1 december 2012

Mijn vriend, de duisternis, de hoek (deel 3)

Hij heeft nog niet op de klok gekeken of het vervloekte ding begint te slaan. Eén keer, twee keer, drie keer. Drie uur. Hij vervloekt het ding nog een keer. Vanaf het moment dat zijn moeder het ding in huis haalde had hij er al een hekel aan gehad. Zeven jaar was hij. Toen kwam dat wanstaltige ding aan de muur te handen, vanaf die dag moest hij dagelijks aanhoren hoe de uren werden aangegeven in dat vreselijke geluid. Hij haatte het ding als het de uren aangaf. Hij haatte het ding zelfs als het alleen maar tikte. Toch kon hij het niet over zijn hart verkrijgen om het ding van de muur af te halen. Om het gewoon weg te gooien. Sinds de dood van zijn moeder, enkele jaren geleden, zat hij nog steeds naar het ding te kijken en te luisteren. Zijn moeder vond het een mooi ding. Dat was ook de reden waarom ze hem ooit gekocht had. "Hij doet mij denken aan je vader" zei ze altijd. Wat op zich een beetje een geheimzinnige zin was, want verder wilde ze er nooit over uit wijden. Hij deed haar denken aan zijn vader.

De gedachte aan zijn moeder maakt hem sentimenteel. Raar mens, met haar klok en haar ideeën. Hij ging in zijn favoriete stoel zitten en keek nog een keer naar de klok. Het bleef een wanstaltig ding. "Ik snap niet wat mijn moeder daarin herkende van mijn vader.." dacht hij bij zichzelf, maar dat zal hij ook nooit doorzien. Zijn vader was alleen maar een figuur uit de verhalen van zijn moeder. Hij had zijn vader nooit gekend en inmiddels ook geen behoefte meer aan. Zijn ouders waren verleden tijd.

"Drie uur" mompelde hij. Hij had meer tijd nodig gehad met de rommel op te ruimen dan hij dacht. Spijt had hij niet. Het was gewoon een gegeven dat hij af en toe driftig werd en in dit geval had hij niet eens een aanleiding nodig gehad. Niet zoals de vorige keer. Hij lacht in zichzelf. Oh, die vorige keer... Wat was hij toen tekeer gegaan. Toen had hij hem bijna doodgeslagen. Zijn vuisten bleven neerkomen op het lichaam. Slag na slag liet hij ze komen, onvermoeibaar. Hij had zelfs zijn tanden in lichaamsdelen gezet. Gebeten tot het bloedde en de smaak van ijzer zijn bewustzijn benevelde. Eigenlijk was dat best grappig, alleen de aanleiding niet. Wat was de aanleiding ook alweer? Hij denkt hard na, maar het wil hem niet meer te binnenschieten. Alleen dat het absoluut niet leuk was en hij alle reden had om zich op hem af te reageren. Maar waarom? Geen idee. Hij haalt zijn schouders op, het is ook niet belangrijk. Deze keer was het anders. Nu sloeg hij er gewoon op los, omdat hij het nodig had. Hij was ook mild geweest. Uiteraard had hij met volle kracht zijn vuisten laten gelden. Zelfs zijn schoenen diep in de ribben laten zinken, maar hij had zich ingehouden. In plaats van net zolang doorgaan tot het bloed uit elke denkbare opening stroomde (zelf nieuw gemaakte openingen) was hij doorgegaan tot hij geen zin meer had. Hij liet zich niet gaan. De rode waas voor zijn ogen had hij niet toegelaten. Dat was niet nodig.

Hij lacht weer. Zijn temperament bracht hem altijd in situaties waar hij later met veel genoegen aan terugdacht en deze keer had hij het helemaal anders gedaan. Hoe hij precies op het idee gekomen was om hem in de slaapkamer van zijn moeder te leggen was hem ook ontgaan, maar het was nog steeds een goed idee. Hij wist dat het hem dusdanig in verwarring zou brengen dat hij al plezier had voordat het plan uitgevoerd was. Nu hoeft hij alleen nog te wachten tot hij weer zal ontwaken en merken dat hij in een bed ligt. De enige onzekere factor in zijn plan waren die vervloekte speelgoed-konijnen van zijn moeder. Die vervloekte witte dingen die ze vroeger door de hele slaapkamer had verspreid en hij vlak na haar dood in de kast had gepropt. Daar keken ze hem tenminste niet vanuit elke hoek van de kamer aan als hij binnen was. In de kast keken ze nog steeds naar hem, maar wist hij tenminste waar ze waren. Dan wist hij tenminste waar ze waren.. Hij herhaalde deze zin een paar keer in zijn gedachten. Weten waar de witte konijnen van zijn moeder zijn, dat is belangrijk.

Hij keek weer op de klok. "Tijd om op te staan" antwoord hij tegen niemand in het bijzonder. Met enkele ferme stappen staat hij bij de deur. Hij kijkt nogmaals naar de klok en trekt de deur open. In de gang hangt een afwachtende stilte, alsof er iets gaat gebeuren waarbij een hoofdrol zal spelen. Maar hij merkt niets. Hij stapt zonder op of om te kijken in de gang en loopt de trap op. Naar de slaapkamer van zijn moeder. Waar hij in het bed van zijn moeder ligt. "Zou hij al wakker zijn?"

Heel voorzichtig doet hij de deur open en stapt voorzichtig naar binnen. Hij kijkt naar het bed. Hij is wakker. Zijn ogen zijn open, in ieder geval het oog dat hij niet half-dicht heeft geslagen en licht gezwollen naar hem kijkt. Het andere oog probeert angstig weg te kijken, maar de angst verlamd hem. Hij moet kijken, hij blijft kijken naar hem. En hij blijft gewoon in de deuropening staan. Daar hoeft hij die vervloekte konijnen van zijn moeder tenminste niet te zien en kan hij glimlachend toekijken hoe de figuur onder de dekens angstig probeert weg te kruipen voor hem. Zijn mondhoeken krullen omhoog, zijn beste glimlach tot nog toe. Hij stapt verder de kamer binnen. De witte konijnen verschijnen vanuit hun plaats in de kast in zijn ooghoeken. "Klotebeesten" Hij haatte ze echt, die konijnen van zijn moeder, maar daar kwam hij nu niet voor. "Hoe gaat he?" vroeg hij zachtjes aan zijn tegenspeler in het bed. De angst in de ogen maakte plaats voor verbazing.

Geen opmerkingen: