel, meneer!" "Graag gedaan" wil ik nog zeggen, maar ze heeft al opgehangen.

Er rest mij niets meer dan de rest van de middag af te wachten. Ik drink nog een bak koffie, eet een koekje en kijk hoe de beestjes over de muur lopen. Ze doen eigenlijk niets, alleen lopen en zich vermenigvuldigen. Al heb ik dat laatste nooit gezien, behalve dat ze elke ochtend met meer zijn dan de dag ervoor. Buiten schijnt de zon, ik kijk hoe de zonnestralen langzaam door de tuin trekken. In gedachten laat ik de struiken meebewegen, maar ik weet dat het onzin is. Ik drink mijn koffie en wacht tot de ongediertebestrijder weer terug is.

Gelukkig hoef ik niet lang te wachten, anderhalve bak koffie (iets van twee uur) later is hij weer terug met een andere man. Eentje gekleed in een degelijke bruine broek en een trui. Gewoon een persoon zoals ik ze vaak zie op straat en in kantoorgebouwen. Een man. Hij stelt zich voor als Van Amerongen, bioloog en wil heel graag de beestjes op mijn muren zien. "Kom binnen" zeg ik en laat de beide mannen binnen. "U weet de weg nog wel, denk ik" zeg ik lachend tegen de ongediertebestrijder. Hij knikt en leidt de bioloog naar de kamer waar de meeste beestjes zitten. "Hier, Karel. Hier zitten ze. Echt fascinerend!" De bioloog knikt, kijkt mij aan en loopt de kamer binnen. Uit zijn zak trekt hij een kleine loep waarmee hij de muur van dichtbij begint te bekijken. "En?" vraag ik hem. "Fascinerend is een understatement!" roept hij enthousiast terwijl hij langzaam met zijn loep van beestje naar beestje gaat. Iets wat eigenlijk niet zo moeilijk is, gezien ze in kleine hoopjes bij elkaar op de muur zitten. Op sommige plekken gaat de muur schuil onder een klein laagje van die beestjes, maar dat is meer richting het plafond en de bioloog zit meer op schouderhoogte rond te kijken. "Ja, dit is echt fascinerend. Een goede vondst, Fons!" Hij richt zich op en kijkt mij aan. "Meneer, ik denk dat u een hele nieuwe diersoort in uw woning heeft. Nou ja... een nieuw soort insect" Hij knikt. "Ik heb nog nooit zoiets gezien! We moeten dit verder onderzoeken!"

"Wat! Onderzoeken? Ik wil van die beestjes af. Ze zitten in mijn huis! Ik heb last van ze!" De bioloog steekt zijn handen op. "Rustig, meneer. Rustig!" Hij kijkt naar de ongediertebestrijder, die blijkbaar zijn vriend is. "Fons hier heeft mij niet voor niets erbij geroepen. Een nieuw soort insect moet onderzocht worden, dat mogen we niet zomaar gaan verdelgen" Ik kijk teleurgesteld. Ik wil van die beestjes af. Ik wil gewoon in mijn huis kunnen wonen zonder dat de muren zwart zien van die dingen. Het ruisende geluid dat ze voortbrengen ben ik ook spuugzat. Dit alles zeg ik tegen die bioloog, die alleen maar meewarrig zijn hoofd kan schudden. "Gaat niet, meneer. We moeten het nu onderzoeken" Radeloos werp in mijn handen in de hemel. "Dus u bent hier nog wel een tijdje? Ik kan mijn rust wel opgeven? Ik heb hier helemaal geen tijd voor! Ik woon hier niet voor niets zo afgezonderd, ik moet schrijven" Radeloos kijk ik de beide heren aan. Ik moet schrijven. Ik wil dat ze uit mijn huis gaan. Die beestjes mogen ze meenemen naar welk onderzoekslaboratorium ook, als ze hier maar weg zijn. Ik wil rust en geen mensen, beestjes of wat dan ook in huis. De bioloog knikt. "Ik begrijp het. Ik zal zien wat ik voor u kan doen. We gaan nu terug naar de universiteit en bespreken wat we kunnen doen. Ik neem nu enkele specimen mee en we komen zo snel mogelijk bij u terug" Ik wuif zijn woorden weg. "Doe maar wat u wilt, ik heb blijkbaar toch niets meer te zeggen!"

De bioloog plukt enkele van die beestjes van de muur en stopt ze in glazen buisjes die de ongediertebestrijder vast heeft. Hij knikt als hij de buisjes van dichterbij bekijkt. "Oke, tot snel dan" en hij loopt de kamer uit naar de voordeur. De ongediertebestrijder volgt in mijn kielzog, blijkbaar erg in zijn nopjes met zijn unieke vondst. "Dus ik hoor snel van u?" vraag ik de bioloog. Hij knikt. "Heel snel, ik neem deze specimen mee naar de universiteit waar we ze verder gaan onderzoeken en waarschijnlijk zijn we morgen weer bij u terug" Ik zucht diep. "Oke" en hou de voordeur voor ze open. Gezamenlijk lopen ze de schemering in en ik sluit de deur. Ik zucht nog een keer diep. Inmiddels heb ik spijt dat ik de ongediertebestrijding gebeld heb en niet gewoon de douche of de stofzuiger op de muur gezet had, zoals ik de afgelopen weken gedaan heb. Ik loop de woonkamer in en ga televisie kijken. Zoals gewoonlijk is er niets op de buis en ik besluit vroeg naar bed te gaan. Je zal altijd zien dat die universiteitstypes voor dag en dauw op de stoep staan.

De volgende dag gaat voorbij zonder noemenswaardige gebeurtenissen. Niemand belt aan, niemand belt mij op en eigenlijk zit ik de hele dag in spanning te wachten op iets dat nooit gebeurt. De dag erop precies hetzelfde. Ik begin te vermoeden dat die beestjes op mijn muur helemaal niet zo interessant zijn. Die gedachte sterkt mij weer in mijn actie van gisterenmiddag, toen ik in een baldadige bui alles wat op de muren zat in de stofzuiger heb laten verdwijnen. Niet dat het ook maar in enige mate geholpen heeft, toen ik vanochtend opstond zaten er gewoon weer van die beestjes op de muur. Een stuk minder dan gisteren, maar als ik een paar dagen niets deed zou de hoeveelheid weer op volle sterkte zijn. Voor het eerst bekeek ik ze van dichterbij. Ik zag niets bijzonders, gewoon minuscule insecten. Zwart van voren, een bruine kont en genoeg poten om overal op te klimmen. Degene die ik bekeek rende hard weg onder mijn blik en ging bij een andere zitten. Ik lach, een geluid wat ik wel gemist heb. Die hele gebeurtenis, dat hele wachten had mij zenuwachtig gemaakt en nu even wat lachen om niets deed goed. Ik loop de keuken in en zet koffie.

De dag loopt verder op rolletjes. Ik schrijf wat, gooi het weer in de prullenbak en geloof het uiteindelijk wel. Het is beter als ik weer ga schrijven als ik een andere ongediertebestrijder heb gebeld. Morgen! Ik kijk naar buiten en zie dat de avond begint in te vallen. Tijd om even te ontspannen met koffie en televisie. Nadat ik mij voor de televisie gezeteld heb gaat de deurbel. Die vervloekte bioloog is dus toch teruggekomen! Zuchtend sta ik op uit mijn stoel, ik loop de kamer uit naar de voordeur. In de geblindeerde glas van de voordeurruit zich ik de schimmige verschijning van twee personen. Ik zucht nog dieper en trek de voordeur open. Twee nette mannen in pak staan op de stoep. Eén houdt een politiepenning omhoog. "Recherche. Bent u meneer De Wit?" vraagt hij terwijl hij zijn penning weer opruimt. Ik knik. "U staat onder arrest voor de moord op Professor van Amerongen" vervolgt hij. "Wat?" stamel ik. Geschokt kijk ik hem aan, ik ben blij dat ik de deurpost nog vast had anders was ik zeker achterover gevallen. "Wat?" zeg ik nog een keer. De andere man neemt het over. "U staat onder arrest. Voor moord!"

Ik doe mijn mond open om iets te zeggen als ik in de bosjes bij het tuinhek de schaduwen zie bewegen. In de tuin bewegen meer schaduwen. De rechercheurs zien het ook, beide kijken ze naar de schaduwen die langs het huis bewegen. Schaduwen die groter worden, onder de bosjes vandaan komen. Opeens schiet een gigantisch wezen naar voren en grijpt één van de rechercheurs bij de arm. Hij valt naar achter en het wezen springt bovenop hem. Overal zie ik klauwen, tanden, ogen. Ik loop achteruit, verder de gang in. Ik sla mijn hand voor mijn mond "Oh, mijn god...." Het wezen is pikzwart, zwarter dan de nacht. Overal klauwen, segmenten die alle kanten op bewegen. Poten die uit de meest vreemde hoeken komen. Alles beweegt, tanden die in de rechercheur zinken. Zijn arm verdwijnt in tussen tanden. Zijn schreeuw wordt gesmoord door klauwen die naar zijn tong reiken en intussen bespringen nog meer van die monsters hem. Hij is dood voordat ik mijn zin volledig uitgesproken heb. De andere rechercheur staat er als versteend bij. Hij doet niets, staat nog op precies dezelfde manier terwijl zijn maat in stukken wordt gescheurd door die wezens.

Dan komt hij in actie. Hij reikt in zijn jasje en trekt een pistool, maar voordat hij deze kan richten valt er vanaf de muur nog zo'n wezen op hem. Hij valt op de grond. En wonder boven wonder weet hij zijn pistool stevig vast te houden in zijn hand. Hij vuurt één schot. Het wezen dat bovenop hem viel veert omhoog. Een segment knalt open, pus, insectendarmen, een dikke wit/gele vloeistof springt eruit. De andere wezen reageren gelijk. Alsof ze het geoefend hebben vliegen ze in één beweging naar hun kameraad en verscheuren hem. De rechercheur laten ze ongemoeid liggen, terwijl hij probeert zijn pistool op de krioelende zwarte massa te richten. Zijn pistool weigert. Hij vloekt en probeert nogmaals te schieten, maar daar krijgt hij de kans niet meer toe. Een wezen nog groter dan degene die zijn maat en nu hun eigen soortgenoot op aan het vreten zijn schiet uit het donker naar voren. Het hoofd van de rechercheur verdwijnt tussen de tanden en van zijn romp. Het lichaam blijft nog even in dezelfde houding zitten en valt dan met een plof op de grond. Uit het donker verschijnen er nog meer van die wezen, weer dezelfde grote dan de eerste groep en beginnen het lichaam aan stukken te scheuren.

Ik sta nog steeds in de deuropening. Mijn handen voor mijn mond, proberend niet gek te worden van de groteske gebeurtenissen die ik net gezien heb. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik ben helemaal verstijfd. Er is niets wat ik kan doen. Die monsters zullen mij ook zo opvreten. Maar niets van dat alles gebeurt. De lichamen van de rechercheurs worden vakkundig aan stukken gescheurd en de losse delen meegenomen naar de schaduwen waar de wezen vandaan kwamen. In het gras naast het tuinpad blijven alleen wat bloederige stukjes liggen in een gigantische plas bloed. Ik kijk naar mijn voeten en zie een heel spoor van de kleine zwarte beestjes van mijn muren naar buiten trekken. Richting de bloederige restjes die achtergebleven zijn. Ze beginnen de resten op te ruimen! Dit wordt mij teveel. Ik smijt de voordeur dicht en druk mij tegen de muur. De stroom beestjes gaat onverminderd voort, ze lopen gewoon tussen de kieren door. Zelfs door de brievenbus zie ik ze naar buiten gaan. "What the fuck..." stamel ik voor mij uit.

Even later vind ik mijzelf terug in mijn stoel. Voor de televisie, die gelukkig uit staat. Ik denk niet dat ik het geluid van de normale wereld op dit moment had kunnen trekken. Dat had mij echt over de rand van krankzinnigheid geduwd. Ik had de meest smerig, bizarre gebeurtenis ooit gezien en ik was nog steeds bezig om niet gek te worden. Het is goed dat ik hier zat, maar wat zijn die wezens? Wat zijn die monsters die die rechercheurs vakkundig tot bloederig vlees ontleed hadden? Wat zijn dat? Wat? En waarom laten ze mij alleen?

En pas toen hoorde ik voor het eerst de stem in het ruisende geluid. "Wees maar niet bang, wij zullen je beschermen. Wij zullen je altijd beschermen. Wees maar niet bang" Ik kijk naar de muren en zie miljoenen van die zwarte beestjes zitten. Zij spreken tegen mij. Een ruisende stem die weerklinkt uit de miljoenen lichaampjes die tegen elkaar wrijven. "Wees maar niet bang.." Maar ik ben doodsbang. Doodsbang en pas nu durf ik te gaan gillen. Iets waar ik niet meer mee zal ophouden, gillen zo hard ik kan. Ik hoop alleen dat niemand mij hoort!

Geen opmerkingen: