12 februari 2013

Elke ochtend herrijzen we

Licht ontdaan ontwaak ik in mijn bed. Het laatste droombeeld blijft hardnekkig achter in mijn gedachten. De stem die erbij hoort fluistert nog steeds die onhoorbare woorden. Ik sta op, zweet vormt een dun laagje op mijn lichaam. Heel even ruik ik de zure lucht of denk ik dat ik de zure lucht van oud zweet ruik. Het is maar een moment, te kort om mij druk over te maken. Ik schiet mijn kleren van gisteren aan en met de droombeelden nog steeds vers in mijn geest loop ik naar beneden. Naar mijn aanstaande ontbijt en koffie.

Beneden aangekomen zie ik dat er een sms binnengekomen is. Ik beantwoord het, waarna een kort gesprek via sms volgt. De plannen voor vanavond zijn gemaakt, afgesproken en in gang gezet. Ik zet mij aan het ontbijt. Mijn gedachte half bij de plannen van vanavond, maar toch meer bij de droom waar ik uit ontwaakt ben. Ik ben er nog steeds een beetje van ontdaan. Het was ook zo'n bizarre aangelegenheid, terwijl ik aardig gewend ben aan bizar. Met een boterham en koffie in mijn handen ga ik op de bank zitten, nadenken over de droom. Ik ben er gewoon niet klaar mee. Dat werd mij al duidelijk bij het opstaan. Meestal verdwijnen de beelden langzaam naar de achtergrond, terug naar mijn onderbewuste, als ik opgestaan ben. Maar deze droom niet. Deze blijft hardnekkig aanwezig, als zonlicht dat door de kier in het gordijn valt en hoe je ook kijkt altijd op je netvlies valt. Ik moet erover nadenken. Erachter komen waar deze droom overgaat en vooral op slaat.

De droom begon in een gang. Ik loop in een verduisterde gang. Grijze wanden, afbladderende verf. Hier en daar graffiti op de muur gekladderd. Lelijke letters die woorden vormen die ik niet kan ontcijferen, zoals veel graffiti volledig onleesbaar is. Ik negeer de graffiti. Die is niet belangrijk, die is achtergelaten door debielen en onverlaten. Kinderen die hier binnendrongen om de boel op stelten te zetten of gewoon rotzooi te trappen. Mijn doel ligt verderop. Waarschijnlijk aan het einde van deze gang, maar dat weet ik niet zeker. Ik loop voorzichtig door. Glas kraakt onder mijn voeten. Dezelfde kinderen hebben een ruit van een deur kapot gegooid. Het glas ligt in kleine brokken verspreidt in de gang en ik sta er bovenop.

De deur met de gebroken ruit is dicht. Ik loop naar de deur en probeer de deurkruk. Op slot. Ik kijk door het gebroken raam naar binnen. Een verduisterde kamer ligt achter de deur. In het donker zie ik vaag muren met nog meer graffiti dan de gang. Papier op de grond en tapijt dat opgerold in een hoek ligt weg te rotten. Er is niets belangrijks, gewoon een lege kamer. Ik probeer de deurkruk nog een keer, de deur is echt op slot. Ik haal mijn schouders op en loop weer verder de gang in.

De duisternis in de gang lijkt minder te worden. De grijze muren worden lichter van kleur, veranderen naar een vies gelig wit. Het doet mij denken aan behang dat in een kamer heeft gehangen waar iemand dertig jaar gerookt heeft. Op deze muren is geen graffiti te zien, die kinderen zijn nooit verder gegaan dan de kamer halverwege de gang. Iets wat ik een beetje vreemd vind, als kind onderzoek je toch hele gebouwen voordat je weer vertrekt.. Ze zullen hun redenen wel gehad hebben. Ik loop verder. De gang wordt steeds lichter, de muren raken nog verder vergeeld. Smerige plekken op het behang geven het geheel een beetje contrast. Hier en daar zitten er stukken behang op de muren. De restanten van oude bewoners, half afgescheurd en vies geworden over de loop der jaren. Volgens mij was het best mooi behang. Ik zie bloemen in een groene achtergrond. Strepen op de achtergrond, kleuren in de bloemen. Maar alles is vaag geworden, vergeeld in de jaren. Het geeft mij een idee hoe het er ooit uitgezien kan hebben, maar meer dan dat ook niet. Voorzichtig voel ik aan een stuk behang. Het reliëf is nog duidelijk voelbaar onder mijn vingers. Dit was ooit duur behang. En ik begin mij af te vragen waar ik eigenlijk ben. Hoe kwam ik hier?

Ik loop verder in de hoop die vraag te kunnen beantwoorden. Het einde van de gang is inmiddels in zicht. Een afgesloten deur doemt in de verte op. Ik ga iets sneller lopen. In de gang is niets interessants te zien en ik weet dat er achter die deur mijn uiteindelijke doel zich bevind. De deur heeft dezelfde vies-gelige kleur als de rest van mijn omgeving, alleen is de deur geschilderd in die kleur. Iemand heeft echt moeite gedaan om de deur die kleur te geven. Het was ook iets wat recentelijk gebeurt was. De verf was vrij grof aangebracht. Druipers liepen hier en daar over het hout, de strepen van de kwast ook duidelijk te zien. Wat was hier aan de hand? Waarom zou iemand een deur willen schilderen in een bouwval? Ik raak het hout aan. Niets bijzonders. Gewoon een houten deur, koud onder mijn aanraking. De verf langer geleden opgedroogd. Ik verplaatste mijn hand naar de deurkruk en duwde deze naar beneden. De deur zwaait zonder enige moeite open. Geen gekraak of piep komt van de scharnieren, iets waar ik op dat moment blij om ben. Ik wil in stilte naar binnengaan. Niet gelijk de aandacht op mijn vestigen.

Voor mij ligt weer een kamer. Deze keer helder verlicht door een peertje dat middenin hangt. Felrode muren geven de kamer het idee van een hoerenkast of een abattoir. De kamer geeft mij het idee dat het nog moet beslissen welke kant het op wil gaan. Op de grond zitten negen katten in een kring. Alle negen kijken zij mij aandachtig aan. Ik heb hun bijeenkomst verstoord en toch leken ze mij te verwachten. De dichtstbijzijnde katten, degene die met hun rug naar mij zitten staan op en lopen naar de andere kant. Daar gaan ze weer zitten om mij aan te kijken. Negen katten, achttien paar ogen kijken mij indringend aan. "Kom binnen" lijken die ogen te zeggen. Ik neem de uitnodiging aan en stap de drempel over. Zodra ik binnen ben sluit ik de deur. De katten blijven mij aankijken. Ik voel mij niet op mijn gemak, maar ook niet ongemakkelijk. Het is gewoon de indringende blik van een kat, van negen katten. Het voelt alsof ze recht door mij heen kijken zonder mij te zien en toch alles van mij weten. Precies zoals katten altijd doen. Ik stap verder de kamer in, dichter naar de katten toe en sluit de deur.

Dit  lijkt het teken te zijn waarop ze gewacht hebben. Als één lichaam staan ze op en lopen naar de uiterste muur. Het valt mij nu pas op dat daar een deur zit en dat die deur een klein stukje openstaat. De katten verdwijnen één voor één door de deur. De laatste kijkt mij aan alsof het wil zeggen dat ik het moet volgen. Ik slik en volg de katten. Achter de deur ligt het meest vreemde dat ik ooit gezien heb.

Op de grond, op een rood/groen kussen ligt een gigantische kattenkoning. Iets waarvan ik weet dat het niet bestaat, hetgeen wat er nog het meest dichtbij komt is een rattenkoning, alleen zijn dit geen ratten. Dit zijn katten en precies zoals bij een rattenkoning zitten alle staarten in elkaar gevlochten. Een grote cirkel van katten, roestbruin van kleur liggen op het kussen. De plek waar alle staarten bij elkaar komen is één grote kluwen van haar, vuiligheid en ondefinieerbare dingen. Het is ook de enige plek waar de kattenkoning smerig is, de rest van het lichaam (of lichamen) zijn brandschoon. Zo schoon als katten kunnen zijn, de vacht glimt in het licht. Ik kom iets dichterbij en zie dat de dieren nog leven. Ze zijn zelfs springlevend. Zachtjes bewegen hun pootjes over het kussen waardoor het hele lichaam traag ronddraait. Het gaat rond en rond en rond op het kussen. Onverstoorbaar door en door.

De bovenste hoofden, het verste van mij af likken de hoofdjes onder hen. De haren in de nek gaan hierdoor rechtop staan, aangezien de tongetjes allemaal tegen de haren instrijken. Hoe verder ze draaien op het kussen, hoe meer haar rechtop komt te staan. De hele nekregio wordt een kleine punkbeweging in katvorm. Alle haren in de nek van alle katten in de kattenkoning staan rechtop. Op dat moment stoppen ze met elkaar likken. Ze blijven alleen traag in de rondte draaien. Rond en rond blijven ze gaan, de pootjes steeds weer vastgrijpend in het kussen waar ze op liggen. Het is een uitermate bizar gezicht. Iets wat ik nog nooit eerder gezien heb, maar waarvan ik nu weet dat ik dit moest zien. Dit was mijn missie. Hier moest ik zijn.

De kattenkoning begint tegen mij te praten. De stem klinkt als gemiauw, gespin en gegrom door elkaar vermengt. Ik hoor dat het woorden maakt, alleen kan ik niets verstaan. Het is te onduidelijk, te vaag. Ik buig dichterbij om het goed te horen. Het gespin en gemiauw klinkt harder. Ik hoor dat het woorden zijn, maar ik kan het nog steeds niet verstaan. Het is alsof mijn vermogen om gesproken taal te verstaan verdwenen is. Ik begrijp niet van wat het zegt. Ik begrijp het niet en ik weet dat het belangrijk is. Het is essentieel dat ik luister naar wat de kattenkoning mij te zeggen heeft. Ik moet het horen. Het moet.

En dan word ik wakker. Ontdaan en zonder de kennis die ik blijkbaar moest leren. Ik voel dat ik gefaald heb. Deze droom zal nooit meer terugkomen en ik heb geen idee wat het wilde zeggen. Als ik na mijn ontbijt de "droom van koningkat" probeer op te zoeken op het internet kom ik ook nergens uit. Er bestaat geen koningkat. Alleen katten die denken dat ze koning zijn of koning zijn gemaakt door hun baasje. Ik heb gefaald in mijn missie en toch herrijs ik elke ochtend weer. Deze dag voelt als verloren, maar ik besluit er toch iets van te maken. Het antwoord ligt daar ergens verborgen.

Geen opmerkingen: