2 september 2013

Ertussenin

De dood van je kinderen is als een ijskoude wind die je dag op het strand komt verpesten. Er is niets wat je erop voor kan bereiden, helemaal niets. Het ene moment sta je vol in het leven. Je voeten diep in het warme zand gestoken en je blik vastgezet op de horizon. Het andere moment heeft angst je leven in een keiharde greep. Niets wat je momenten daarvoor wist is nog hetzelfde. De wereld is koud geworden. Koud, hard en vooral eenzaam. Een poolwind verwarmt je botten zonder dat je er weet van hebt. Het leven is gestopt en je hart is een dorre plaats geworden.

Je voeten staan nog steeds in het zand. Als je naar beneden kijkt zie je ze ferm op hun plaats staan. Er waaien wat zandkorrels over je voeten. Je tenen een beetje weggezakt in de ondergrond. Het is zoals vroeger en toch is alles anders. De horizon heeft niets meer met de zee te maken. De zee heeft je verlaten op het moment dat je kinderen het leven verlieten. Je wereld is een woestijn geworden. De enige golven die je nog ziet zijn de verschuivende duinen. Het eeuwige zand dat onder je voeten, om je voeten en overal is. Zand dat schuurt, zand dat je ondergrond geeft en het leven uit te probeert te zuigen. Je kijkt vooruit, maar er is niets meer om naar vooruit te kijken. Alles is hetzelfde. Alles ademt dezelfde leegte uit die je daarvoor niet kende. Je zucht en probeert het leven weer op te pakken.

Je weet dat je het probeert en je weet dat je zal falen. Toch vind je falen geen optie. Je moet doorgaan. De ene voet voor de andere plaatsen. Doorlopen. Richting de horizon. Je blik vastgezet op de lijn in de verte. De plaats waar de zon ondergaat en je wilt zijn. Je wilde er al zijn toen je wereld nog een strand was. De tropische wind streelde je haren en je droomde van verderop zijn. Je droomde over de schitterende plaatsen die je zou gaan zien zodra je daar was. Je droomde en geloofde niet dat het ooit ten einde zou komen. Het hoort ook niet ten einde te komen. Niet voordat je tegen je eigen sterfelijkheid aangelopen bent. Kinderen horen hun ouders te overleven, niet andersom. Niet andersom!

Daar loop je dan. Je voeten laten kleine kuilen achter in het mulle zand. De wind die je voortdrijft vult ze weer met zand en de vergetelheid die het biedt, alleen zal je nooit vergeten. Je zal lopen zonder te weten waar je vandaan kwam. Je tocht is vruchteloos, zoals je leven dat geworden is. De horizon lijkt nooit dichterbij te komen. Je loopt en je loopt. Het is niet belangrijk meer. De horizon is een doel op zich geworden. Je wilt het bereiken, terwijl je weet dat je er nooit meer zal aankomen. De wind zal altijd je sporen uitwissen. De horizon zal altijd even ver zijn. Het maakt niet uit of je loopt of blijft staan, alles is hetzelfde. De dorheid heeft zich ingezet. Het heeft bezit genomen van je geest. De dorheid is je vriend geworden, zoals de ijskoude wind je drijfveer is om verder te gaan. De ene na de andere stap zet je. Inmiddels gaat het al gedachteloos. Je loopt zonder nog te weten waarom. Je gaat vooruit zonder de weg te zien die je gegaan bent. Niets is nog belangrijk, niet dan het lopen op zich.

Langzaam verstrijkt de tijd. De gedachte aan je kinderen vermindert niet, ze blijven als opengetrokken littekens in je ziel hangen. Hun gezichten vervagen niet, maar je weet niet zeker meer hoe ze eruit zagen. Je tranen zijn lang geleden opgedroogd. Je wilt wel huilen, altijd wil je huilen. Tranen die over je wangen stromen. Tranen die de grond nat maken, vruchtbaar maken. Je wilt dat je tranen je verdriet meenemen en iets nieuws maken. Je wilt dat het strand nooit verdwenen is. Als je de tijd kon terugdraaien zou je het doen. Je wilt leven in de laatste gelukkige momenten. Altijd, steeds weer opnieuw. Het is ook de laatste herinnering die je hebt, een herinnering die je koestert en niet wilt dat deze vervaagd. Je bent bang om er teveel aan te denken. Bang dat je herinnering zal slijten en dus loop je weer verder. Blik op oneindig en de horizon. Altijd die eeuwige vervloekte horizon. Waarom is het niet meer de zee? Waarom niet?

De dood van je kinderen is een ijskoude wind die je ziel doorsnijdt. Je leven wegzuigt en je als een legen schelp achterlaat in een plaats waar schelpen niet voorkomen. Je loopt en je zucht diep. Het leven is de woestijn geworden waarnaar je ooit verlangde. Als je dit eerder had geweten was je niet gaan lopen. Dan was je gaan zitten en nooit meer verder gegaan. Als je kon zou je het alsnog doen, maar de wind drijft je voort. De wind is je voorganger. Hij vertelt waar je heen moet gaan. Hij leidt je door het zand en zorgt voor zand in je ogen. Je blik altijd op de horizon. Niet wetende waar je vandaan komt en niet wetende wat er verderop ligt. Je zal voor altijd ertussenin zitten. Nergens, ergens, overal en nooit meer welkom. Het leven is klaar zonder dat het beëindigd is. Loop nu maar door, er valt toch weinig anders te doen.

Geen opmerkingen: