26 mei 2014

Mijn bloemenmeisje

Het enige wat je deed was mij aankijken met je grote ogen. Zag ik angst of verwachting? "Hoe moet ik je noemen?" vroeg ik aan je. Je zei niet, keek mij alleen aan. Een glinstering van woede verscheen en verdween net zo snel weer. Je gezicht verraadde niets. Je liet niets los en zei niets. Ik wist niet goed wat ik met je aanmoest. Ik had je wel van de weg geplukt en naar mijn huis gebracht, maar eenmaal hier aangekomen zat ik een beetje met je. Het type dat ik normaal gesproken mee naar huis neem was je absoluut niet. Je was jonger, fraaier en beter gevormd dan elke andere vrouw die hier binnen gestapt was. Ik dacht even dat ik het getroffen had, maar daar kwam ik snel van terug. Alleen kon ik niet meer terug. Je was hier nu en ik moest het met jou doen.

"Hoe zal ik je noemen?" vroeg ik je nog een keer. Je haalde je schouders op, beet op je onderlip en bleef mij aankijken. "Wat heb ik daar nou aan?" antwoordde ik boos. Je deinsde een beetje terug, angst flikkerde in je ogen. Dit was meer wat in de lijn van mijn verwachting lag. Alle vrouwen die hier binnen geweest waren keken bang, straalde angst uit en wilde dat ik uit hun buurt bleef. Jij was daar anders in. Je deed wat ik je vroeg, zonder vragen of zelfs te praten. Je keek alleen naar mij. Die blik van jou bleef constant gevestigd op mij en ik kon er niet in lezen wat je voelde. Slechts glimpen liet je los, een beetje angst, een beetje woede, maar niets wezenlijks. Niet waarop ik je kon vastpinnen en zeggen dat het allemaal jouw schuld was. Er was niets, alleen die blik waarmee je mij aankeek. Ik wist mij geen raad met je. Het kon nu alle kanten opgaan en ik wist nog helemaal niet hoe ik je zou noemen.

Drie dagen geleden zag ik je voor het eerst. Je liep met een gigantische bos bloemen en een glimlach over straat. Je haren in een strakke paardenstaart, kleding onberispelijk alsof je net een sollicitatie had gehad. Ik heb daar een zwak voor, vrouwen die uitermate netjes gekleed zijn en als ze een kokerrok net boven de knie dragen moet ik wel kijken. Ik keek je ook lang na. Langer dan ik normaal naar een vrouw keek, maar je leek het niet te merken. Je was zo verguld met je bloemen en misschien ook het nieuws dat je daarvoor te horen had gekregen. Ik weet het niet, zelfs tot op deze dag weet ik het niet. Je hebt nooit tegen mij gesproken. Ik weet niet eens hoe je stem klinkt, al kan mij dat niet zoveel schelen. De stem van een vrouw is het meest onaantrekkelijke gedeelte. Met de stem wijst ze je terecht, vertelt ze wat anders moet en waar je moet staan. Ik heb liever dat vrouwen niets tegen mij zeggen, dat vind ik prettiger. Dan weet ik tenminste dat ik het bij het rechte eind heb, dat er niets is dat mijn gedachtegang kan stoppen. Alleen moest je mij vertellen hoe ik je moet noemen. Meer wilde ik ook niet van je horen, maar je zei niets. Toen ik het je de eerste keer vroeg en nog steeds hou je je mond. Je kijkt alleen.

Hoe anders was je drie dagen geleden. Je leek zo gelukkig, zo blij. Je huppelde bijna door de straat. En die bloemen. Wat een prachtige bos was dat. Je was echt mijn bloemenmeisje en je zorgde dat ik blijdschap in mijn hoofd voelde. Ik weet niet goed meer waarom ik je ben gaan volgen. Je was niet het type dat ik mee zou nemen. Je blijdschap maakte mij vrolijk, dat zou ik nooit kapot willen maken en toch volgde ik je. Toch had ik de intentie om je mee te nemen. Je had iets wat je anders maakte dan de andere vrouwen. Iets dat mij aantrok en afstootte. Het was sterker dan mij, het gevoel dat ik je mee moest nemen was bijna een obsessie. Al is dat misschien wat overdreven, tussen het moment dat ik je zag lopen en mijn besluit om je te gaan volgen zat nog geen vijf minuten. Maar het waren de langste vijf minuten van mijn leven, zoals ik jou zometeen de langste uren van jouw leven zal bezorgen. Denk ik, hoop ik. Maar wat was je mooi, zoals je vol geluk over straat liep met die bloemen in je armen. Je bleef naar de bos kijken en glimlachen. De wereld was een mooie plaats in jouw hoofd. Je was volmaakt gelukkig en ik liep in het kielzog van jouw geluk. Ik snoof je geur op, rook de bloemen die je vasthield en ik wist dat je straks bij mij thuis zou zitten. Dat we plezier gingen bleven, al zal jij dat vast anders zien.

Om achter je aan te lopen was heerlijk. Ik genoot van de wandeling en de weg die nam. Elke keer keek ik naar je benen. Hoe je het ene been voor het andere zette, hoe je knieën bogen in het zonlicht. Je billen die blij in je rokje bewogen. Je was een feest voor het oog en ik kon ze niet van je afhouden. Op dat moment hoopte ik dat je nooit meer zou stoppen. Ik wilde dat je voor altijd zou doorlopen, de glimlach op je gezicht en de bloemen in je armen. Ik zou voor altijd achter je aan blijven lopen en we zouden gelukkig zijn. Wij zouden samen zijn zonder dat we elkaar aanraakten of naam wisten. Je zou mijn bloemenmeisje zijn en jij niet op de hoogte van mijn bestaan. Ik droomde van de ideale wereld toen je afsloeg en richting een flatgebouw liep. Daar woonde je. Ik zag hoe je via de schuifdeuren naar binnenging en met de sleutel de binnenste openen. Je keek niet naar je post, liep in één ruk door naar lift. Daar raakte ik je een momentje kwijt. Ik kon je niet achterna lopen, de flat in. Ik had geen sleutel van de deur en ik wist ook niet waar je heen zou gaan. Daarbij wilde ik niet dat je mij te vroeg zou zien. Ik wilde jouw verrassing worden, degene die je voor het eerst zag en voor het laatst zou zien. Je was tenslotte mijn bloemenmeisje.

Vlak voor de deur bleef ik staan. Ik keek door de ramen hoe je in de lift verdween en de deuren achter je dichtgleden. De hele tijd hoopte ik dat je mij niet zou zien, maar je lette niet eens op. Je had meer oog voor de bos bloemen dan voor de wereld om je heen. Voor mij een gelukje. Ik wilde niet dat je mij nu al zou zien, dat zou de verrassing verpesten. Alleen moest ik er nog achterkomen waar je precies woonde. Ik liep terug naar waar we vandaan gekomen waren en bleef een kleine honderd meter verder staat. Daar kon ik achter een boom en wat struiken schuilen, terwijl ik de voorkant van de flat goed in de gaten kon houden. Het duurde niet lang voordat je de deur naar de galerij openduwde en met je bos bloemen naar je voordeur liep. De tweede verdieping telde ik en je liep naar de derde voordeur. Nu zou het niet moeilijk meer worden om je adres te achterhalen. Daarmee zou ik ook makkelijk je naam kunnen achterhalen, maar ik wilde dat jij mij die zelf ging vertellen. Of een andere naam, hoe jij maar door mij genoemd wilde worden. Ik bleef nog een half uur daar staan. Kijkend naar je voordeur en het raam ernaast. Toen je het licht aandeed besloot ik naar mijn eigen huis te gaan. Nu ik wist waar je woonde zou ik je de komende dagen in de gaten gaan houden. Ik moest toch weten wat je precies deed en met wie je allemaal omging.

Dat dit allemaal niet gebeurde kon ik toen nog niet weten. Wist ik veel dat je drie dagen later praktisch bij mij voor de deur voorbij kwam hardlopen. Ik schrok mij dood. Ik dacht dat je mij gezien had en besloten had om mij te gaan volgen, maar je was gewoon aan het hardlopen. In mijn buurt! Even moest ik nog een keer kijken. Was jij het wel? Had ik het wel goed gezien? Je was het echt. Je liep hard door het bosgebied waar mijn woning aan grensde en ik wist dat dit een kans was die maar één keer langskwam. Ik pakte mijn benodigdheden en ging achter je aan. Om precies te zijn ging ik niet echt achter je aan, maar nam ik een andere weg door het bos om je verderop de pas af te kunnen snijden. Heel moeilijk was dat niet. Ik rende over een wildpad naar het pad waarop jij hardliep en als ik het goed bedacht had zouden we tegelijkertijd uitkomen bij de open plek. Ik was zelfs iets vroeger en zag je de bocht omkomen. Je schrok niet toen je mij zag. Je keek alleen, daarna keek je naar het mes in mijn handen. Ik zei dat je moest meekomen en niet gillen. Je deed precies wat ik zei. Ik draaide je om, bond je handen met tyraps vast en bracht je naar mijn huis. Niemand zag ons en geen moment gilde je om hulp. Je zei helemaal niets. Je keek mij alleen aan, verder niets.

Binnengekomen duwde ik je op de bank, waarna ik begon te denken wat ik met je zou gaan doen. Jij deed niets. Je keek alleen, zoals je nu nog steeds kijkt. Als ik de kamer waarin ik je opgesloten heb weer binnenkom lopen kijk je mij alleen aan. Dat doe je al vanaf het moment dat je op mijn bank zat tot het moment waarop we nu hier tegenover elkaar zitten. Wat zal ik met je doen? Je bent duidelijk niet bang van mij. Misschien een klein beetje, maar je bent niet bang om dood te gaan. Je kijkt mij aan alsof je het niet erg vind. Alsof ik niet eng ben en dat verward mij. Ik ben jou niet gewend. Andere vrouwen huilen, smeken, doen bijna alles zodat ik ze geen pijn doe. Maar jij niet. Jij kijkt alleen naar mij. Je zegt niets. Je smeekt niet en tot op heden heb ik je niet aangeraakt. Ik weet niet wat ik met je aanmoet. Zou jij een vrouw zijn die vrijwillig seks met mij wil hebben? Ik durf het je niet te vragen. Kan het mij ook niet voorstellen. Sinds 1998 is er geen vrouw meer geweest die mij zag staan, laat staan dat ze met mij naar bed zouden willen. Ik was geen interessante partij voor vrouwen, nog steeds niet. Ik geloof er niet meer in en toch zit je hier op mijn bank. Je kijkt naar mij en bent niet bang. Zou het kunnen dat ik zelfs een beetje lust in je ogen zie? Dat je zegt dat je mijn lichaam wilt? Ik weet het niet. De gedachte vind ik raar, zelfs een beetje verontrustend. Ik moet dit soort dingen niet denken en toch zit je in mijn huis. Toch denk ik het.

Ik heb een besluit genomen. Ik kan je niet houden. Je starende blik is niet goed voor mij. Je brengt mij teveel in verwarring en ik heb juist mijn scherpe geest nodig om de wereld in de gaten te kunnen houden. Je weet lang niet wat er allemaal schuilt in de schaduwen en achter de bomenrij. Veel van die dingen wil je nooit zien, nooit in je leven. Als je denkt dat ik erg ben, heb je die dingen nog nooit meegemaakt. Ik moet daar scherp op blijven. Ik kan jouw verwarrende blik niet gebruiken. Je moet gaan. Ik kan niet anders dan het mes diep in je te steken, maar wees gerust. Ik zal het snel doen, pijnloos. Ik steek het precies tussen je ribben. Zoals nu en druk door. Niet schreeuwen, het duurt maar even. Even doet het pijn, maar daarna is het weg. Niet schreeuwen. Goed zo. Ik zal je nooit vergeten, mijn bloemenmeisje. Je was de enige die mij zag zoals ik ben. Dank je wel daarvoor. In mijn gedachte zullen we wel samen zijn, ik beloof het je.

Geen opmerkingen: